• No results found

onderzoek is het onderzoeken van betekenissen. Kwalitatief onderzoeker Hennie Boeije stelt: ‘mensen hanteren in het dagelijks leven allerlei constructies die hen in staat stellen om gebeurtenissen en ervaringen te plaatsen en te begrijpen. Hun gedrag kan voor een

belangrijk deel worden verklaard op basis van die alledaagse betekenissen of constructies’ (Boeije, 2008, p.31). Kwalitatief onderzoek is geschikt voor het onderwerp van deze thesis, omdat het goed aansluit bij de constructies die mensen maken om het eigen gedrag te begrijpen. En hoewel er zowel nationaal als internationaal al veel onderzoek naar homoseksualiteit bestaat (movisie, 2012), bestaan deze onderzoeken vaak uit grote steekproeven, bevolkingsonderzoeken of zijn veelal gericht op de ervaringen die

samenhangen met andere mensen. Onderzoekers Keuzenkamp (2010) en Duyvendak (SCP, 2006) geven in hun onderzoeksaanbevelingen aan dat het wenselijk zou zijn meer in te gaan op de leefwereld van homoseksuelen zelf, om de belevingen, ervaringen en eventuele

subtielere homo-negativiteit die homoseksuelen zelf hebben, te onderzoeken. Ik wil me hierbij aansluiten door de existentiële ervaringen te onderzoeken op het gebied van eenzaamheid. Tevens is kwalitatief onderzoek een goede methode om dit onderwerp te benaderen, omdat het recht doet aan de leefwereld van de respondent. Evers (2007) geeft aan dat binnen kwalitatief onderzoek het perspectief van de respondent altijd centraal staat. Hierdoor krijgt men zicht op betekenissen die respondenten hanteren en aan hun omgeving geven. Greene (2007) geeft aan dat kwalitatief onderzoek gericht is op ‘verstehen’, het begrijpen van de respondent en diens leefwereld, in plaats van op het 'erklären' van gedragingen. Maso en Smaling (2004) laten zien dat een voordeel van kwalitatief onderzoek is, dat het onderwerp ‘open en flexibel’ (p.9) kan worden benaderd. Dit zijn aspecten die ik beoog met mijn onderzoek naar existentiële eenzaamheid.

Binnen kwalitatief onderzoek kunnen we ook nog diverse onderscheiden vinden. Dit

onderzoek is een kwalitatief exploratief onderzoek. Binnen een exploratief onderzoek verkent de onderzoeker zonder dat hij helemaal weet welke kant het onderzoek opgaat. Het

interviewmodel dat ik gekozen heb om te exploreren sluit hier goed op aan. Met dit onderzoek wil ik de relatie verhelderen tussen begrippen, alsmede theorie en hypotheses vormen.

Daarnaast wil ik kijken naar mogelijke samenhangen (zie kennisdoel), die gebruikt kunnen worden voor vervolgonderzoek (Maso & Smaling, 1998).

3.3 Interviews

Het soort interviews dat ik hanteer voor de dataverzameling rondom de existentiële

kwalitatieve interviewvormen. Het model dat ik voor deze semi-gestructureerde interviews gebruik is het ‘riviermodel’ (Evers, 2007, p.60). Bij het riviermodel zien we dat allerlei verschillende onderwerpen (stromen) samenkomen tot één onderwerp (de grote rivier) om vervolgens weer op te splitsen of weer samen te komen. Dit model is een verdiepingsmodel. We bevragen het thema existentiële eenzaamheid door een hoofdvraag te formuleren, maar als we in een zijstroom terecht komen volgen we deze ook, waarheen hij ook voert (Evers, 2007, p.60). Op grond van de antwoorden kan een nieuwe stroom worden opgespoord, en kunnen vervolgvragen worden gesteld. Vervolgvragen kunnen zich in het interview zelf aandienen, maar om hier richting aan te geven heb ik een topiclijst samengesteld (zie bijlage 2). Deze topiclijst bestaat uit Sensitizing concepts. ‘Sensitizing concepts zijn ‘attenderende, gevoelig makende of richtinggevende begrippen’ (Boeije, 2008, p.47), die opgedaan zijn uit de eerder gedane literatuurstudie en die gezien worden als de lens waardoor de onderzoeker kijkt tijdens zijn analyse. In het begin hebben deze een vrij algemene omschrijving, maar tijdens de analyse worden ze verder ingevuld. Door de sensitizing concepts (Boeije, 2008) te hanteren tijdens het onderzoek, diep ik als onderzoeker één thema uit: in dit geval existentiële eenzaamheid.

Om toe te lichten waarom kwalitatief onderzoek en het riviermodel geschikt zijn voor het onderwerp existentiële eenzaamheid, is het van belang om de complexiteit van dit onderwerp te benadrukken. Dit doe ik aan de hand van verschillende auteurs. Op basis van deze auteurs zal ik mijn interviewmodel verder beargumenteren.

Jorna (2012) laat zien dat het onderwerp existentiële eenzaamheid vele oorzaken kan hebben die ‘nooit op zichzelf staan maar altijd in een specifieke verhouding tot elkaar’ (Jorna, 2012, p.11). Dus hoewel het riviermodel niet alle facetten van eenzaamheid kan beslaan, is dit dus ook niet mogelijk of nodig. Het riviermodel kan enorm veelzijdig gehanteerd kan worden. Dit is van belang omdat het onderwerp eenzaamheid een enorme veelzijdigheid, impact en reikwijdte heeft, die niet vast te leggen is in een reeks thema’s (Jorna, 2012).

Ook Ettema (2012, p.151) laat zien dat existentiële eenzaamheid zich maar moeilijk laat conceptualiseren. Hij stelt dat het standaardmodel van de wetenschap gericht is op een ‘object’ en op hoe dit object zich onderscheidt, maar dat hiermee het subjectieve soms buiten beschouwing valt. In het geval van dit onderzoek is juist dat subjectieve, de diepte van de eenzaamheidservaring, hetgeen waar we naar op zoek zijn. Dit is dus een ander soort kennis. Door diepte interviews te houden, tracht ik zoveel mogelijk van het objectiveren af te stappen en me te richten op de diepte-ervaring.

door een ‘methodeloos zoeken naar de ware aard van het bestaan van deze mens’ (p.125). Dit valt echter niet binnen de mogelijkheden van een masterthesis. Maar om toch zoveel mogelijk recht te doen aan de ervaring van de respondent, zal ik het riviermodel hanteren en is het doorvragen, aandachtig luisteren en in verbinding staan met de respondent het alternatief om me te begeven in de onoverzichtelijkheid van de existentiële eenzaamheid van de

onderzoekspopulatie.

De beginvraag die ik stel voor mijn interviews is: ‘kan je me iets vertellen over jouw ervaring met homoseksualiteit’. Vanuit die vraag, zal ik in het gesprek vragen naar eventuele

eenzaamheid gerelateerd aan de homoseksualiteit. Daarnaast gebruik ik de sensitizing concepts (Boeije, 2008) om het interview verder richting te geven (Bijlage 2).

Zoals onder 3.1 viel te lezen, zal ik ook alert zijn op bestaansvragen. Echter, de term

‘bestaansvragen’ is te groot om zomaar op de lijst van sensitizing concepts te plaatsen. Het is voor dit begrip in de interviews van belang dat we een bepaalde ordening hanteren. Hiervoor gebruik ik de methodologie van Rijksen en Van Heijst (1999). Zij definiëren

bestaansvragen/levensvragen als volgt: “levensvragen zijn vragen die opkomen vanuit het leven, en tegelijk zijn het vragen die een mens aan het leven stelt. Soms in crisissituaties, bij groot verdriet of groot geluk, of door contact met de natuur. Het antwoord op een

levensvraag heft de vraag niet op” (Rijksen & Van Heijst, 1999, p.35). Volgens Rijksen en Van Heijst valt er methodisch te werken met dergelijke vragen als we ze van elkaar

onderscheiden. Om dit te realiseren deelden ze levensvragen in, in zes domeinen. Ik zet deze zes hier uiteen. Deze indeling is tevens gebruikt voor mijn ‘sensitizing concepts’ (Boeije, 2008, p.47). De indeling kent de volgende zes soorten bestaansvragen/levensvragen: Existentiële levensvragen: ‘vragen over het eigen bestaan’ (Rijksen & Van Heijst, 1999, p.36). Deze vragen gaan over wie men is, de eigen identiteit en het innerlijk. Hoe zijn wij geworden wie wij zijn en wie willen we worden?

Relationele levensvragen: ‘vragen over relaties’ (Rijksen & Van Heijst, 1999, p.36). Hierbij staat de verbinding met de ander, de relationaliteit, centraal. Deze vragen gaan over de banden met anderen, maar gaan ook over de bevestiging, het gevoel gezien en begrepen te worden door anderen.

Temporele levensvragen: ‘vragen over de tijd’ (Rijksen & Van Heijst, 1999, p.36). Dit zijn vragen over het beleven van leeftijd, maar ook over de tijd die is ons is gegeven, hetgeen we willen doen voor wij overlijden. Deze vragen gaan ook over levenslust, of het tekort daaraan. Ecologisch-biologische levensvragen: ‘vragen over de natuur’ (Rijksen & Van Heijst, 1999,

p.36). Dit zijn vragen over het samenleven met andere organismen in en op de aarde, maar ook over de verhouding daartoe.

Levensvragen over het menselijk handelen: Hierbij staat niet de relatie centraal maar het handelen van mensen en van onszelf: wat zijn mijn grenzen, hoe kunnen anderen zo radicaal anders handelen dan ik? Hoe kan iemand mij zoiets aandoen?

Levensvragen over beperktheid en eindigheid: ‘vragen over lijden en dood’ (Rijksen & Van Heijst, 1999, p.36). Binnen deze vragen gaat het niet alleen over wat men te lijden heeft, maar ook over de ongelijkheid van lijden. Men kan zich afvragen waarom de een meer te lijden heeft dan de ander: ‘waarom ik?’.

Rijksen en Van Heijst (1999) stellen dat bovenstaande domeinen vrijwel nooit zuiver van elkaar te onderscheiden zijn, maar elkaar overlappen. Wanneer we in de interviews levensvragen ontwaren (gerelateerd aan existentiële eenzaamheid) kunnen deze dus onder elke categorie vallen. Rijksen en Van Heijst (1999) geven ook aan dat er geen antwoorden op dergelijke vragen bestaan. Een antwoord op een levensvraag is vaak geen antwoord, maar een tijdelijke levensvisie (Rijksen & Van Heijst, 1999, p.46). Bij het interviewen van de populatie zal ik dus niet enkel letten op de levensvragen die wellicht opdoemen in het domein van de existentiële eenzaamheid, maar ook op de levensvisie die zij al dan niet ontwikkeld hebben om te leren omgaan met deze vragen.