• No results found

Aanspraken op het continentaal plat buiten de grens van 200 zeemijl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanspraken op het continentaal plat buiten de grens van 200 zeemijl"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Aanspraken op het continentaal plat voorbij

de 200 nautische mijl

Een zaak van geïnstitutionaliseerde vaagheid

Aantal Woorden: 43.162

Frederik Rogiers

Studentennummer: 01408230

Promotor: Prof. Dr. Tom Ruys

(2)

2 … The continental shelf … scientifically based, legally defensible, and politically acceptable1

1 Peter J. Cook & Chris M. Carleton (eds.), Continental Shelf Limits: The Scientific and Legal Interface, 2000, Oxford University Press, New York, 2000, 17; De volledige zin luidt “The first article of Part VI, defines the continental shelf in a manner which is scientifically based, legally defensible, and politically acceptable”, de auteur vond de karakterisering echter ook passend voor het continentaal plat als juridisch regime in zijn geheel.

(3)

3

Samenvatting

De figuur van het continentaal plat neemt sinds de Truman Proclamaties een belangrijke plaats in in het internationaal zeerecht. Het is een maritieme zone die niet enkel gestoeld is op grote principes uit het internationaal zeerecht, maar ook op de vele economische belangen die er in vervat liggen. Waar de belangen van staten in het geding zijn, zijn compromissen onvermijdelijk. De steeds verdergaande exploitatie onder de Geneefse Conventie gaf aanmelding tot het ontstaan van het principe van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid en uiteindelijk ook tot een nieuw Zeerechtverdrag. Het concept van het continentaal plat in de LOSC verschilt op bepaalde punten sterk van diens eerdere reïncarnatie uit het Verdrag op het continentaal plat. Negen jaar onderhandelen en vele compromissen hebben aanleiding gegeven tot een formule die niet enkel leidt tot uitdagingen op wetenschappelijk vlak, maar ook tot vraagstukken vanuit een juridisch oogpunt. Het merendeel van deze vraagstukken houdt verband met de Commissie voor de limieten van het Continentaal Plat, een orgaan dat ten tijde van UNCLOS III in het leven geroepen werd als een soort technische en wetenschappelijke commissie, maar gaandeweg een eigen leven gaan leiden is.

In deze thesis wordt vooreerst de Commissie onder de loep genomen. Hiervoor echter niet gekeken naar de letterlijke bepalingen die de Commissie regelen, maar naar de vaagheden die ingebouwd werden in de LOSC. De auteur stelt dat het proces in art. 76 (8) – (9) zo gebouwd was teneinde een precaire balans in het leven te roepen tussen de soevereiniteit van de kuststaat en het beschermen van het Gebied. Voor dit laatste wordt een beroep gedaan op de CLCS. Deze doet aanbevelingen die niet juridisch bindend zijn. Indien deze aanbevelingen – met een zekere discretie voor de kuststaat – echter gevolgd worden, vergroot dit de stabiliteit van de vastgestelde grenzen, zorgt dit voor tegenstelbaarheid naar derde staten en potentieel zelfs voor de onbetwistbaarheid. In die zin verkrijgen de niet-juridisch bindende aanbevelingen een zeker de facto bindend karakter.

De Commissie heeft echter diens grootste stempel nagelaten daar waar delineatie en delimitatie met elkaar in contact komen. Volgens art. 76 (10) LOSC is het delineatieproces zonder gevolgen voor het delimitatieproces. De Commissie greep dergelijke bepaling echter aan om het geven van een aanbeveling te weigeren in elk gebied gekenmerkt door een dispuut, hetgeen potentieel vele conflicten in het internationaal recht betonneert. Dergelijke gang van zaken werd tot op zekere hoogte ontmijnd door de internationale rechtspraak die een hiërarchie tussen delineatie en delimitatie afwees, maar deze handelingen doen geen afbreuk aan het feit dat de Commissie art. 76 (10) fundamenteel verkeerd geïnterpreteerd heeft. Het is deze mogelijkheid tot interpretatie en de unieke positie van de Commissie die geleid hebben tot de huidige invloed van het orgaan.

Het tweede deel van dit onderzoek gaat – o.a. op basis van de voorafgaande bevindingen – in op de gewoonterechtelijke status van het regime van het continentaal plat. In casu wordt ingegaan op welke bepalingen deel uitmaken van het internationaal gewoonterecht en welke niet, maar tevens op de – ten minste volgens deze auteur – verkeerde beslissing van het IGH in 2012 om het continentaal plat voorbij de 200 Nm te erkennen als gewoonterecht. Het is een beslissing die alle vaagheden die in het regime reeds aanwezig waren ook importeerde in het gewoonterecht en potentieel het zo hard gezochte compromis tussen de belangen van de kuststaten en de internationale gemeenschap onderuit haalt.

(4)

4

Inhoud

Voorwoord ... 6

1. Inleiding ... 7

2. Algemene kenmerken van het zeerecht ... 9

3. Historische evolutie en ontwikkeling ... 12

3.1 Ontstaan van het concept ... 12

3.2 De eerste Geneefse Conventie ... 15

3.3 De vraag naar een nieuwe Conventie ... 16

3.4 De Conferentie zelf ... 19

3.5 Ontwikkelingen na 1982 ... 22

4. De huidige stand van het recht ... 23

4.1 Een inherent recht op het continentaal plat ... 23

4.2 De breedte van het continentaal plat ... 24

4.3 De procedure voor de CLCS ... 28

4.4 Het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid ... 30

5. Interpretatieproblemen ... 32

5.1 Het bindend karakter van een aanbeveling ... 33

5.1.1 Een “aanbeveling” ... 33

5.1.2 “op basis van” ... 34

5.1.3 “Finaal en bindend” ... 40

5.2 De “without prejudice” clausule ... 46

5.2.1 Delimitatie vs. Dispuut ... 47

5.2.2 Delineatie vs. Delimitatie ... 51

5.2.2.1 Hoe gaat Delimitatie in zijn werk?... 53

5.2.2.2 Het bestaan van een hiërarchie ... 55

5.3 “Oceanic ridges”, “submarine ridges” en “submarine elevations” ... 60

6. Het belang van de CLCS ... 64

7. Het vraagstuk van het gewoonterecht ... 67

7.1 Het recht op een continentaal plat (art. 77 LOSC) ... 69

7.2 Art. 76 (1): De definitie van het continentaal plat ... 70

7.3 De uiterste limieten van het continentaal plat volgens art. 76 paras. 2 tot en met 7 ... 78

7.4 De procedure voor de CLCS in art. 76 para. 8 ... 81

7.5 Voor wat hoort wat, art. 82 LOSC en een voorlopige conclusie ... 85

8. Conclusie. ... 87

(5)

5

Verdragen en protocollen ... 89

Documenten Verenigde Naties ... 89

Documenten van de CLCS (evenals aanbevelingen) ... 91

Documenten van de SPLOS ... 91

Commissie Internationaal Recht ... 91

International Las Association ... 91

International Seabed Authority ... 92

Overige internationale documenten ... 92

Bilaterale verdragen ... 92

Nationale wetten ... 93

Verklaringen van Staten en interne nota’s ... 93

Notes Verbales ... 94

Voorbereidende werken ... 94

UNCLOS III ... 94

Voorbereidende documenten andere Conventies ... 95

Rechtspraak ... 95

Internationaal gerechtshof ... 95

Internationaal Zeerecht Tribunaal ... 97

Arbitragetribunalen ... 97 Overige rechtspraak ... 98 Rechtsleer ... 98 Boeken en verzamelwerken ... 98 Tijdschriften en artikels ... 99 Blogberichten ... 102 Websites ... 102

(6)

6

Voorwoord

Een masterthesis wordt gezien als het eindwerk van een opleiding rechten aan de UGent. Traditiegetrouw hoort daar ook een voorwoord bij, een voorwoord waarin een aantal zaken in de verf gezet dienen te worden en waarin een aantal mensen een dankwoord verdienen.

In de eerste plaats erken ik dat het wat onwennig aanvoelt, zoals elk afscheid. De voorbije vijf jaar heb ik aan de Faculteit Recht en Criminologie doorgebracht. Soms waren het moeilijke tijden, soms uiterst mooie, maar steeds leerrijk en memorabel. Dit zou niet het geval geweest zijn zonder allen die er aanwezig waren, de leden van het personeel, assistenten en professoren. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar de professoren wiens keuzevakken ik in de masterjaren gevolgd heb voor het aanwakkeren van mijn interesse in en passie voor het internationaal-en Europees recht. Nog specifieker gaat mijn welverdiende dank uit naar mijn promotor prof. Ruys, de persoon die mij reeds in het eerste bachelorjaar liet kennis maken met het internationaal recht, bij wie ik deze masterthesis mocht schrijven en die in niet-onbelangrijke mate het pad dat ik vandaag bewandel in een bepaalde richting heeft helpen sturen.

Een woord van dank gaat verder ook uit naar mijn medestudenten en goede vrienden die er voor gezorgd hebben dat de voorbij vijf jaar, de beste tot nu toe waren. In het bijzonder wil ik Morgane De Prins en Jordy Bulckaen bedanken voor het luisterend oor dat ze me steeds geboden hebben en nog steeds bieden.

Finaal wens ik ook mijn ouders en familie te bedanken voor de steun die ze me de afgelopen jaren geboden hebben, om steeds voor me klaar te staan, voor het lezen van de papers die ik de voorbije jaren geschreven heb en om me alle kansen te geven die iemand zich kan inbeelden.

(7)

7

1. Inleiding

1. Het internationaal recht telt vele takken en onderdelen, het zeerecht is zowel een van de oudste takken als een van de nieuwste.2 Al sinds de oudheid heeft de mens gebruik gemaakt van de zee als

bron van voedsel en manier van transport en heeft men getracht het gebruik van de zeeën te regelen.3

Heel vaak leidde dit tot tegenovergestelde visies tussen langs de ene kant staten die het vrije gebruik van de zeeën genegen waren en staten die trachtten zich bepaalde delen van de zee toe te eigenen.4

In de 20ste eeuw groeide langzaam de visie dat een staat bepaalde rechten had op de wateren langs de

kustlijn, zij het dat de precieze reikwijdte van deze wateren en het soort rechten lang ter discussie zouden blijven staan. 5

2. Vandaag telt de aarde ongeveer 153 Staten met een niet-ingesloten kustlijn.6 Allen hebben ze

bepaalde belangen in het gebied dat grenst aan hun territorium op het land, belangen die zowel van economische,7 militaire8 of andere aard9 kunnen zijn. Teneinde de belangen van verschillende staten

te verzoenen werden dan ook gaandeweg verschillende maritieme zones in het leven geroepen die ook telkens gericht waren op het vervullen van een ander doel.10

2 Yoshifumi Tanaka, The International Law of the Sea, Third Edition, Cambridge University Press, Cambridge, 2019, 3; Bronnen van Publiek international zeerecht zijn reeds te vinden in de 15de eeuw o.a. in de verdragen van Tordesillas (m.b.t. Amerika) (1494) en Saragossa (m.b.t. het Pacifische gebied) (1529) waarin Spanje en Portugal de nieuw ontdekte landen en zeeën onder elkaar verdeelden tot uitsluiting van alle andere staten. Het huidige publiek internationaal zeerecht is echter vooral een creatie van na de Tweede Wereldoorlog.

3 Bronnen van privaat zeerecht – het zogenaamde maritieme recht, dat de interactie van private rechtssubjecten op zee regelt – zijn reeds vroeger terug te vinden in de Byzantijnse Lex Rhodia (7de – 9de eeuw) en de wetten van Visby (begin 14de eeuw). Tenzij anders aangegeven wordt de term zeerecht verder in deze thesis steeds in zijn publiekrechtelijke vorm bedoeld. Somers omschrijft deze vorm als “het geheel van rechtsregels die tussen de subjecten van het volkenrecht gelden met betrekking tot het gebruik van de zee en zijn natuurlijke rijkdommen.”, zie Eduard Somers, Inleiding tot het Internationaal Zeerecht, 5de uitgave, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 1. 4 Zie noot 1 voor de Verdragen tussen Spanje en Portugal; Zie tevens 1.2 Algemene kenmerken van het Zeerecht. 5 League of Nations Codification Conference 13 maart – 12 april 1930, https://legal.un.org/ilc/league.shtml; Eensgezindheid over de breedte van de territoriale zee zou slechts volgen op de Conferentie van Genève in 1958. 6 List of countries by length of coastline, https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_countries_by_length_of_ coastline, geraadpleegd op 5 april 2020; Op de Wikipedia-pagina worden 154 staten vermeld met een niet-ingesloten kustlijn, daar wordt echter de Gaza-strook bijgerekend. Aangezien Palestina tot op vandaag niet als een volwaardige staat erkend wordt, werd dit aantal teruggebracht tot 153 staten.

7 Hier kan verwezen worden naar de veelheid aan potentiële bronnen die te vinden zijn in de zeebodem en de ondergrond en die in belangrijke mate een aanleiding vormden voor de creatie van het regime van het continentaal plat, zie 2.1 Ontstaan van het concept; zie tevens Peter J. Cook & Chris M. Carleton, ‘Introduction’ in Peter J. Cook & Chris M. Carleton (eds.), Continental Shelf Limits: The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, 6.

8 Het mag vanzelfsprekend zijn dat een staat zich ook kan verdedigen tegen een gewapende aanval via de zee en dat het voordeliger is de vijandige partij een halt toe te roepen alvorens deze voet aan land zet.

9 Zie o.a. art. 33 LOSC omtrent de aansluitende zone die de kuststaat bepaalde bevoegdheden verleent omtrent douane, immigratie e.a.

10 Zie art. 2-32 LOSC (Territoriale Zee), art. 33 LOSC (Aansluitende Zone), art. 34-45 LOSC (Internationale Straten), art. 46-54 LOSC (Archipelwateren), art. 55-75 (Exclusief Economische Zone, verder aangeduid als EEZ), art. 76-85 LOSC (Continentaal Plat), art. 86-120 LOSC (Volle Zee), art. 133-155 LOSC (Gebied).

(8)

8 3. Het continentaal plat is een van deze zones, hoofdzakelijk met een economische functie en voornamelijk pas ontstaan na de Tweede Wereldoorlog.11 In tegenstelling tot een zone als de

territoriale zee12 heeft het continentaal plat enkel betrekking op de zeebodem en de ondergrond,13

niet op de bovenliggende wateren.14 De economische insteek en het belang van de grondstoffen in de

bodem hebben reeds aanleiding gegeven tot een brede waaier aan onderzoek en literatuur over het continentaal plat, zowel juridisch als vanuit het oogpunt van de exacte wetenschappen. Deze masterthesis zal zich dan ook toespitsen op het meest recente en meest onduidelijke deel van dit regime, het deel voorbij de 200 Nm. Onder het Zeerechtverdrag15 heeft een Staat immers recht op een

continentaal plat tot aan het einde van de continentale marge of minimum tot 200 Nm.16 Voor het deel

voorbij deze minimumgrens bestaan echter nog steeds enkele onopgeloste vraagstukken zoals omtrent de interpretatie van de gebruikte begrippen. Verder is het tot op vandaag onduidelijk welke delen van dit regime deel uitmaken van het internationaal gewoonterecht. Het feit dat de LOSC op verschillende vlakken bewust vaag gehouden werd, maakt deze taak niet makkelijker.17

4. Dit vertaalt zich in een driedubbel onderzoek. Ten eerste bevat de LOSC verschillende onduidelijke begrippen en formuleringen die eerst verduidelijkt dienen te worden alvorens enig verder onderzoek mogelijk is. Ten tweede laat een duidelijker begrip van de LOSC toe om te bepalen wat de precieze rol is van Commissie voor de Limieten van het Continentaal Plat.18 Finaal wordt er ingegaan op de vraag

welke delen van het regime deel uitmaken, dan wel kunnen uitmaken, van het internationaal gewoonterecht. Het onderzoek zelf wordt voorafgegaan door een korte inleiding over de principes die het regime hebben vorm gegeven, een weergave van de historische evolutie die het begrip heeft doorlopen evenals een opsomming van het huidige recht. Deze drie componenten laten de lezer toe om het daaropvolgende onderzoek beter te volgen en te kaderen.

11 Zie 2.1 Ontstaan van het concept. 12 Art. 2 LOSC; Zie ook noot 10.

13 Art. 1 Continental Shelf Convention 1958; Art. 76 (1) LOSC

14 De bovenliggende wateren maken oftewel deel uit van de Exclusief Economische Zone (hierna EEZ) van de kuststaat of van de Volle Zee indien het continentaal plat voorbij de 200 Nm gaat. In zeldzame gevallen kan er tevens een grijze zone bestaan waar het continentaal plat toebehoort aan één kuststaat, terwijl de wateren erboven binnen de EEZ van een andere kuststaat vallen, dit was het geval in de twee zaken in de Baai van Bengaal, zie Deel 5.2.2. Grijze zones in de zaken tussen Bangladesh en Myanmar (Dispute concerning delimitation of the maritime boundary between Bangladesh and Myanmar in the Bay of Bengal, Bangladesh v. Myanmar, ITLOS, Judgment of 14 March 2012, paras. 463-476) en Bangladesh en India respectievelijk (Bay of Bengal maritime boundary arbitration, Bangladesh v. India, Permanent Court of Arbitration, Decision of 7 July 2014, paras. 498-508)

15 United Nations Convention on the Law of the Sea, 10 December 1982 Montego Bay, in werking getreden op 16 November 1994, UNTS vol. 1833, 3; Hierna aangeduid als LOSC.

16 Art. 76 (1) LOSC, rekening houdend met de limieten gesteld door paras. (4) – (6) LOSC.

17 Kevin A. Baumert, ‘The Outer Limits of the Continental Shelf under Customary International Law’, American Journal of International Law vol. 111, nr. 4 (2018), p. 868.

(9)

9 5. De lezer dient er zich verder bewust van te zijn dat men steeds te maken heeft met een juridisch proces binnen een geologisch en morfologisch kader. Waar onontbeerlijk zal melding gemaakt worden van deze link met de exacte wetenschappen, maar gezien het onderwerp van deze thesis wordt dit tot een minimum beperkt. Van de lezer wordt verder verwacht dat deze reeds een basiskennis heeft van het internationaal recht en het zeerecht. Op de hierna volgens inleiding en de historische – zij het selectieve – evolutie van het continentaal plat na, wordt er dan ook bij niet langer stil gestaan bij het algemeen internationaal recht of zeerecht tenzij noodzakelijk voor het onderzoek. Finaal dient nog vermeld te worden dat het onderzoek in deze thesis in se een onderzoek naar de delineatie van het continentaal plat is, aldus zal de delimitatie van het continentaal plat enkel aangehaald worden in diens relatie tot het eerste begrip.

2. Algemene kenmerken van het zeerecht

6. Teneinde het regime van het continentaal plat in het nodige perspectief te kunnen plaatsen, wordt zoals aangehaald eerst ingegaan op een aantal kenmerken van het zeerecht, meerbepaald de algemene principes en de jurisdictie over de maritieme zones. Van belang om steeds voor ogen te houden is dat het zeerecht geen statisch gegeven is. Nog meer dan sommige andere takken van het internationaal recht is het niet enkel sterk afhankelijk van de internationale politieke situatie maar ook van ontwikkelingen op technologisch en economisch vlak. 19

7. De geschiedenis van het internationaal zeerecht wordt in grote mate gekenmerkt door twee tegengestelde principes, 20 het principe van de vrijheid van de zee en het principe van de uitoefening

van de nationale soevereiniteit over delen van de zee. Dit eerste principe stelt dat het gebruik van de wereldzeeën zoveel mogelijk vrij dient te zijn van controle door staten en dat de zeeën niet onder hun exclusieve soevereiniteit gebracht kunnen worden.21 Het tweede principe daarentegen, gaat uit van

de visie dat het land ten allen tijde de zee domineert en dat, in zijn meest extreme vorm, de wereldzeeën volledig verdeeld kunnen worden onder de respectievelijke kuststaten.22

19 Supra, Eduard Somers, 2010, 1.

20 Deze twee principes werden beiden uitgewerkt aan het begin van de 17de eeuw door respectievelijk Hugo Grotius in Mare Liberum (1609) en John Selden in Mare Clausum (1635). Beide auteurs verdedigden een standpunt ten voordele van hun respectievelijke staten. Grotius verdedigde de vrijheid van navigatie en de vrijheid van de zee ten voordele van het Nederlandse handelsimperium, terwijl Selden de mare clausum verdedigde als een zone rondom de Britse eilanden waar enkel Groot-Brittannië soevereiniteit en recht van handelen had.

21 Vandaag is dit verwoord in art. 87 (1) en art. 89 LOSC.

(10)

10 8. Doorheen de geschiedenis zou de invloed van beide principes fluctueren. Vaak ging dit gepaard met een veranderde internationale politieke situatie evenals met de groei van economische belangen en internationale handel. 23 Desondanks werd gaandeweg een tweedeling duidelijk waarbij het principe

van vrijheid het overheersende principe werd op het grootste deel van de wereldzeeën, de zogenaamde volle zee, terwijl de dominantie van de staat bevestigd zou worden over een zone nauw aansluitend aan de kust.24

9. Somers onderscheid grofweg drie fases in deze evolutie. De eerste fase is deze van het klassiek internationaal zeerecht, gekenmerkt door de nagenoeg absolute vrijheid van de volle zee, een fase die duurde van de 17de tot de 19de eeuw. Deze fase werd gevolgd – mede door de technologische

vooruitgang, de ontwikkeling van offshore exploitatie en overbevissing – door de relatief korte periode van de zogenaamde gekwalificeerde vrijheid van de zee die duurde tot de aanname van de LOSC. Tijdens deze fase trachtten Staten steeds meer natuurlijke bronnen voor zichzelf op te eisen maar diende men ook steeds meer rekening te houden met de belangen van andere staten.25 Deze evoluties

zouden zich verder zetten en sinds de aanname van het Zeerechtverdrag wordt aanvaard dat men vandaag kan spreken van een derde fase, het gereglementeerd gebruik van de zee.26 Deze fase

kenmerkt zich door een nog hogere reglementering op zee, maar ook door steeds grotere zones die onder de – al dan niet beperkte – soevereiniteit van de kuststaat komen te liggen. Op te merken valt dat deze evolutie ook samenviel met een steeds sterkere nadruk op geschreven zeerecht, daar waar het klassieke internationaal zeerecht sterk gewoonterechtelijk van aard was. 27

10. Er is met andere woorden een evolutie merkbaar waarin het principe van de vrijheid van de volle zee langzaam aan belang inboet tegenover het principe van soevereiniteit. Waar het deel van de zee onder nationale soevereiniteit oorspronkelijk beperkt bleef tot een nauwe zone langs de kust,28 zou

deze zone zich steeds verder uitbreiden, in het nadeel van de volle zee en diens vrijheden.

23 Supra, Eduard Somers, 2010, 2.

24 Deze evolutie was reeds op te merken bij het vergelijken van de werken Mare Liberum en Mare Clausum hierboven in noot 20, maar ook bij het nazicht van het werk van Emer De Vattel. Deze was wel een voorstander van het principe van soevereiniteit, maar enkel indien praktisch mogelijk, hetgeen resulteert in soevereiniteit over een nauwe zone langs de kust. De open zee diende ook volgens hem vrij te blijven, supra, Yoshifumi Tanaka, 2019, 25.

25 Art. 2 Verdrag 1958 Volle Zee (hierna aangeduid als VVZ) en art. 87 (2) LOSC. 26 Supra, Eduard Somers, 2010, 3 - 5.

27 Supra, Yoshifumi Tanaka 2019, 3; Daarbij dient natuurlijk opgemerkt te worden dat dergelijke evolutie naar geschreven recht tevens een algemene tendens is en dat de oceanen vandaag nu eenmaal door een groter gebruik aan meer regelgeving onderworpen zijn dan vroeger. Aldus kan deze verschuiving qua regelgeving karakter niet enkel te wijten zijn aan een meer doorgedreven principe van soevereiniteit.

28 Bekend is de formule van Cornelius Bynkershoek die in 1702 in De Domino Maris de afstand van de zone waarover een kuststaat soevereiniteit kon uitoefenen bepaalde aan de hand van een kanonschot, hetgeen later voor sommige staten zou evolueren tot een territoriale zee van 3 Nm, supra, Yoshifumi Tanaka 2019, 27.

(11)

11 11. Deze steeds verdergaande toe-eigening29 zou uiteindelijk tot reactie leiden, hoofdzakelijk vanuit

de armere kuststaten en zij die geen kustlijn bezaten. De vrees leefde dat indien men op dergelijke wijze verder ging, op een dag de volledige wereldzeeën opgeëist zouden worden ter exploitatie, voornamelijk door de geïndustrialiseerde staten, hetgeen voor veel ontwikkelingslanden onaanvaardbaar was.30 Noch het principe van vrijheid, noch het principe van soevereiniteit boden enig

soelaas. Het eerste principe liet de geïndustrialiseerde staten toe om de zeeën te gebruiken naar goeddunken. Het tweede principe bracht delen van de zee onder de soevereiniteit van de kuststaat, maar bood hen daarom nog niet de middelen om de bronnen te exploiteren, waardoor men opnieuw afhankelijk werd van de industrielanden. Enkel een volledig nieuw concept kon dergelijk onevenwicht wegnemen.

12. Dit concept zou het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid worden, 31 nog meer dan de

hierboven aangehaalde principes een cruciaal concept in deze thesis.32 Net zoals de oorspronkelijke

twee principes gezien kunnen worden als elkaars tegenpolen, zo ook kan dit principe gezien worden als een reactie op hun gebreken. Beide oorspronkelijke concepten waren voordelig voor bepaalde groepen staten. Het betrof de rijke, Westerse, al dan niet imperialistische staten in het geval van de vrijheid van de zee en de kuststaten die in het bezit waren van bepaalde bronnen voor hun kustlijn in geval van het beginsel van soevereiniteit. Dit nieuwe principe is niet in het belang van enkele staten of enkele groepen maar in het belang van de volledige internationale statengemeenschap.33

13. Aldus wordt het tot dan toe klassieke dualisme in het zeerecht doorbroken en maakt het plaats voor een meer genuanceerd verhaal. Dit kan ook vragen doen rijzen omtrent de al dan niet bestaande soevereiniteit van de Staat over diens maritieme zones.34 Klassiek worden deze onderverdeeld in

maritieme zones die niet onder nationale jurisdictie vallen en deze die wel onder nationale jurisdictie vallen.35

29 Onder meer door de creatie van de figuur van het continentaal plat en diens variabele exploitatieformule, zie 3.3 De vraag naar een nieuwe Conferentie.

30 Zie deel 3.3 De vraag naar een nieuwe conferentie. 31 Supra, Yoshifumi Tanaka 2019, 25-26.

32 Het principe zelf wordt verder in detail besproken onder delen 4.4 en 7.5. 33 Art. 136 iuncto art. 140 (1) LOSC.

34 De verschillende zones zijn de interne wateren, de territoriale zee, de aansluitende zone, de exclusief economische zone, archipelwateren, het continentaal plat, de volle zee en het gebied; Art. 1 (1) LOSC.

35 Enkel de volle zee (art. 2 VVZ; art. 87 (1) iuncto art. 89 LOSC) en het Gebied (art. 136 iuncto art. 137 (1) LOSC) vallen niet onder nationale jurisdictie. Wel op te merken is dat men ook op volle zee rekening dient te houden met de belangen van andere staten, zie art. 87 (2) LOSC.

(12)

12 14. Tanaka stelt echter dat deze laatste categorie nog verder onderverdeeld kan worden in twee soorten maritieme zones. Meerbepaald kan men spreken van een zone die onder de volledige territoriale soevereiniteit van de kuststaat valt en een zone waarover de kuststaat slechts beperkte soevereine rechten heeft. Het verschil tussen deze zones bevindt zich in het al dan niet beperkt zijn van de soevereine rechten ratione materiae.Meer specifiek kan men stellen dat de Staat enkel beschikt over territoriale soevereiniteit in het geval van de interne wateren36 en de territoriale zee.37 Voor wat

betreft de archipelwateren,38 de aansluitende zone, de exclusief economische zone en het

continentaal plat beschikt men slechts over beperkte soevereine rechten.39

15. Aldus wordt ook duidelijk dat het internationaal zeerecht ook een belangrijke functie heeft bij het verzoenen van de vele belangen van verschillende kuststaten.40 Dergelijke functie, deze drie principes,

de evolutie richting een meer gereglementeerd gebruik van de oceanen, en de jurisdictie over de maritieme zones lopen niet enkel als een rode draad doorheen het internationaal zeerecht maar ook doorheen het regime van het continentaal plat en de aandachtige lezer zal het bovenstaande dan ook meer dan eens erkennen in wat hierna volgt.

3. Historische evolutie en ontwikkeling

3.1 Ontstaan van het concept

16. Het continentaal plat of continentaal plateau is geen recente figuur, ten minste vanuit geologisch perspectief. 41 Vanuit geologisch standpunt is het juridisch continentaal plat overeenkomstig aan de

continentale rand of marge. Deze is de zeewaarts gelegen voortzetting van de continentale landmassa vanaf de laagwaterlijn aan de kust tot een diepte die normaal gekenmerkt wordt door een sterke daling van de zeebodem.42 Deze marge bestaat uit het geologisch continentaal plat, de continentale helling

en de continentale voet of glooiing.43

36 De interne wateren vormen zogezegde binnenwateren, zoals deze van rivieren, kanalen en binnenzeeën zoals de Kaspische Zee. De interne wateren worden begrensd door de basislijn, normaliter de laagwaterlijn langs de kust, zie art. 3 Verdrag omtrent de Territoriale Zee (hierna aangeduid als VTZ) en art. 5 LOSC.

37 Art. 2 (1) LOSC. 38 Art. 46 LOSC.

39 Supra, Yoshifumi Tanaka, 2019, 9-11. 40 Supra, Yoshifumi Tanaka, 2019, 4.

41 Het allereerste gebruik van de term “continental shelf” komt uit de geografie, gebruikt door Hugh Robert Mill in 1877, zie René Jean Dupuy en Daniel Vignes, A Handbook on the new law of the sea, Nijhoff, Lancaster, 1991, 316.

42 UN DOALOS, Definition of the Continental Shelf, 44.; R. R. Churchill & A. V. Lowe, The Law of the Sea, Juris Publishing, 1999, 141; Anna Cavnar, ‘Accountability and the commission on the limits of the continental shelf: deciding who owns the ocean floor’, Institute for International Law and Justice Emerging Scholars Papers New York University School of Law, 2009, 1; De daadwerkelijke breedte van het geologisch continentaal plat kan sterk variëren, gaande van een reliëfval bij een waterdiepte van 20 meter tot een waterdiepte van 550 meter. 43 Art. 76 (3) Zeerechtverdrag.

(13)

13 17. Dergelijke geologische interesse in het continentaal plat zou echter slechts aanleiding geven tot een juridische interesse onder impuls van de petroleum-en later gasindustrie. Vooral na de Tweede Wereldoorlog keek men steeds meer richting de zeebodem als bron van olie, gas en andere bronnen.44

Door de unieke locatie van de continentale marge tussen de continentale korst en oceaankorst45 en

door continue erosie zijn de bronnen die men in de continentale marge kan aantreffen aanzienlijk. Het betreft niet enkel de reeds vermelde olie-en gasvoorraden, maar ook mineralen als goud, tin, platina, diamant, zwavel, bauxiet, etc.46 Na de Tweede Wereldoorlog had de technologie de nodige

vooruitgang gemaakt om offshore exploitatie ook economisch mogelijk te maken. Gezien de nood aan grondstoffen om een heropbouw van de naoorlogse wereld mogelijk te maken, werden het continentaal plat en diens bronnen een stuk aantrekkelijker voor staten als de VS.47 Deze combinatie

van factoren zou op 28 september 1945 aanleiding geven tot de twee Truman Proclamaties.

“Having concern for the urgency of conserving and prudently utilizing its natural resources, the Government of the United States regards the resources of the subsoil and seabed of the continental shelf beneath the high seas but contiguous to the coast of the United States as appertaining to the United States, subject to its jurisdiction and control.” 48

18. De Truman Proclamatie over het continentaal plateau wordt gezien als de geboorteakte van het moderne concept.49 Daarbij dienen echter een aantal kanttekeningen gemaakt te worden. Vooreerst

is het niet zo dat het continentaal plat als term nog niet eerder gehanteerd werd in een juridische context.50 Indien deze term toch vermeld werd, werd deze nog niet gezien als een onafhankelijk

concept, maar als een geologische figuur ten einde andere juridische redeneringen te staven.51

44 Van alle olie op zee bevindt zich vermoedelijk meer dan 90% in de continentale marge, zie supra, René Jean Dupuy en Daniel Vignes, 1991, 321.

45 Die ook een andere samenstelling kennen, respectievelijk graniet en basalt. 46 Supra, Eduard Somers, 2010, 172.

47 Supra, René Jean Dupuy en Daniel Vignes, 1991, 322; Tot op dat moment ontbrak in de VS eveneens de politieke wil om dergelijke claims te maken, zie Brief van de Second Assistant Secretary of State van 10 september 1918, in G. Hackworth, Digest of International Law, vol. II, Government Printing Office, Washington, 1940, 679; Y. Tanaka, The International Law of the Sea, third Edition, Cambridge University Press, 2019, 29.

48 Policy of the United States with Respect to the Natural Resources of the Subsoil and Sea Bed of the Continental Shelf, 28 september 1945, Washington, Proclamation No. 2667 https://cil.nus.edu.sg/wp-content/uploads/formidable/18/1945-Truman-Proclamation-No.-2667.pdf, geraadpleegd op 20 mei 2020. 49 Hetgeen ook erkend werd door het IGH in de zaak tussen Tunesië en Libië in 1982, zie Continental Shelf (Tunisia v. Libyan Arab Jamahiriya), judgment of 24 February 1982, ICJ Reports, 1982, p. 18.

50 Somers verwijst naar werken door de auteurs Valin, De Reyneval, Nizze, De Buen, Storini, Suarez, Barbosa de Magelhaes en Ruelas als pioniers wat betreft het formuleren van enkele visies en gedachten over een mogelijks juridisch continentaal plat. Van een uitwerking in de praktijk van een apart concept was echter nog geen sprake, zie Supra, Eduard Somers, 2010, 175.

51 Zo werd er naar het continentaal plat verwezen ten einde Portugese visserijrechten te beschermen, de parelvisserij op Bahrain en Ceylon (het huidige Sri Lanka) af te schermen van buitenlandse invloeden of zelfs

(14)

14 19. Ten tweede kan herhaald worden dat president Truman niet één, maar twee proclamaties afkondigde die dag.52 Het afzonderlijk afkondigen van deze proclamaties was intentioneel en had het

doel het regime van het continentaal plat, dat de zeebodem en ondergrond betrof, te scheiden van de bovenliggende wateren. Dergelijke redenering gaat terug op een eerder delimitatieverdrag van 26 februari 1942 tussen Venezuela en het Verenigd Koninkrijk over de Golf van Paria tussen het – toen nog Britse – eiland Trinidad en de kust van Venezuela.53 Niettegenstaande het concept van het

continentaal plateau nergens direct in het verdrag wordt vermeld, komt het impliciet wel aan bod. Het is het eerste bilaterale verdrag waardoor de betrokken staten exclusieve rechten vestigen op de bodem en ondergrond van de oceaan buiten de territoriale wateren54 en tevens voor het eerst

soevereine rechten op de bodem loskoppelden van soevereine rechten op de wateren erboven.55

20. Ten derde kan men opmerken dat het startpunt van het concept aldus een unilaterale verklaring van een staat, in casu de VS, was. Dergelijk unilateraal karakter zal later nog aan bod komen en vormt een cruciaal verschil tussen de begrippen delineatie en delimitatie. Verder zorgden het gemak waarmee deze unilaterale actie kon worden afgekondigd, het politieke gewicht van de VS56 en de

inherente voordelen van dergelijke handeling voor een kettingreactie.57 In een mum van tijd ontstond

er een waaier aan regimes in Centraal-en Latijns-Amerika en het Midden-Oosten, maar ook staten als het Verenigd Koninkrijk kondigden hun eigen regimes af. Vaak gingen deze regimes verder dan hetgeen vervat lag in de Truman Proclamatie. Sommige Latijns-Amerikaanse landen met nagenoeg geen geologisch continentaal plat, claimden de volledige soevereiniteit58 over de zeebodem en ondergrond

tot een breedte van 200 nm. 59

nieuwe gebieden aan de nationale soevereiniteit van de Staat te onderwerpen (Russische claims gemaakt in 1916 en herbevestigd in 1924 door de regering van de USSR). zie René Jean Dupuy en Daniel Vignes, A Handbook on the new law of the sea, Nijhoff, Lancaster, 1991, 323-324 en E. Somers, Inleiding tot het Internationaal Zeerecht, 5de herwerkte uitgave Mechelen, Wolters Kluwer, 2010, 175.

52 De tweede proclamatie betrof er een omtrent de visserij.

53 Treaty between His Majesty in respect of the United Kingdom and the President of the United States of Venezuela relating to the Submarine Areas of the Gulf of Paria, 22 september 1942, Caracas, https://treaties.un.org/pages/showDetails.aspx?objid=080000028016610e, geraadpleegd op 20 mei 2020. 54 E. Somers, Inleiding tot het Internationaal Zeerecht, 5de herwerkte uitgave Mechelen, Wolters Kluwer, 2010, 175-176; Bij decreet van 24 januari 1944 zou Argentinië eigen aanspraken formuleren op de zeebodem (en de bovenliggende wateren) ten einde de daarin aanwezige bronnen veilig te stellen. Na de Truman Proclamatie zou dit decreet gepreciseerd worden via declaratie van 11 oktober 1946.

55 René Jean Dupuy en Daniel Vignes, A Handbook on the new law of the sea, Nijhoff, Lancaster, 1991, 325. 56 René Jean Dupuy en Daniel Vignes, A Handbook on the new law of the sea, Nijhoff, Lancaster, 1991, 326. 57 Zie Suzette Suarez, The Outer Limits of the Continental Shelf: Legal Aspects of their Establishment, Springer, Berlin, 2008, 25. ; Zie ook Maritime Dispute (Peru v. Chile), judgment of 27 January 2014, ICJ Reports 2014, p. 3., para. 113; Yoshifumi Tanaka, The International Law of the Sea, Cambridge University Press, Cambridge 2015, 137. 58 Hetgeen, deel 2. In het achterhoofd houdend, veel verder ging dan wat vervat lag in de Truman Proclamatie. 59 Y. Tanaka, The International Law of the Sea, thirdEdition, Cambridge University Press, 2019, 161;E. Somers, Inleiding tot het Internationaal Zeerecht, 5de herwerkte uitgave Mechelen, Wolters Kluwer, 2010, 86-87.

(15)

15

3.2 De eerste Geneefse Conventie

21. Dergelijke verdeeldheid riep rechtsonzekerheid en frictie in het leven, dewelke gezien de aanwezigheid van natuurlijke bronnen ontegensprekelijk ook economische gevolgen konden hebben.60 Om tegemoet te komen aan de wirwar aan regels werd in 1956 besloten om onder de

Auspiciën van de Verenigde Naties de eerste Geneefse Zeerechtconventie plaats te laten vinden.61

Deze resulteerde in vier verschillende verdragen, waaronder het Verdrag inzake het Continentaal Plat.62 Dit verdrag vormde een eerste poging van de internationale gemeenschap om duidelijkheid en

eenvormigheid te brengen in het regime van het continentaal plat.

22. Op te merken valt dat het dualisme waar hierboven sprake van was, tussen de vrijheid van de volle zee en een steeds toenemende aanspraak van de kuststaat op de bronnen voor diens kust, zich codificeerde in deze reeks verdragen.63 Verder werd ook het onderscheid – reeds gemaakt in het

Verdrag in de Golf van Paria en de Truman Proclamaties – tussen de zeeën en de bodem behouden.64

Art. 1 van het Verdrag definieerde het continentaal plat als volgt:

“(…) the term “continental shelf” is used as referring (a) to the seabed and subsoil of the submarine areas adjacent to the coast but outside the area of the territorial sea, to a depth of 200 metres or, beyond that limit, to where the depth of the superjacent waters admits of the exploitation of the natural resources of the said areas; (b) to the seabed and subsoil of similar submarine areas adjacent to the coasts of islands.”

60 Bedrijven zijn immers geneigd om de meest stabiele omgeving te kiezen voor hun investering.

61 1958 United Nations Conference on the Law of the Sea, http://legal.un.org/avl/ha/gclos/gclos.html; UNCLOS I duurde van 24 februari tot 27 april en telde 86 deelnemende staten.

62 Convention on the Continental Shelf, 29 April 1958 Genève, in werking getreden 10 juni 1964, UNTS vol. 499, 311 (hierna VCP); De overige drie verdragen waren (1) het Verdrag inzake de territoriale zee en de aansluitende zone: Convention on the Territorial Sea and the Contiguous Zone, 29 April 1958 Genève, in werking getreden 10 september 1964, UNTS vol. 516, 205 (hierna VTZ) (2) het Verdrag inzake de Volle Zee: Convention on the High Seas, 29 April 1958 Genève, in werking getreden 30 september 1962, UNTS vol. 450, 11 (Hierna VVZ) (3) Het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de volle zee: Convention on Fishing and Conservation of Living Resources of the High Seas, 29 April 1958 Genève, in werking getreden 20 maart 1966, UNTS vol. 559, 285; Men kan ook nog opmerken dat er een vijfde document was, een optioneel protocol inzake de geschillenbeslechting van disputen: Optional Protocol concerning the Compulsory Settlement of Disputes, 29 april 1958 Genève, in werking getreden 30 september 1962, UNTS vol. 450, 169.

63 Samengelezen art. 2 Conventie inzake de Volle zee met art. 1 van de Conventie inzake de territoriale zee en de aansluitende zone; Van het derde principe, het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid was op dit moment nog geen sprake.

64 Dit wordt expliciet bevestigd in art. 3 van het Verdrag met betrekking tot de bovenliggende wateren en het luchtruim.

(16)

16 23. Uit de definitie blijkt dat de International Law Commission (Hierna ILC) – die de verdragen voorbereidde – zich niet beperkte tot een louter geologisch begrip. Men kan zelfs stellen dat op een zekere inspiratie na, het juridisch continentaal plat nagenoeg volledig losgekoppeld werd van diens geologische tegenhanger.65 Vanuit een juridisch oogpunt is het volgens deze definitie niet langer nodig

dat een staat over een geologisch continentaal plat beschikt.66 De term continentaal plateau wordt in

het verdrag gebruikt voor de zeebodem en ondergrond van de onderzeese gebieden aansluitend aan de kust, maar gelegen buiten de territoriale zee. Dit criterium bouwt voort op de visie uit de Truman Proclamatie. Truman zelf rechtvaardigde immers diens claim als een kwestie van een recht op de natuurlijke verlenging van de landmassa.67 Dergelijke redenering geeft kuststaten ook de bevoegdheid

te beslissen wie de bronnen in het continentaal plat exploreert, dan wel exploiteert en hoe.68

24. Om de maximale breedte te bepalen werkt men met twee mogelijke definities: het zogenaamde dieptecriterium en het exploitatiecriterium. Reden hiervoor lag o.a. in de vraag van Latijns-Amerikaanse staten, waarvan verschillende over nauwelijks een continentaal plat beschikten in de geologische zin van het woord, om toch van dergelijk regime te kunnen genieten. 69 De Conferentie

was een beperkt succes. Langs de ene kant werd een deel van het bestaande internationaal zeerecht gecodificeerd, werd het regime verduidelijkt en nam de rechtszekerheid toe.70 Desondanks was de

Conferentie geen volledig succes. Men slaagde er nog steeds niet in eensgezindheid te bereiken over de breedte van de territoriale zee of de precieze status en breedte van visserijzones. Verder bevatten de verschillende verdragen en dan vooral het Verdrag inzake het Continentaal plat een aantal inherente constructiefouten die tot de vraag om een nieuwe codificatie zouden leiden.

3.3 De vraag naar een nieuwe Conventie

25. Hieraan werd al snel tegemoet gekomen. Na het beperkte succes van 1958 werd via Resolutie 1307 (XIII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties beslist om van 17 maart tot 26 april opnieuw samen te komen.71 Ondanks valide pogingen ging de Conferentie uiteindelijk uit elkaar zonder

resultaat.72

65 Institute for International Law and Justice Emerging Scholars Papers 2009, Accountability and the commission on the limits of the continental shelf: deciding who owns the ocean floor, Anna Cavnar, New York University School of Law, 6.

66 Eduard Somers, ‘Het Juridisch Statuut van het Belgisch Continentaal Plat’, Water nr. 32, Jan/Feb 1987, 3. 67 Waarover Staten onder het internationaal recht soevereine rechten hebben; Anna Cavnar, 2009, 5. 68 R. R. Churchill & A. V. Lowe, The Law of the Sea, 1999, 147-148; Anna Cavnar, 2009, 1.

69 Supra, Eduard Somers, 2010, 178.

70 Zie ook art. 1 (1) van het Statuut van de International Law Commission omtrent het doel van de Commissie. 71 Resolutie 1307 (XIII), Tweede Zeerechtconferentie; 88 Staten tekenden aanwezig, Tanaka, 2019, 31.

72 Een Canadees-Amerikaanse compromis dat voorzag in een territoriale zee van 6 nm met daarop volgend een visserijzone van 6 nm haalde één stem te weinig om te voldoen aan de vereiste 2/3de meerderheid die vereist was, zie Canada and United States of America: proposal, 22 april 1960, Doc. A/Conf. 19/L.11.

(17)

17 26. Internationale politieke spanningen en de Koude Oorlog73 bemoeilijkten verdere bijeenkomsten

maar losten de constructiefouten niet op.74 Het grote constructieprobleem in het VCP lag verscholen

in de definitie en diens twee criteria, het dieptecriterium en het exploitatiecriterium, beide relatief onafhankelijk van het geologisch continentaal plat. Waar het dieptecriterium relatief aanvaard was,75

lag het exploitatiecriterium een stuk gevoeliger. Door te verwijzen naar “waar exploitatie mogelijk was” riep men een inherent variabele formule in het leven. Hoe verder men kon exploiteren,76 hoe

groter het deel van het continentaal plat dat men zich kon toe-eigenen. Rekening houdende met het feit dat het continentaal plat onafhankelijk was van de geologische marge, was de kans reëel dat men zich op termijn via technologische vooruitgang de volledige zeebodem zou kunnen toe-eigenen.77

27. Bovendien was ondanks de onafhankelijkheid van het geologisch continentaal plat, de formule toch heel voordelig voor staten met een uitgebreid geologisch continentaal plat. Wie over een geologisch continentaal plat beschikte, dat nu eenmaal minder diep ligt, was veel beter in staat dit te exploiteren en dus zich toe te eigenen. Deze twee inherente constructiefouten zorgden voor wrevel maar waren onvoldoende om de Geneefse Conventies te verlaten, Conventies die immers nog steeds geratificeerd waren door een aanzienlijk deel van de internationale gemeenschap.78 De tweede factor die de roep

naar een nieuw regime deed toenemen was aldus de evoluerende internationale situatie. Niet alleen zagen de jaren 70 een beperkte détente tussen de grootmachten,79 ook de dekolonisatie speelde

ondertussen volledig.80

73 Yvan Vanden Berghe m.m.v. Doeko Bosscher en Rik Coolsaet, De Koude Oorlog: Een nieuwe geschiedenis (1917-1991), vijfde editie, Acco, Leuven / Voorburg, 2008, 243-255.

74 Hierna worden enkel de problemen in verband met het continentaal plat vermeld, ook op het vlak van de territoriale zee e.d. waren er nog resterende vraagstukken die echter het onderwerp van deze thesis voorbijgaan. 75 Het criterium van de vaste diepte biedt een zeker voordeel qua duidelijkheid, maar zorgt langs de andere kant voor sterk verschillende plateaus, verder is de grens van 200 meter sterk artificieel en een compromis van de vele voorstellen die tijdens de Conferentie van 1958 geuit werden, zie E. Somers, Inleiding tot het Internationaal Zeerecht, 5de uitgave Mechelen, Wolters Kluwer, 2010, 179.

76 Ook het begrip exploitatie deed vraagtekens rijzen, zo was er onduidelijkheid welk soort exploitatie vereist was, commercieel valabel of van een andere aard.

77 International Seabed Authority, Implementation of Article 82 of the United Nations Convention on the Law of te Sea, Technical Study No. 12 (Kingston: ISA, 2012), p 87, https://www.isa.org.jm/documents/implementation-article-82-united-nations-convention-law-sea; Desondanks waren er, onafhankelijk van de technologische mogelijkheden, twijfels of een kuststaat wel dergelijk sterke soevereiniteit had kunnen vestigen, zie Doc. A/AC. 135/19 dd. 21 juni 1968, paras. 24-26 en 28-34; Deze visie werd ook door sommige Staten geuit, voornamelijk naar aanleiding van het gegeven “aansluiten aan de kust”, zie o.a. de Verklaring van Frankrijk bij de ratificatie van het Verdrag omtrent het continentaal Plat in Revue générale de droit international public 1965, 1136 in Somers 1987; Het IGH was North Sea Continental Shelf een soortgelijke mening toegedaan, zie, 31.

78 Convention on the Continental Shelf, UNTC signatories and ratifications, https://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=IND&mtdsg_no=XXI-4&chapter=21&clang=_en,

geraadpleegd op 20 mei 2020.

79 Supra, Yvan Vanden Berghe m.m.v. Doeko Bosscher en Rik Coolsaet, 2008, 299 e.v.

80 Ter vergelijking: De VN werd in 1945 gesticht door 51 staten, aan de conferentie van 1958 namen 86 staten deel, bij de opening van de Derde Zeerechtconferentie namen 137 staten deel.

(18)

18 28. Tijdens de onderhandelingen van 1958 en 1960 maakten vele ontwikkelingslanden nog deel uit van hun koloniserende mogendheden. Men had dus geen stem in het latere juridische regime. De reeds bestaande regels dienden in hun ogen enkel de belangen van de ontwikkelde landen en dienden te worden herschreven, een eerlijker model in gedachten.81 Dit model stond voor een hogere

bescherming van de eigen bronnen en een impliciete afwijzing van het voor de geïndustrialiseerde handelsmogendheden voordelige principe van de vrijheid van de zee.82

29. Een derde factor was het steeds toenemende belang dat werd gehecht aan de grondstoffen in de bodem,83 gekoppeld aan een ontwikkeling van de technologie om deze ook te exploiteren.84 Steeds

meer staten zochten hun toevlucht tot mariene natuurlijke bronnen, hetgeen hen er ook toe aanzette hun jurisdictie gestaag op te schuiven richting de volle zee. Destijds hadden ongeveer 20 kuststaten reeds een exclusieve visserijzone geclaimd voorbij 12 Nm.85 Het klassieke dualisme in het zeerecht was

reeds een tijd op zijn terugweg en kon niet langer beantwoorden aan de uitdagingen waar het moderne gebruik van de zeeën voor stond.86 Deze tweedeling tussen de principes van vrijheid en

soevereiniteit leek nu zijn eindpunt bereikt te hebben, eens te meer omdat het er eind de jaren 60 op leek dat zelfs de ontginning van de diepzeebodem in het verschiet lag. Het was in deze omstandigheden dat de Maltese permanente vertegenwoordiger bij de VN, Arvid Pardo riep om

“a declaration on reserving exclusively for peaceful purposes the current seabed and ocean floor under the ocean beyond national jurisdiction and use their resources for the benefit of mankind”.87

81 Peter J. Cook & Chris M. Carleton, Continental Shelf Limits: The Scientific and Legal Interface, 2000, Oxford University Press, 8-9.; Yoshifumi Tanaka, The International Law of the Sea, Third Edition, Cambridge University Press, 2019, 32; Hierbij kan verwezen worden naar de functie van het zeerecht als het verzoenen van de verschillende nationale belangen; Verder dient ook vermeld te worden dat de eerste signalen begonnen te wijzen op een nood aan een hogere bescherming van het mariene milieu in het licht van een toegenomen vervuiling en overbevissing.

82 Supra, Eduard Somers, 2010, 8.

83 En ook in de zee, een voorbeeld is de veelvoud aan visserijzones voorbij de 12 nm die het daglicht zagen in deze periode, zie Memorial on the Merits submitted by the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland in the Fisheries Jurisdiction case, 31 July 1973, Vol. 1, p. 353, para. 245.

84 Koppel dit aan de exploitatieformule.

85 Memorial Submited by the United Kingdom in the Fisheries Jurisdiction case, 31 July 1973, vol. 1, p. 353, para. 245; Yoshifumi Tanaka, 2019, 32.

86 Het continentaal plat en de visserijzones doorbreken door de aard van de jurisdictie die Staten er over hebben eveneens dit dualisme.

87 Note Verbale of 17 August 1967 from Malta to the UN Secretary General, 1/6695, 18 August 1967, Reproduced in Edward Duncan Brown, the International Law of the Sea, vol. 2, Aldershot, Darthmouth, 1994, 333; Zie ook het aangehechte Memorandum

(19)

19 30. In dergelijke omstandigheden vond de oproep van Pardo om de zeebodem en diens rijkdommen voorbij de grenzen van de nationale jurisdictie uit te roepen tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid vruchtbare grond.88 De Algemene Vergadering reageerde door de oprichting van

verschillende voorbereidende commissies.89 Op dat moment was de diepzeebodem voorbij de

nationale jurisdictie nog het voornaamste onderwerp, deze had immers geen eigen rechtsregime gekregen onder de Conventies van Genève90 van 1958 en werd, afhankelijk van de auteur, gezien als

res nullius of res communis.91 Tijdens deze besprekingen was de overwegende gedachte dat de

problemen van het zeerecht zodanig met elkaar verbonden waren dat een bepaald onderdeel hervormen geen optie was, er was nood aan een volledige hervorming van het internationaal zeerecht.92

3.4 De Conferentie zelf

31. Deze hervorming zou er komen tijdens de Derde Zeerechtconferentie. Gedurende negen jaar en 11 sessies zou in verschillende comités gewerkt worden aan het nieuwe zeerecht.93 Hieronder volgen

de voornaamste kenmerken van de Conferentie, het daadwerkelijke recht wordt later aangehaald.94

88 The United Nations Convention on the Law of the Sea: A Historical Perspective, DOALOS, https://www.un.org/Depts/los/convention_agreements/convention_historical_perspective.htm; De term “common heritage of mankind” werd gelanceerd door de Argentijn A. Cocca tijdens de eerste bijeenkomst van het juridisch subcomité voor de ruimte in 1967 na ondertekening van het ruimteverdrag van 27 januari 1967. 89 Een eerste ad hoc commissie werd nog dat jaar opgericht, gevolgd door een permanente commissie, het Zeebodemcomité in 1968; zie Resolutie 2340 (XXII) 18 december 1967 ter oprichting van het ad hoc comité (hierin werd ook erkend dat de zeebodem en de ondergrond het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid zijn en dat de exploitatie ervan in het voordeel van de mensheid in haar geheel dient te zijn) en Resolutie 2467A (XXIII) 21 december 1968 ter vervanging van het ad hoc comité door het permanent Comité omtrent het vreedzaam gebruik van de zeebodem en de ondergrond voorbij de limieten van de nationale jurisdictie; In afwachting van een grotere hervorming werd ook de zogenaamde moratoriumresolutie van 15 december 1969 aangenomen volgens dewelke staten, fysieke personen en rechtspersonen zich dienen te onthouden van enige exploitatie van de diepzeebodem en enige verdere aanspraken op diens natuurlijke bronnen. Al in deze resolutie zijn de verschillende visies tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden heel duidelijk, vele geïndustrialiseerde landen stemden immers tegen, zie Resolutie 2574-D (XXIV).

90 Ten einde de Diepzeebodem duidelijk af te bakenen diende men de uiterste limieten van de jurisdictie van de kuststaat te leren kennen waardoor ook dit vraagstuk opnieuw onderzocht diende te worden, zie Alex G. O. Elferink & Constance Johnson, ‘Outer Limits of the Continental Shelf and Disputed Areas: State Practice concerning Article 76 (10) of the LOS Convention, International Journal of Marine and Coastal Law, 21, 2006, 462. 91 Jia Yu & Wu Ji-Lu, ‘the Outer Continental Shelf of Coastal States and the Common Heritage of Mankind’, Journal of Ocean Development and International Law, vol. 42, 2011, 318.

92 Supra, E. Somers, 2010, 9; Supra, Yoshifumi Tanaka, 2019, 33; Zie ook Yu & Ji-Lu 2011; Resolutie 2749 van 17 december 1970 “Principled Declaration of the Seaded and its Under Soil beyond National Jurisdiction” stelt dat “the seabed, ocean floor and its subsoil and the resources beyond national jurissdiction is the common heritage of mankind”; Resolutie 2750C (XXV) 17 december 1970 waarin de beslissing genomen werd om in 1973 de eerste sessie van de Derde Zeerechtconferentie bijeen te roepen; Via Resolutie 3029-A (XXVII) van 18 december 1972 werden de eerste en tweede sessie van de Derde Conferentie vastgelegd in 1973 en 1974

93 Van belang voor dit onderzoek zijn vooral het eerste Comité omtrent de zeebodem voorbij de limieten van de nationale jurisdictie en het tweede Comité omtrent de verschillende maritieme zones waaronder het continentaal plat, zie J. Evensen, “Working Methods and Procedures in the Third United Nations Conference on the Law of the Sea (Volume 199)”, p. 454 geciteerd in supra Yoshifumi Tanaka, 2019, 33.

(20)

20 32. Opmerkelijk aan de Conferentie waren niet enkel de duur en de grootteorde van de gegeven taak,95

maar tevens de universaliteit van diens deelnemers. Alle leden van de VN, evenals gespecialiseerde agentschappen en internationale organisaties namen deel, hetgeen resulteerde in een hoge mate van legitimiteit.96 Het gevolg was tevens dat de geïndustrialiseerde landen niet langer de bevoordeelde

positie genoten waarover men bij de vorige twee Conferenties kon beschikken. Dit had ook een weerslag op de manier van werken. Het was voor de rijkere staten immers onaanvaardbaar dat hen beslissingen zouden worden opgedrongen door een meerderheid of zelfs 2/3de meerderheid aan

ontwikkelingslanden waardoor over nagenoeg alle beslissingen een consensus bereikt diende te worden.97

33. Consensus98 was echter niet het enige kenmerkende aan de gehanteerde werkwijze. Ook de

package-deal visie, een groepsaanpak en informele onderhandelingen99 vormden essentiële

onderdelen van de Conferentie. Gezien de moeite waar consensus en package-deal onderhandelingen mee samen gaan diende een groepsaanpak te zorgen voor een hogere efficiëntie.100 Van groot belang

voor het begrip en de interpretatie van de LOSC is echter de aangehaalde package-deal methode van onderhandelen. Deze methode volgde uit de visie dat de vele problemen waar het zeerecht mee kampte enkel konden worden opgelost door één samenhangend en universeel document. Dit hield in dat de verschillende vraagstukken waar men een oplossing voor zocht samen behandeld dienden te worden, eerder dan onafhankelijk van elkaar.101 Het resultaat is dat de integriteit van de uiteindelijke

LOSC een belangrijk gegeven is bij het interpreteren van de inhoud van het Verdrag102 aangezien het

Verdrag in zijn huidige vorm in grote mate een compromis betreft tussen de vele onderhandelaars.

95 Resolutie 3067 (XXVIII) van 16 november 1973 van de Algemene Vergadering van de VN stelt dat het doel van de Conferentie was “to adopt a convention dealing wit hall matters relating to the law of the sea.” Zie §3 of the Operative Part, zie tevens Tanaka 34.

96 Deelnemers aan de sessies worden opgelijst in de Final Act of the Third UN Conference on the Law of the Sea. 97 Doc. A/Conf.62/30//Rev.2; Zie tevens het gentleman’s agreement dat door de voorzitter van de Conferentie werd geformuleerd en door de Algemene Vergadering werd goedgekeurd in Resolutie 3067 (XXVIII), 1973, 17. 98 Er werd niet gestemd tenzij het niet anders kon, men bleef onderhandelen tot een voor ieder aanvaardbare uitkomst bereikt kon worden, zie supra noot 101.

99 Een groot aantal zaken werd informeel “in de gangen” opgelost, zonder een formeel verslag, Tanaka 36. 100 Meer bepaald werden verschillende thema’s in verschillende groepen behandeld eerder dan in één enkele plenaire vergadering, supra Yoshifumi Tanaka, 2019, 35.

101 De problemen uit het zeerecht waren allen gerelateerd en enkel een gezamenlijke oplossing werd geacht functioneel te zijn. Een gevolg daarvan is het feit dat het Verdrag in zijn geheel aanvaard diende te worden en dat voorbehouden onder art. 309 LOSC niet toegelaten waren, Verklaringen waren onder art. 310 LOSC wel mogelijk, maar werden buiten beschouwing gelaten indien ze te dicht aanleunden bij de inhoud van een voorbehoud, zie Black Sea case, IGH Reports 2009 p. 61, op p. 78 para. 42 en The Arctic Sunrise Arbitration, the Netherlands v. The Russian Federation, Award on Jurisdiction, 26 november 2014, p. 13, para. 70,; Dergelijke aanpak kon ook bij verschillende auteurs op bijval rekenen en werd gezien als noodzakelijk om de verschillende statelijke belangen met elkaar te verzoenen, zie Peter J. Cook & Chris M. Carleton, Continental Shelf Limits: The Scientific and Legal Interface, 2000, Oxford University Press, 8.

(21)

21 34. Het resultaat was de United Nations Convention on the Law of the Sea, het Zeerechtverdrag.103 In

tegenstelling tot op de Eerste Geneefse Conventie werd slechts één allesomvattend verdrag aangenomen, een totaalpakket aan rechten en plichten, door vele auteurs ook bestempeld als de grondwet van de wereldzeeën.104 Wat de huidige thesis betreft resulteerde het grote compromis in

nieuwe regels voor het continentaal plat en een volledig nieuwe maritieme zone, de EEZ,105 evenals

een betalingsmechanisme106 en de oprichting van de Commissie voor de Limieten van het Continentaal

Plat.107 De omvattendheid en integriteit blijken ook uit de preambule van het Verdrag dewelke stelt

dat het document tot doel heeft:

“(…) establishing (…) a legal order for the seas and oceans which will facilitate international communication, and will promote the peaceful uses of the seas and oceans, the equitable and efficient utilization of their resources (…)”.108 (eigen markering)

35. De aanname verliep echter niet vlekkeloos. Na de verkiezing van Ronald Reagan veranderde de houding van de VS tegenover de LOSC.109 Uiteindelijk werd tijdens de laatste momenten beslist de

consensusprocedure te verlaten en op 30 april 1982 werd met 130 stemmen voor, 4 stemmen tegen, 18 onthoudingen en 18 niet-geregistreerde stemmen de LOSC aangenomen.110 De scheiding op het

internationale toneel was duidelijk. Nagenoeg alle ontwikkelingslanden stemden voor, de VS, Israël, Turkije en Venezuela stemden, tegen en vele geïndustrialiseerde landen, waaronder ook België, onthielden zich.111 Om de inwerkingtreding te verzekeren zouden toegevingen vereist zijn naar de

geïndustrialiseerde landen toe.

103 Tot op vandaag hebben 168 staten het Verdrag ondertekend, waaronder de EU, zie Chronological lists of ratifications of, accessions and successions to the Convention and the related Agreements, http://www.un.org/Depts/los/reference_files/chronological_lists_of_ratifications.htm.

104 Yoshifumi Tanaka, The International Law of the Sea, Third Edition, Cambridge University Press, 2019, 34. 105 Van belang is de samenhang tussen de EEZ en het continentaal plat zoals blijkt uit art. 56 (3) LOSC iuncto art. 78 (1) LOSC; zie voor een uitgebreidere bespreking Supra, Eduard Somers, 2010, 187.

106 Art. 82 LOSC.

107 Art. 76 (8) LOSC; Alex G. Oude Elferink, ‘Commission on the Limits of the Continental Shelf’, Max Planck Encyclopedia of Public International Law, September 2013; Hierna aangeduid als CLCS.

108 Preambule LOSC; Op te merken zijn vooral de verwijzing naar de bronnen van de zee evenals het vreedzaam gebruik en de internationale communicatie (verwoording voor het verzoenen van verschillende belangen). 109 J. Evensen, ‘Working Methods and Procedures in the Third United Nations Conference on the Law of the Sea” (1986) 199, p. 479-482.

110 B. H. Oxman, ‘The Third United Nations Conference on the Law of the Sea’ in supra Dupuy and Vignes, A Handbook on the new law of the sea, 243.

111 Voor de VS was de voornaamste reden de regeling aangaande de diepzeebodem vervat in deel XI, verschillende Westerse landen onthielden zich om dezelfde reden. Het rechtsregime omtrent exploratie en exploitatie van de diepzeebodem werd gezien als een te grote last op private ondernemingen en verleende de geïndustrialiseerde landen te weinig invloed in vergelijking met de gedane investeringen; Supra, Yoshifumi Tanaka, 2019, 36-37; E. Somers, 2010, 251.

(22)

22

3.5 Ontwikkelingen na 1982

36. Deze toegevingen zouden er komen onder de vorm van het 1994 Agreement on the implementation of Part XI, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 28 juli 1994.112

Om de VS en verschillende geïndustrialiseerde landen te overtuigen toch deel uit te maken van de LOSC werden aan deel XI, het hoofdstuk over het regime van de diepzeebodem, verschillende aanpassingen doorgevoerd. Het Akkoord uit 1994 wijzigt grote delen van deel XI in het voordeel van de geïndustrialiseerde staten en dient samen gelezen te worden met de LOSC,113 waar de twee in

conflict gaan heeft het akkoord voorrang. Het akkoord kon de meeste geïndustrialiseerde staten overtuigen waardoor de LOSC op 16 november 1994 van kracht werd. Tussen verdragspartijen heeft de LOSC voorrang op de Geneefse Conventie.114 Het Implementatieakkoord trad in werking op 28 juli

1996.

37. Naast de twee Implementation Agreements dient nog gewezen te worden op twee aanpassingen die gemaakt werden door de Meetings of States Parties, hierna verder aangeduid als de SPLOS. De SPLOS heeft niet alleen verschillende technische taken, zoals het verkiezen van de leden van de CLCS,115

ze kan ook de facto de LOSC wijzigen116 en dient als forum voor overleg.117 Men heeft van deze de facto

mogelijkheid verschillende malen gebruik gemaakt in het kader van het continentaal plat. Belangrijk zijn de wijziging van de termijnen waarover een kuststaat beschikt voor het indienen van informatie bij de CLCS.118 Volgens art. 4 Annex II LOSC dient dit te gebeuren ten laatste 10 jaar na de

inwerkingtreding van het Verdrag voor die partij. Voor verschillende ontwikkelingslanden zou dit wegens gebrek aan expertise, financiële middelen, technische kennis, etc. onmogelijk zijn. Aldus werd beslist de termijn slechts te laten lopen vanaf 13 mei 1999 voor staten die het verdrag eerder geratificeerd hadden.119

112 Agreement relating to the Implementation of Part XI of the United Nations Convention on the Law of the Sea of 10 December 1982, New York 28 July 1994, I.L.M. 1994, 1309; Een tweede implementation agreement (dat voor deze thesis minder van belang is) werd in 1995 aangegaan, het zogenaamde Fish Stocks Agreement. 113 Wat dus ook inhoudt dat de documenten samen gezien dienen te worden als een package-deal, in overeenkomst met de LOSC.

114 Art. 311 (1) LOSC

115 Annex II art. 2 (3); Ook omtrent deze verkiezing werd door de SPLOS een amendement aangenomen, zie SPLOS/5, 22 februari 1996, 7, para. 20.

116 De officiële amendementsprocedure staat neergeschreven in de artikelen 312-316 LOSC maar werd tot op heden nog niet benut.

117 Supra, Yoshifumi Tanaka, 2019, 42.

118 In overeenstemming met art. 76 (8) LOSC, zie deel 4.4 De procedure voor de CLCS.

119 Decision regarding the date of commencement of the ten-year period for making submissions to the Commission on the Limits of the Continentaln Shelf set out in article 4 of Annex II to the United Nations Convention on the Law of the Sea, Eleventh Meeting of the States Parties, Doc SPLOS 72 (29 May 2001), https://documents-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N01/411/52/PDF/N0141152.pdf?OpenElement,

geraadpleegd op 20 mei 2020.; Dit is ook de datum waarop de Scientific and Technical Guidelines van de CLCS uitgebracht werden, voor de meeste staten een onontbeerlijk instrument bij het voorbereiden van hun dossier.

(23)

23 38. Aangezien voor verschillende kuststaten de termijn nog steeds te kort bleef besloot de SPLOS dat aan de termijn van art. 4 Annex II LOSC voldaan was door het indienen van preliminaire informatie, waarna men het volledige dossier ten gepaste tijde kon indienen.120

4. De huidige stand van het recht

39. De historische evolutie kan de lezer niet enkel helpen het hedendaagse recht te kaderen maar ook te verklaren. Alvorens over te gaan tot het onderzoek volgt een korte bespreking van de huidige stand van het recht.

4.1 Een inherent recht op het continentaal plat

40. Vooreerst wordt in de LOSC bevestigd dat iedere kuststaat een inherent recht heeft op het continentaal plat voor diens kust.121 Wat dit aspect betreft is het internationaal geldende recht

bevestigd eerder dan aangepast. Het inherent recht van de kuststaat ligt vervat in art. 77 (3) LOSC en vormt een nagenoeg volledige kopie van de bepaling in art. 2 VCP.122 Meerbepaald is het recht inherent

in de zin dat het niet afhangt van occupatie of proclamatie, het bestaat ipso facto en ab initio als gevolg van de soevereiniteit over het land.123

41. Ondanks de onveranderde aard van het recht dienen toch een aantal opmerkingen gemaakt te worden. Ten eerste maakt art. 77 (1) gewag van soevereine rechten “for the purpose of exploring it and exploiting its natural resources”. De lezer merkt hier het gebruik van de term “soevereine rechten”, dewelke nauwer zijn dan de term territoriale soevereiniteit, dewelke het geheel van soevereine rechten uitmaakt.124 De soevereine rechten waarover de kuststaat beschikt zijn deze die

vereist zijn ten einde het continentaal plat te kunnen exploreren en exploiteren.125 Het betreft o.a. het

recht installaties of andere inrichtingen op diens continentaal plat op te richten,126 het recht om

wetenschappelijk onderzoek uit te voeren, het recht boringen op het continentaal plat uit te voeren of te laten uitvoeren en het recht tunnels te graven in de ondergrond.127

120 Decision regarding the Workload of the Commission and the Ability of States to fulfil the Requirements of Article 4 of Annex II, Eighteenth Meeting of the States Parties, Doc SPLOS/183 (20 june 2008), https://documents-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N08/432/05/PDF/N0843205.pdf?OpenElement, geraadpleegd 14 maart 2019. 121 Art. 77 lid 3 Zeerechtverdrag – Art. 2 lid 3 Conventie inzake het Continentaal Plat.

122 Men kan ook opmerken dat art. 78 LOSC verder bouwt op art. 3 VCP in de zin dat bevestigd wordt dat het recht op het continentaal plat geen gevolgen heeft voor de bovenliggende wateren of het luchtruim.

123 North Sea Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. the Netherlands), judgment of 20 februari 1969, IGH Reports 1969, p. 3, 23, para. 19

124 Zie hiervoor deel 2. Algemene kenmerken van het Zeerecht.

125 Op te merken valt dat sommige van deze rechten verschillen naar gelang men zich binnen of buiten de breedte van 200 Nm bevindt, in dit verband zie o.a. art. 246 (5) en (6) LOSC evenals deel 4.3 omtrent art. 82 LOSC. 126 Art. 5 par. 2 VCP en art. 80 LOSC.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ble storm geweest waardoor veel schade oen huysen, kerken en andere gebouwen geschiet is. A/om zijn veel bomen ityt d'aerde gerucht; en zaterdag morgen bespeurde men een

5.2 Wij zijn gerechtigd om wijzigingen in kostprijsfactoren betreffende de overeenkomst, zoals ondermeer prijzen van (grond) stoffen, waaronder begrepen doch niet daartoe

En zo is het gekomen: sjuuëredresje betekent goed en vooral veel eten. In een wat ruimere opvatting, noem het humor, wordt iemand die erg goed en erg veel eet

Exploratieboringen Continentaal plat Exploration wells Continental Shelf Het aantal in 1999 op het Continentaal plat beein- Twelve exploration wells were completed offshore,

De gemeente heeft aan bewonersgroep Rondom ENKA kenbaar gemaakt dat er plannen worden gemaakt voor het terrein aan de Merwedestraat, waar op dit moment kunstenaarscollectief KW37

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Het ministerie van Binnenlandse Zaken concludeerde in 2020 dat digitale aanval- len weliswaar niet kunnen worden voor- komen, maar dat we wel weerbaarder moeten worden