• No results found

Bij deze vorm van eenzaamheid wordt men door anderen uitgesloten vanwege een

identiteitskenmerk (McGraw, 1995). Deze vorm van eenzaamheid is opvallend omdat deze extern wordt afgedwongen.

Bij de respondenten zien we dat zij eenzaamheidsgevoelens hebben ontwikkeld, doordat zij negatief bejegend of gediscrimineerd zijn vanwege hun geaardheid. Deze discriminatie kwam voor in de vorm van nakijken, naroepen, spugen, slaan of bedreigen. Hoewel de respondenten deze uitingen van discriminatie zonder uitzondering onaangenaam vinden, lijken zij hier allemaal opvallend genoeg geen punt van te maken. Ze beginnen er pas over als ik er naar vraag, en zelfs dan lijkt de heersende gedachte te zijn ‘het hoort erbij’. De gevolgen van de publieke culturele uitsluiting, het niet erkend worden, of niet volledig gezien worden als wie zij zijn, het weggezet worden door de eigen omgeving, lijken meer reacties op te roepen Respondent 2 vertelt: “Ja ik heb wel op mijn vorige werk in Delft bij (X) wel veel...dat mijn collega's er echt heel veel negatieve opmerkingen over maakten, en het ook echt heel erg wilden benadrukken heel de tijd […]alsof ik een karaktertje speelde en niks anders ben.” Respondent 6 geeft aan “De mannen in mijn klas dat zijn dan wel gewoon…dat worden gelijk een soort van haantjes, en die benaderen me ook wel op een manier van ‘alle respect en alles’ maar wel op een lollige toon laten ze weten: (Jij) hoort niet bij de jongens!” Ook respondent 3 voelt zich soms weggezet als ‘de homo’: “En dan komen wel eerst weer de opmerkingen van…oh, je wordt toch niet verliefd op me? Alsof je als homo op elke man verliefd wordt. Blijft altijd een beetje …blijf ik lastig vinden. “Ik wil niet met jou in de kleedkamer”.”

Respondent 7 vertelt:“Mensen maken het wel als stempel op je en dat vind ik wel lastig. Ik ben gewoon wie ik ben. Ik heb allemaal dingen die bij mij horen. Nou ja dit hoort bij mij en ik ben niet mijn geaardheid.”

De opmerkingen waarmee men uitgesloten wordt laten de respondenten niet koud.

Respondent 3 geeft aan: “Ja ik denk dat ik heel graag meer […] zou willen nadenken over hoe ik me zelf voel in plaats van dat ik de interpretatie van mensen die een negatieve houding ten opzichte van homo’s hebben op mezelf ga betrekken.” Soms wennen de respondenten ook

aan deze uitzonderingspositie en ervaren ze positieve gevoelens. Respondent 3 geeft aan: “En ik vraag me af of het nou zo slecht is […] dat gevoel van ik heb een aparte positie zo slecht is? Ik hou er van om apart te zijn. Ik hou ervan om anders te zijn.”

Toch geven vier respondenten aan dat ze liever hetero zouden willen zijn. Respondent 1 geeft aan: “De wereld is ingericht op hetero's, en ook het is veel makkelijker. Wat zou ik allemaal gedaan hebben of gehad hebben als ik hetero was geweest.”

Samenvattend: Alle respondenten zijn in aanraking gekomen met fysieke of verbale uitingen van geweld, maar opvallend genoeg liggen deze niet ten grondslag aan de gevoelens van culturele eenzaamheid. Men voelt zich cultureel eenzaam als men uitgesloten wordt, of niet gezien wordt, op basis van een specifiek kenmerk. Deze culturele eenzaamheid maakt dat de respondenten zich soms heel slecht voelen, een enkeling voelt zich hierdoor fijn in de

uitzonderingspositie. Vier van de negen respondenten geven aan dat ze hierdoor liever hetero zouden willen zijn.

4.9 Aanpassen

De code 'Aanpassen' is een code die o.a. voortkomt uit de volgende subcodes: Bewijzen, Compenseren, Gezien worden, Onzekerheid en Vervreemding. Aanpassen is een term die deze gedragingen samenvat. Uit de interviews van de respondenten blijkt dat zij zich op allerhande manieren en om verschillende redenen aanpassen. Deze redenen hangen vaak samen met eenzaamheid, maar het is niet eenduidig aanwijsbaar welke vormen van

'aanpassen' voortkomen uit de verschillende vormen van eenzaamheid. Tijdens het analyseren van de data heb ik getracht om deze directe verbanden tussen 'aanpassen' en de verschillende vormen van 'eenzaamheid' te ontwaren, maar er bleken niet genoeg gegevens om deze

verbanden bloot te leggen. Hier ga ik in mijn discussie verder op in. Wel komt het 'aanpassen' dusdanig vaak terug in het empirisch gedeelte van het onderzoek, dat er een hoofdcode uit is ontstaan. Ook zijn er drie verschillende manieren van aanpassen te ontwaren uit de codes, deze zet ik hier uiteen.

4.9.1 Voldoen aan de heteronorm

Vijf van de respondenten hebben wel eens een heteroseksuele relatie gehad om te voldoen aan de heteroseksuele norm. Deze heteroseksuele relaties hadden zij voor de Coming Out.

Respondent 4 geeft aan: “Ik (had) altijd het gevoel, dat ik aan de heteronormen moet

voldoen, dus toen had ik ook veel vriendjes. Ja, niet echt, maar wel veel mannen, altijd weer. Maar ik word er gewoon niet verliefd op.” Respondent 2 geeft aan vier jaar een

heteroseksuele relatie te hebben gehad om deze zelfde reden. “Toen dacht ik ja, weet je, het is best een goede jongen en ik ben best een soort van gelukkig, dus waarom zou ik het niet zo houden zodat iedereen blij is?”

Een andere manier om te willen voldoen aan de heteronorm voor de respondenten, is door zich bewust af te zetten van stereotyperende homoseksuele trekjes of kleding.

Respondent 3 geeft aan dat hij zich lang anders heeft gedragen. Respondent 8 geeft aan dat hij nog steeds hoopt geen stereotyperende handelingen te verrichten. Respondent 7 geeft aan: “Ik ben me eigenlijk alleen maar vrouwelijker gaan kleden sinds ik uit de kast kwam. Want ik vind het juist belangrijk, dat is misschien heel slecht, om er niet als zo’n standaard pot uit te zien’. Respondent 6 vertelt dat hij op het platteland is gaan wonen met zijn vriend, en daar wilde bewijzen dat homo’s ook heel mannelijk kunnen zijn.

Respondent 9 zegt dat ze vaak vertelt over haar relatie om te bewijzen dat lesbiënnes ook normale relaties kunnen hebben: “Ik hoorde dan vaak van: lesbiënnes hebben nooit lang een relatie. Ja dat soort dingen. En daarin dan echt dat bewijzen dat dat wel kan!”

Respondenten 2 en 9 hebben het gevoel dat ze zich in de heterowereld telkens weer moeten profileren als lesbisch, om geen onduidelijkheid te scheppen. Respondent 9 zegt hierover: “Maar omdat mensen dan toch niet helemaal snappen dat je dan een relatie hebt met een vrouw, moet ik het telkens weer zeggen, omdat ik dan toch het gevoel heb dat ik me moet bewijzen. Ook wil ik bewijzen dat ik dan daarnaast nog wel een normale vrouw ben, in plaats van dat je alleen maar op vrouwen valt.“

Respondent 2 zegt hierover dat ze daarom soms graag uitgaat in de gayscene “Daarom vind ik het ook leuk om Gay uit te gaan, niet elke keer, maar soms is het superfijn, dan hoef je jezelf niet meer neer te zetten als lesbisch, dan ben je dat automatisch voor iedereen.”

Respondent 3 vertelt dat hij ander gedrag ging vertonen om zijn homoseksualiteit te

verhullen: “Misschien dat ik ook niet echt gezien wou worden zoals ik was. En dat ik dan op een bepaalde manier ga compenseren met: ik ga heel druk doen, heel aanwezig, zodat mensen me eerder zien als die aanwezige jongen in plaats van die jongen die homo is.” Naast dat de respondenten bepaalde dingen doen of deden om aan de heteronorm te voldoen, zijn er ook dingen die zij bewust laten. Respondent 6 geeft aan dat hij alle ‘typische

gaydingen’ trachtte te omzeilen en hij vertelt hoe hij zijn lichaamshouding heeft getracht te veranderen na zijn Coming Out om niet over te komen als een ‘vrouwelijke’ homo. “Ik ben me wel heel lang bewust geweest van mijn houding en dat ik maar niet gay zit bijvoorbeeld. Bijvoorbeeld benen over elkaar en zo, dat vond ik altijd echt heel gay. In mijn hele pubertijd

deed ik bewust niet zo zitten eigenlijk. […]Ik wou wel graag de hetero gay zijn dan.”

Daarnaast geven vier respondenten aan dat zij soms niet vertellen dat zij homoseksueel zijn, of de vraag in het midden laten. Ook vertellen vier respondenten dat hand in hand lopen soms lastig is, en dat ze dit soms bewust niet doen. Respondent 6 geeft aan dat hij hand in hand lopen provocatief vindt.

4.9.2 Voldoen aan de homonorm

Naast dat respondenten zich soms aanpassen om te voldoen aan de heteronorm, passen zij zich soms ook aan om te kunnen voldoen aan de homonorm. Respondent 1 geeft aan dat hij een grote druk voelt uit de gayscene om zich op een bepaalde manier te profileren. Hij geeft aan: ‘Ja ik ga me aanpassen aan de homonorm! Ja…heel erg zelfs. Ik weet niet of dit normaal is maar[…] Ik denk dat ik meer last heb van homo’s, hoe die naar mij kijken, dan wat de rest van de wereld van mij vindt, dat boeit me echt geen drol.” Hij geeft hierbij aan dat er ook dingen voor hem verdwijnen doordat hij zo graag wil voldoen aan deze norm: “Wat ik ook al zei dat ik me zo erg profileer als homo dat ik gewoon niet meer weet wat ik nog meer ben.” Ook respondenten 2, 3 en 9 geven aan het gevoel te hebben zich te moeten conformeren aan een bepaalde homonorm. Respondent 2 geeft aan dat er vanuit de media een beeld wordt geschetst over wat het betekent om ‘geslaagd lesbisch’ te zijn. Ook geeft zij aan dat ze soms twijfelde om haar uiterlijk op een bepaalde manier te veranderen: “Onbewust ben ik wel heel erg met die termen bezig geweest toen ik mijn haar heb afgeschoren. Eerst dacht ik, ja ik ben wel een vrouwelijke lesbienne, lipstick, maar nu dacht ik: ik heb mijn haar afgeschoren dus ik val in een ander hokje. En ik vroeg me af, ben ik dat dan wel?”

Respondent 9 geeft aan dat ze lang heeft geëxperimenteerd met haar uiterlijk, enerzijds pogend te voldoen aan de heteronorm, en anderzijds pogend te voldoen aan de uiterlijke normen van de lesbische wereld. Zij geeft aan dat ze daar nu langzaam een middenweg in aan het vinden is en zichzelf probeert te laten zien zoals zij is.

4.9.3 Bewijzen voor jezelf

Naast dat de respondenten zich proberen aan te passen aan de heteronorm of de homonorm, is er ook sprake van aanpassing door iets te willen bewijzen aan zichzelf. Respondent 8 geeft aan dat hij zich op zijn werk op zijn gemak voelde omdat hij daar kon laten zien dat hij normaal is. ¨Bij defensie vragen ze alleen maar hetero’s...dan ben je sowieso het

buitenbeentje. Maar ik voelde me daar op de een of andere manier heel erg op mijn gemak. Ook omdat ik daar mezelf kon bewijzen dat ik normaal ben. Een normale man ben, en niet overdreven macho of een overdreven nicht.¨

Respondent 5 geeft aan dat hij rugby is gaan spelen om aan zichzelf te bewijzen dat hij een echte man is ondanks zijn homoseksualiteit, en om de stereotyperingen te ontkrachten: ¨Maar als we de keuze hadden gehad dan wordt het makkelijk. Dan kiezen we om hetero te zijn. Om vele redenen. En vooral voor mannen denk ik. Want wij worden een soort van stereotype. De mannen die homoseksueel zijn die zijn geen echte mannen. Die zitten een beetje tussen man en vrouw in. En daarom ook speel ik rugby, daarom doe ik echte mannelijke dingen, om te laten zien. En om mezelf te bewijzen dat ik een echte man was ook.¨

Respondent 7 geeft aan dat ze niet in een relatie wil zijn als de ander de geaardheid wil verbergen. ¨Ik vind het juist fijn als je wel iemand hebt die gewoon hand in hand durft te lopen op straat. Dat vind ik wel lastig mensen die absoluut moeilijk gaan doen als ze mensen tegen komen, of mensen die het echt niet mogen weten. Zo iemand hoef ik helemaal niet.¨ Samenvattend: Uit de interviews blijkt dat de respondenten zich aan een drietal kaders aanpassen: aan de heteronorm, aan de homonorm, en om iets te bewijzen aan zichzelf. Manieren om te voldoen aan de heteronorm zijn: het aangaan van heteroseksuele relaties, het zich bewust afzetten tegen stereotyperende kleding of trekjes, door een andere

lichaamshouding aan te nemen, door zich bewust neer te zetten als homoseksueel of door de homoseksualiteit te verhullen met ander opvallend gedrag. Manieren om zich aan te passen aan de homonorm zijn: het zich extra profileren als homo, het aanpassen van het uiterlijk, of het niet aanpassen van het uiterlijk. Soms gaat dit zo ver dat de homoseksuele identiteit zo centraal komt te staan in het leven, dat men niet meer goed weet wie men verder is. Het bewijzen aan zichzelf gebeurt vooral door stereotypes te ontkrachten: ik ben een normale man, of: ondanks mijn homoseksualiteit ben ik wel sterk, kan ik wel goede relaties aangaan en hoef ik niets te verbergen.

Nu we alle bevindingen en resultaten bijeen hebben kunnen we kort terugblikken op de resultaten. Dit doe ik aan de hand van de afbeelding die de samenhang tussen de resultaten weergeeft. Zoals we hier al uit op kunnen maken zien we dat de sociale eenzaamheid een vorm van eenzaamheid is die voorkomt in een vroeg stadium, in samenhang met de

crisiservaring. De media en de gayscene hebben invloed op deze vorm van eenzaamheid. De crisiservaring kent vormen van sociale eenzaamheid, maar ook van epistemologische

eenzaamheid. Men voelt zich niet erkend en gezien in de periode rondom de crisis.

Epistemologische eenzaamheid hangt naast de crisiservaring ook samen met (het al dan niet begeven in) de gayscene, die zowel een positieve als negatieve uitwerking kan hebben op deze vorm van eenzaamheid. Hetzelfde geldt voor de media en sociale media: deze kunnen de epistemologische eenzaamheid versterken of ontkrachten. De media en sociale media hangen samen met de culturele emotionele vormen van eenzaamheid. Voor deze laatste vorm geldt ook dat men deze tracht op te heffen door in contact te komen met anderen. De gayscene lijkt hiervoor de geschikte plek, maar werkt ook teleurstellend, omdat men niet de intimiteit en liefde vindt die men zoekt. Op de afbeelding zien we dat de term 'aanpassen' de andere termen omsluit. Uit dit onderzoek is niet duidelijk voortgekomen welke vormen van eenzaamheid leiden tot de verschillende manieren van aanpassen. Wel is duidelijk dat de respondenten zich op allerlei manieren aanpassen als reactie op de normen en kaders die zij treffen. In de

5. Conclusies

In dit hoofdstuk worden de resultaten uit het empirische gedeelte van dit onderzoek

vergeleken met- en gekoppeld aan de literatuur. Hiermee kan ik mijn conclusies trekken en de deelvragen beantwoorden. De deelvragen vormen gezamenlijk een antwoord op de

hoofdvraag. De deelvragen worden beantwoord met o.a. de resultaten van het empirische gedeelte van dit onderzoek en bestaan hiermee voor een deel uit een samenvatting van wat al eerder aan de orde is geweest in het vorige hoofdstuk. De deelvragen zijn:

- Wat voor ervaringen met existentiële eenzaamheid beschrijven homoseksuelen? - Hoe verhouden homoseksuelen zich tot andere types van eenzaamheid?

- Is er sprake van een samenhang tussen een crisiservaring en eenzaamheid bij homoseksuelen, en zo ja hoe ziet deze eruit?

De hoofdvraag is:

Is er een relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit, en zo ja hoe ziet deze eruit?

De deelvragen zullen op elkaar volgend worden behandeld onder paragraaf 5.1, 5.2 en 5.3. De hoofdvraag zal worden beantwoord onder paragraaf 5.4.