• No results found

Ethiek binnen de Nederlandse bancaire sector : een onderzoek naar de symboliek van de bankierseed en de latente mechanismes binnen de Nederlandse bancaire sector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ethiek binnen de Nederlandse bancaire sector : een onderzoek naar de symboliek van de bankierseed en de latente mechanismes binnen de Nederlandse bancaire sector"

Copied!
125
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Datum: 11-08-2014

Ethiek binnen de Nederlandse

Bancaire Sector

Een onderzoek naar de symboliek van de bankierseed en de

latente mechanismes binnen de Nederlandse bancaire sector

Student: Martijn Keuzenkamp E-mail: martijn.keuzenkamp@student.uva.nl Studentnummer: 5909120 Docent: dr. R. (Rob) van Es Tweede beoordelaar: prof. dr. M.R. (Mark) Rutgers

Universiteit van Amsterdam Masterscriptie Politicologie: Bestuur & Beleid Voorblad

(2)

Inleidende morele kwesties

Dhr. dr. R. Van Es in zijn boek Professionele ethiek: ‘William Mann werkte, vanaf 1925, 42

jarenlang als piccolo bij het Mayflower Hotel in Washington. Hij opende daar elke dag de deuren voor de rijken der aarde. Hij kreeg een laag salaris, waarvan hij elke week iets opzij zette op zijn spaarrekening. Toen hij stierf, liet hij $100.000, - aan een liefdadigheidsinstelling na. Hij had in die 42 jaren werk zijn spaarrekening nooit aangeraakt’

(Van Es, 2011: 98).

Een lokale bankdirecteur over de moraal in de Engelse bancaire sector (R.1-P.15):“Denk aan

Engelse banken die expres vastgoedklanten in bijzonder beheer stopten, waardoor de waarde van het onroerend goed daalde. Diezelfde banken kochten het onroerend goed later terug. Klant eruit. Verkocht het onroerend goed met winst! Dan denk ik: zo’n bank moet je gelijk opblazen. Als je dat in je bank doet, dan ben je nog erger dan een misdadiger.”

Een Beleidsbepaler over de moraal binnen een organisatie en het juiste doen van een bank (R.2-P.25): “Ik vind het lastig. Je kunt in het algemeen wel zeggen van de nazipartij, dat die

fout was. Om nou van heel ABN AMRO te zeggen dat ze fout waren tijdens de crisis? Vind ik lastig. [schamper lachje].”

Een Expert over de invloed van moreel gedrag van bankiers tijdens de crisis (R.3-P.38-39):

“Heeft niets met gedrag van bankiers te maken! Dat geluid was er al jaren. Het feit dat die toestellen in die torens werden geboord in 2001: daar hadden bankiers toch ook niets mee te maken? Die fraude, die Amerikaanse hypotheekfraude, daar hadden bankiers ook niets mee te maken. Dat Lehman is omgevallen: daar hadden bankiers ook niets mee te maken. Ik ben geen econoom, maar om te stellen dat de crisis is te wijten of mede te verwijten is aan het gedrag van bankiers vind ik een onzinnige bewering.”

Dhr. dr. R. van Altena over moreel gedrag van burgers in het financiële systeem (R.5-P.88):“Mensen kregen jaar in jaar uit 10% rente, zonder zich af te vragen waar dat

percentage vandaan kwam. Mensen er niet voor straffen dat ze jaar in jaar uit 10% kregen. Werden ze daarvoor gestraft door de overheid? Als diezelfde mensen extreem goedkoop een auto kunnen kopen of reis boeken gaan ze wel nadenken of het wel klopt. Dan is het wel een verkeerde reis. Dan is het wel: “hé, wel gek”. Bij financiële producten accepteren wij dat mensen gedrag vertonen alsof ze er [stilte][met stem verheffing] geen bal vanaf weten!”

(3)

Een Senior Beleidsbepaler over de moraal in de maatschappij en de belangenstrijd binnen banken (R.6-P.141):“Als jij als bank begint over aandeelhoudersbelangen richting een klant.

Die klant zou denken: ‘What the fuck – boeien’”

‘Het gaat om mij’ zou de klant denken. Jij als bank moet het bedrijfsmodel aangeven, het profiel van de klant aangeven, dat is transparantie en dat is ook in het belang van de klant.”

Een bankmedewerker over de moraal bij de Royal Bank of Scotland (R.9-R.197):“de Royal

Bank of Scotland was gewoon bijna militaristisch”. “ Ja, vertel?”

“Bij RBS had je Sir Fred, hé. Een accountant, een beroepsgenoot. Alles werd daar gestuurd op drie kleurtjes. Wat wel het mooie was: de make-it-happen-filosofie. Mensen waren heel gedreven om dingen te realiseren, maar meer vanuit angst dan vanuit motivatie.”

Dhr. dr. B. van der Linden van Radboud Universiteit van Nijmegen over de correctheid van de theorie in hoofdstuk 5 van deze scriptie (R.9-P.217): “Ja, dat is zo. Dat is wat hier

gebeurt. Dat imagoprobleem hangt samen met een verkeerd begrip van de betekenis van wat ‘klant centraal’ is.”

Dhr. dr. R. van Altena van Vrije Universiteit van Amsterdam over de correctheid van de theorie in hoofdstuk 6 van deze scriptie (R.5-P.92): “Jij zegt: eigenlijk kun je nooit in

duurzaamheid één principaal laten prevaleren boven een ander. Dat kan niet.”

“Ja. Dat kan niet.”

“[Besluitende toon] Dat ben ik met je eens. Ja. Dat klopt.”

In een discussie met een CEO van een Nederlandse systeembank over de belangenafweging binnen een bank (R.11-P.232): “..als je duidelijk maakt op een redelijke wijze hoe duurzaam een product is, welk maatschappelijk belang er is, wat ‘het klantbelang’ is..”

“[onderbreekt] Ik denk dat wij onvoldoende duidelijk maken aan klanten hoe wij die belangenafweging zien.”

“Precies. Daar zit het hem in.”

“Dat ben ik helemaal met je eens. Ja.”

(4)

Inhoudsopgave

VOORBLAD ... 1

INLEIDENDE MORELE KWESTIES ... 2

INHOUDSOPGAVE ... 4 VOORWOORD ... 6 1 INLEIDING ... 9 §1.1INLEIDING ... 9 §1.2STRUCTUUR SCRIPTIE ... 11 §1.3PROBLEEMANALYSE EN DEELVRAGEN ... 12 §1.3RELEVANTIE ... 16 2 THEORETISCH KADER ... 19 §2.1INLEIDING ... 19 §2.2POLITICOLOGISCH PERSPECTIEF ... 19 §2.3SYMBOLISCH PERSPECTIEF ... 23 §2.4JURIDISCH PERSPECTIEF ... 26 §2.5FILOSOFISCH PERSPECTIEF ... 27 §2.6ECONOMISCH PERSPECTIEF ... 31 3 ANALYSEKADER ... 32 4 METHODOLOGIE ... 35 §4.1INLEIDING ... 35 §4.2INTERVIEWS ... 37

§4.3TOPICLIJST & CODES ... 38

§4.4REFLECTIE INTERVIEWS ... 40

5 ONDERZOEKSRESULTATEN: DE BANCAIRE SECTOR ... 43

§5.1INLEIDING ... 43

§5.2DEFINITIEPROBLEMATIEK ... 43

§5.3REFLECTIE: DEFINITIEPROBLEMATIEK ... 46

§5.4PROBLEMATIEK CONCEPT KLANTBELANG ... 49

§5.5JURIDISCHE SPANNING ‘KLANTBELANG CENTRAAL’ ... 50

§5.6MACHT & BANCAIRE TUCHTRECHT ... 53

§5.7MACHT & CONFLICT ... 56

§5.8DE BANKIERSEED ... 59

§5.9PSYCHOLOGISCH EGOÏSME KLANTBELANG CENTRAAL ... 64

§5.10MOREEL BESLUITVORMINGSMODEL BANKIERSEED: FASE 1 ... 65

§5.11MOREEL BESLUITVORMINGSMODEL BANKIERSEED: FASE 2 ... 69

(5)

§5.12KORTE AFSLUITENDE REFLECTIE HOOFDSTUK 5 ... 72

6 ALTERNATIEVE BENADERING ... 73

§6.1INLEIDING ... 73

§6.2INLEIDING: IN STAND BLIJVEN DISCOURSE ... 74

§6.3VIJF PUNTEN: PROBLEMATIEK KLANTBELANG CENTRAAL IN DE PRAKTIJK ... 78

§6.4THEORIE LATENTE-MECHANISME ‘KLANTBELANG CENTRAAL’ ... 92

7 DISCUSSIE ... 97

§7.1INLEIDING ... 97

§7.1DISCUSSIE RESULTATEN HOOFDSTUK 5&6 ... 97

§7.3DISCUSSIE CONFLICTERENDE BELANGEN ... 100

§7.4AANBEVELINGEN ... 101 8 CONCLUSIE ... 103 §8.1INLEIDING ... 103 §8.2CONCLUSIE ... 103 9 NABESCHOUWING ... 108 §9.1PERSOONLIJK ... 108 §9.2TOEVAL ... 111 §9.3PROFESSIONEEL ... 112 10 LITERATUURLIJST ... 114 11 WEBSITES ... 117

12 BIJLAGE: PROFIELSCHETSEN RESPONDENTEN ... 118

13 BIJLAGE: TOPICS & CODES ... 121

(6)

Voorwoord

Het is dinsdag 3 juni 2014, als ik om vijf voor één in de ontvangsthal van het hoofdkantoor van een Nederlandse bank zit te wachten op de ontvangst voor het achtste interview over het onderwerp ‘de bankierseed’. Mannen, strak in pak, lopen snel en gehaast door de statige ontvangstruimte. Aan de muur hangt een televisiescherm met de afmetingen van een biljarttafel. Belangrijker is wat er op het scherm te zien valt. De bank heeft een eigen televisiekanaal. Hierop worden de hele dag door beelden vertoond, waarmee de gewenste

corporate identity van de bank aan de medewerkers en de bezoekers duidelijk wordt gemaakt.

Duurzaamheid in dit geval. Een woordvoerder van een zonnepanelenbedrijf en de directeur Corporate Investment van de bank verklaren gezamenlijk hoe overeen de maatschappelijke missie en visie van het bedrijf en de bank komen. Vandaar de samenwerking (R.9-P.161). Een halfuur later, tijdens het interview, ontstaat een iets genuanceerder en realistischer beeld van de werkelijke corporate identity van de bank. Het blijkt dat de beelden onderdeel zijn van een beleid dat moet zorgen voor een moderate risk profile van de bank; de wens om bepaalde risicovolle activiteiten binnen de bank te vermijden. De activiteiten uit het verleden van de bank blijken in werkelijkheid niet overeen te komen met deze gewenste corporate identity. De geschiedenis van de bank zorgt ervoor dat de bedrijfsvoering eveneens uit financieringen van ruwe-diamantstromen bestaat. Niet verboden, echter wegens het risico van potentiele witwaspraktijken minder wenselijk dan de duurzame zonnepanelen (R.9-P.177). Dit praktijkvoorbeeld, dat gedestilleerd is uit het onderzoekproces van deze scriptie, staat symbool voor de huidige achterliggende problematiek in de bancaire sector.

Het gaat in deze scriptie om de wisselwerking tussen volgende punten: weten wat je doet, zeggen wat je doet en daadwerkelijk doen wat je zegt. Het gaat om de juistheid van deze drie punten. Bijvoorbeeld: niet alleen (politiek correct) stellen integer te zijn in het publieke domein, maar daadwerkelijk en in al het handelen zo integer mogelijk acteren. Zelfs dan is het de vraag of het handelen daadwerkelijk als integer gepercipieerd wordt door anderen. Een bewustzijn over dit belang en deze complexe materie is voor het lezen van deze scriptie cruciaal. In een voorbeeld over de interpretatie van integer handelen door een bank zei een CEO van een andere Nederlandse Bank exemplarisch: “We zijn niet in staat door die schaduw

van het verleden om daar uit te breken. Ik zit gevangen in mijn eigen schaduw. Hoe hard ik ook loop! [hard op] Die schaduw blijft precies het zelfde. Ik loop in mijn

schaduw.”(R.11-P.237). Het eerste citaat in deze scriptie over William Mann is een voorbeeld van extreem

(7)

altruïsme (zie: pagina 2). Helaas is dat de enige plek in deze scriptie waar iemand, geheel zonder eigenbelang, een compleet integere handeling verricht. De heersende maatschappelijke moraal en het daarbij behorende acteren van individuen is niet los te zien van de geschiedenis en de tijdgeest. Integriteit in woord en gebaar eveneens. Een lastige term waarvan duiding in de bancaire sector problematisch is. Een compliance-specialist hierover: “Integer vind ik een

lastige kreet. Niemand weet wat het betekent. Niemand kan het invullen.”(R.3-P.36) Deze

scriptie probeert echter een stap verder te gaan. Dit door de belangrijkste machtsstructuren in de geschiedenis en de contemporaine tijdgeest van de bancaire sector te reconstrueren. Eveneens wordt een poging ondernomen om een perspectief op de toekomst te ontwikkelen. Een gevaarlijke onderneming omdat, zoals duidelijk wordt in deze scriptie, pogingen tot het voorspellen van de toekomst vaak de basis zijn van veel van de huidige problemen binnen de sector. Het onderzoek dat voor u ligt begon met een nieuwsgierigheid in de achterliggende werking van de symboliek die hoort bij een beroepseed. Door een allesomvattende benadering is deze scriptie meer dan een onderzoek naar de bankierseed alleen geworden. Het is een poging tot een complete reconstructie van de context waarbinnen de bankierseed is ontstaan. Een belangrijk gegeven hierbij is dat de bankierseed zeer waarschijnlijk uitgebreid wordt. Daar in de inleiding meer over. Deze scriptie is een weergave van het complete proces achter dit gegeven. Integriteit, eerlijkheid, waarheid, duurzaamheid, rechtvaardigheid, moraliteit, identiteit, imago, vertrouwelijkheid, leugens, macht, belangen, ‘skill based’ handelen,

‘knowledge based’ denken, onwetendheid, recht, normen en waarden zijn allemaal

kernbegrippen die voorbij komen in deze scriptie om de wereld achter de bankierseed te kunnen duiden (R.3-P.37).

Aan elf personen, in de top van de bancaire sector, zijn in totaal 1285 vragen en wedervragen gesteld. Dit in een poging tot zuivere waarheidsvinding. Dit om de werkelijke wereld achter de bankierseed te kunnen begrijpen en vatten. Op zoek naar ‘zuivere waarheid’ in een omgeving waar allerlei typen belangen een dominante rol spelen. Banken zijn de motor van de financiële sector van Nederland, waarbij talloze belangen een rol spelen. De vraag is of de ‘waarheid’ aan sommige van deze belangen een ondergeschikte rol kan spelen in de Nederlandse samenleving. Het onderzoek is daarom een ware kruistocht naar de werkelijkheid van motivaties in verborgen processen. Essentieel in deze poging is het zorgvuldig en integer wikken en wegen van de geïnterpreteerde informatie van alle elf geïnterviewde respondenten. Deze zorgvuldigheid komt voort uit respect voor hun tijd en medewerking, maar is eveneens een poging om de werkelijkheid zo waarachtig mogelijk te 7

(8)

kunnen reconstrueren - hoe complex deze werkelijkheid ook moge zijn. De elf individuen hebben allemaal hun eigen interpretatie van ontstane feiten en meningen binnen het onderzochte bancaire domein. Zij die proberen individuele en collectieve belangen te behartigen in hun werkomgeving, maar ook in hun medewerking aan dit onderzoek. Zij hebben allemaal hun eigen persoonlijke achtergrond, geschiedenis en maatschappelijke positie. Dit feitelijke gegeven beïnvloedt op een natuurlijke wijze de formulering van hun informatie tijdens hun medewerking aan deze scriptie. Hun gedeelde antwoorden en inzichten beïnvloedden eveneens de loop van het iteratieve onderzoeksproces. In het schrijven van deze scriptie is getracht naar eer en geweten een correcte analyse te maken. Dit om tot een zo integer en waarheidsgetrouw mogelijke wijze tot interpretatie van de feiten in de bancaire sector te komen. Ondanks dit gegeven moet hierbij wel een kanttekening worden geplaatst: deze scriptie is geschreven in het licht van de huidige tijdgeest. De scriptie is geschikt voor iedere geïnteresseerde in ethiek, economie, politiek en recht. In het bijzonder buitenstaanders die geïnteresseerd zijn in de financiële sector, bankiers die geïnteresseerd zijn in de beweegredenen van de overheid, ambtenaren die willen weten wat bankiers ‘echt’ denken en academici die geïnteresseerd zijn in interpretatief kwalitatief onderzoek.

Tot slot is dit de plek om iedereen te bedanken voor de medewerking aan de totstandkoming van deze scriptie. Dhr. E. Keuzenkamp die werkt binnen een bank en die de basis is voor de definitieve keuze tot en binding met het onderwerp. Zijn adviezen over interne belangenbehartiging binnen banken waren onmisbaar. Universitair docent dhr. dr. R. van Es voor de inzichten en het aanbrengen van structuur tijdens het onderzoeksproces. Dhr. dr. R. van Altena, docent aan de Vrije Universiteit, voor zijn tijd, inzichten in de wereld van accountancy en de door hem aanbevolen literatuur. Dhr. dr. B. van der Linden, docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, voor zijn tijd en constructieve academische feedback. Dhr. prof. mr. J. E. Soeharno, docent aan de Universiteit van Amsterdam voor het sturen van de boekvorm van zijn oratie over de beroepseed. Dhr. prof. dr. M. Rutgers voor zijn tijd als tweede beoordelaar. Alle negen andere respondenten voor hun medewerking en tijd. Een speciale dankbetuiging gaat uit naar de twee respondenten die aanbevelingen hebben gedaan, zodat interviews iets ‘hoger in de boom’ konden worden gerealiseerd.

Martijn Keuzenkamp Amsterdam, 11-08-2014

(9)

1 Inleiding

§ 1.1 Inleiding

De mondiale financiële crisis heeft geleid tot verschillende vormen van beleid en wetgeving. Dit met betrekking tot de Nederlandse bancaire en financiële sector. Per 1 januari 2013 moeten de beleidsbepalers, directieleden of commissarissen binnen Nederlandse financiële instellingen drie maanden naar aanvang van hun werkzaamheden voor de onderneming een eed ofwel belofte afleggen. Voor bankiers heet deze eed de bankierseed. De bankierseed is geïntroduceerd naar aanleiding van een onafhankelijke aanbeveling in november 2008. Het rapport is gepubliceerd in 2009 (Commissie Maas, 2009: 14). De bankierseed wordt gezien als een ‘moreel-ethische verklaring’ die in opdracht van de Code Commissie Banken (hierna: CCB) is voorgesteld door de zogeheten Commissie Maas. De CCB is een ethische gedragscode die in het leven is geroepen door de brancheorganisatie van de Nederlandse bancaire sector: de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: NVB). Het is, voor het begrijpen van het gepresenteerde onderzoek in deze scriptie, van belang om te beseffen dat de bankierseed primair een initiatief is uit de eigen bancaire beroepsgroep (Van Mierlo, 2010: 53). De bankierseed in de huidige vorm wordt op dit moment door de volgende wijze in praktijk gebracht: staand tegenover een persoon in een hogere functie wordt de bankierseed afgelegd. Daarnaast is er tijdens deze gebeurtenis een andere vertegenwoordiger van diezelfde onderneming aanwezig (Website: Staatscourant). De bankierseed bestaat, aan het begin van dit onderzoek, uit de volgende hardop uitgesproken woorden (Commissie Maas, 2009: 14):

‘Ik verklaar dat ik mijn functie als bankier integer en zorgvuldig zal uitoefenen. Ik zal een zorgvuldige afweging maken tussen alle belangen die bij de bank betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de bank opereert. Ik stel in die afweging het belang van de klant voorop en zal hem zo goed mogelijk inlichten. Ik zal mij gedragen naar de wetten, de reglementen en de gedragscodes die op mij als bankier van toepassing zijn. Ik zal geheimhouden wat mij is toevertrouwd. Ik maak geen misbruik van mijn bancaire kennis. Ik zal mij open en toetsbaar opstellen en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving. Ik zal mij inspannen om het vertrouwen in het bankwezen te behouden en te bevorderen. Ik zal zo het beroep van bankier in ere houden.’

(10)

Aan het eind van dit onderzoek is deze tekst veranderd, daar wordt in hoofdstuk 9 op teruggekomen. De huidige bankierseed moet worden afgelegd door personen die eveneens op geschiktheid worden getoetst door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) en/of De Nederlandsche Bank (Hierna: DnB). De huidige bankierseed wordt in ieder geval afgelegd door personen die een functie hebben als beleidsbepaler of toezichthouder (commissaris) van een financiële onderneming, zoals een bank of een kredietverlener. Dit gegeven zou vervolgens moeten leiden tot moreel aanvaardbaar gedrag van desbetreffende persoon. Dit gedrag zou moeten leiden tot betrouwbare financiële dienstverlening bij zijn of haar financiële instantie. De personen die de bankierseed afleggen, zweren in hun belofte onder meer ‘het klantbelang voorop’ te stellen in hun afweging en in hun handelen. Tevens beloven zij geen misbruik te maken van de aanwezige bancaire kennis. Zij zorgen voor een geheimhouding van datgene hen is toevertrouwd. Tot slot beloven zij plechtig dat ze een zorgvuldige belangenafweging maken, waarbij ‘het belang van de klant voorop’ staat. Dat zijn samenvattend de kernelementen van de tekst van de bankierseed.

De interpretatie van de woorden van de tekst kan op verschillende wijzen gemaakt worden. Denk hierbij aan de vele actoren die te maken hebben met de bankierseed zoals DnB, de AFM, de CCB, de NVB, het Ministerie van Financiën en al die beleidsbepalers van banken die de eed afleggen. De onduidelijke situatie heeft eveneens een morele dimensie. Met de gepresenteerde onderzoeksresultaten in hoofdstuk 5 wordt deze dimensie specifieker geduid. Een morele dimensie waarbij ethiek een rol speelt in gedrag. Gedrag dat ‘moreel’ acceptabel moet zijn voor de relevante actoren. De huidige Nederlandse Minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem, stelde in het verlengde hiervan: “De in de financiële sector gewenste

cultuuromslag vergt niet enkel wet- en regelgeving, maar heeft ook een sterke morele dimensie. Deze morele dimensie keert terug in het afleggen van de moreel-ethische verklaring in de vorm van een eed of belofte. Het gaat daarbij niet enkel om het ondertekenen van het formulier, maar ook om het uitspreken. Hier is voor gekozen om te benadrukken dat de waarden die de eed of belofte vertegenwoordigt zeer belangrijk zijn. Om deze redenen is de eed of belofte geen symboolwetgeving, maar juist een zeer nuttige en gerechtvaardigde maatregel die een bijdrage zal leveren aan het herstellen van het vertrouwen in de financiële sector” (Website: Staatscourant).

Het is een stevige bewering om “het vertrouwen in een financiële sector te laten

herstellen” met een beroepseed. Het lijkt een logische politieke wens. Is deze wens wel zo

logisch en reëel? In dit onderzoek wordt geprobeerd de ‘verborgen’ wereld achter de 10

(11)

symbolische bankierseed bloot te leggen vanuit een politicologische achtergrond. Dit door elf geconstrueerde interviews te analyseren die van dichtbij zijn waargenomen. Deze personen hebben direct te maken met de bankierseed vanuit hun expertise of positie. De profielomschrijving van de elf individuen is achteraan deze exercitie te vinden (zie: bijlage 12). Hiermee wordt met dit onderzoek, dat aan wetenschappelijke standaardeisen en normen voldoet, gepoogd de abstracte achterliggende machtsstrijd, belangenprocessen en motivaties bij de bankierseed te ontrafelen.

Het unieke aan deze poging is de verwezenlijking van het feit dat vanuit alle belangrijke posities binnen de bancaire sector respondenten zijn gevonden die bereid waren om mee te werken. Vanuit een zo integer mogelijke verwerking van de antwoorden in de interviews wordt geprobeerd een zo zuiver en waarheidsgetrouw mogelijke scriptie te schrijven. Met dit gegeven wordt Dijsselbloem zijn stelling dat het ‘geen symboolwetgeving’ betreft, academisch onder de loep genomen. Tevens wordt getracht duidelijk te maken welke achterliggende processen ten grondslag liggen aan deze politieke uitspraak van de huidige Minister van Financiën. Dit hoofdstuk is als eerst beschreven, daarna zijn alle hoofdstukken constant aangepast op de inzichten tijdens het onderzoeksproces en de koppeling van de informatie uit de interviews. In dit hoofdstuk wordt verder duidelijk welke problemen er op het huidige moment binnen de bancaire sector spelen en wat de onderzoeksvragen zijn die worden onderzocht. Dit wordt daarmee een inleiding van de huidige tijdgeest. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aan de hand van vijf punten duidelijk wat de maatschappelijke en wetenschappelijk relevante punten zijn voor het schrijven van deze scriptie.

§ 1.2 Structuur scriptie

In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader op basis van academische literatuur geconstrueerd aan de hand van vijf verschillende wetenschappelijke perspectieven. Deze perspectieven komen uit relevante academische vakgebieden. Daar worden de kernbegrippen en theoretische inzichten beschreven om alle processen achter de symboliek van de bankierseed te begrijpen. In deze scriptie blijkt dat de bankierseed slechts een kleine symbolische uitwas is van een groter proces. Dit gegeven is een onderzoeksresultaat, maar moet hier vermeld worden, om de gehele opbouw van de scriptie te begrijpen. De bankierseed lijkt slechts een klein radartje in dat grotere proces. Dat proces wordt in kaart gebracht. Het grotere achterliggende proces is geconstrueerd, door gebruik te maken van een analysekader waarin de vijf theoretische perspectieven aan elkaar zijn verbonden. Dat is hoofdstuk 3. Door die koppeling kan er een nauwkeurige analyse gemaakt worden van de informatie van de elf 11

(12)

respondenten. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de methodologische verantwoording en mijn persoonlijke reflectie. De interpretatieve benadering in deze scriptie wordt al besproken in het politicologische perspectief van het theoretisch kader. Dit is zo omdat deze benadering wezenlijk is voor het politicologische perspectief. In hoofdstuk 4 wordt de interpretatieve benadering verder beschreven en geduid in het methodologisch perspectief. In hoofdstuk 5 worden de onderzoekinzichten van de diepte-interviews gepresenteerd in overzichtelijke tabellen. Daar wordt eveneens aan de hand van dhr. dr. Van Es zijn morele besluitvormingsmodel een antwoord op de hoofdvraag geformuleerd. In hoofdstuk 6 wordt in - academische zin - nog een stap verder gegaan. Daar wordt een alternatieve theoretische benadering gepresenteerd. Uit de antwoorden van de respondenten is een alternatieve benadering ontwikkeld over het in stand blijven van de huidige vertrouwensproblematiek tussen maatschappij en de bancaire sector. In deze theorie zullen quotes van de respondenten worden gebruikt evenals indicatoren voor de vijf gepresenteerde kernpunten. Relevante quotes worden gebruikt in deze scriptie, maar de kracht ligt in de tabellen waarin alle citaten worden gevangen. In hoofdstuk 7 worden alle inzichten gereflecteerd en bediscussieerd. De punten worden in de huidige tijdgeest geplaatst. Alle informatie wordt zo kritisch mogelijk benaderd om de juistheid vast te stellen, in het bijzonder mijn eigen positie. In hoofdstuk 8 wordt een complete conclusie geformuleerd op basis van alle inzichten in de voorgaande hoofdstukken. Tot slot wordt in hoofdstuk 9 een persoonlijke terugblik op het onderzoeksproces gepresenteerd en de individuele lessen geëvalueerd. In hoofdstuk 10 en 11 staan de bronnen van de verwezen secundaire data. In bijlages 12 en 13 staan de resultaten van de persoonlijk verworven primaire data.

§ 1.3 Probleemanalyse en deelvragen

De motieven voor het invoeren van een bankierseed door de financiële beroepsgroep lijken in eerste opzicht veelzijdig. Volgens oud-bankier Hans Ludo van Mierlo heeft het financiële systeem in Nederland niet gefaald door het systeem zelf, maar door het gedrag van de mensen in dit systeem. Met mensen doelt hij primair op ‘bankiers’. Hij stelt dat hebzucht heeft geleid tot een hypothekencrisis in Amerika. De hypothekencrisis heeft geleid tot een kredietcrisis. Dit voornamelijk door het wantrouwen dat ontstond bij het uitleningsproces van kredieten dat door banken wordt verstrekt aan bedrijven. Deze kredietcrisis heeft volgens Van Mierlo geleid tot een mondiale economische crisis (Van Mierlo, 2010: 12-14). Het gedrag van de bankiers wordt niet alleen door Van Mierlo ter discussie gesteld. Dit gedrag is eveneens onderwerp van discussie geweest binnen de gehele bancaire beroepsgroep, in de politiek en in 12

(13)

het algemene maatschappelijke debat over het functioneren van de bancaire sector. ‘Verkeerd’ gedrag kwam voort uit een te dominante Angelsaksische bedrijfsopvatting in de bancaire sector volgens Van Mierlo. Deze Angelsaksische Doctrine staat voor: de belangen van de aandeelhouders staan te allen tijde voorop in de bedrijfsvoering van ‘onze’ bank. Deze opvatting is in de sector tot 2008 het dominante discourse geweest in woord en gebaar (zie: politicologisch perspectief theoretisch kader). Dit blijkt eveneens uit de opmerkingen van bankiers in dit onderzoek (R.1-P.6)(R.9-175).

Waarom wordt een te dominante Angelsaksische doctrine in de bedrijfsvoering bij banken een probleem volgens Van Mierlo? Dit is voornamelijk ‘een probleem’, omdat volgens sommigen de functie van banken veel meer is dan alleen de belangen te behartigen van de aandeelhouders. Nederlandse banken hebben een verkregen maatschappelijke nutsfunctie. Dit houdt in dat banken ‘de belangen’ van alle leners en spaarders behartigen. Dit gegeven zorgt ervoor dat een economie in een land draaiende wordt gehouden. Die functie van banken is in ‘het belang’ van de gehele maatschappij ofwel ‘collectieve klant’. Hierdoor wordt er een grote mate van stabiliteit in de bedrijfsvoering van banken gevraagd. Dit omdat bij het disfunctioneren van een bank de gehele maatschappij wordt getroffen en de gevolgen niet te overzien zijn (Oude Steenhof e.a., 2010: 137)(Van Mierlo, 2010: 20). Er wordt daarom gesproken over systeembanken in Nederland. Dat zijn kortweg: de Rabobank, de SNS Bank, de ABN AMRO Bank en de ING Bank. De KAS BANK is een zakelijke systeembank (R.2-P.23). De vier ‘normale’ systeembanken hebben samen een marktaandeel van 98% op het gebied van particuliere betaalrekeningen (Website: NOS). Door veel van de klanten van banken wordt de nutsfunctie van banken niet zo ervaren of gezien. Dit komt volgens bankier Oude Steenhof omdat men banken eerder ziet als ‘normale bedrijven’.

In de vorige alinea is duidelijk geworden dat banken in vergelijking met normale bedrijven een bevoorrechte positie hebben. Het zijn entiteiten die het monetaire systeem in stand houden. Nederlandse banken hebben veel gemeenschappelijkheden met ‘normale’ commerciële bedrijven, maar er zijn een paar essentiële verschillen. Die gevolgen van deze essentiële verschillen worden later in deze scriptie verder verduidelijkt. De algemene maatschappelijke perceptie op banken, alsof het normale bedrijven zijn, blijkt in hoofdstuk 6 van deze scriptie voor de academische en bancaire sector gevolgen te hebben. Naast deze vertroebelde algemene opinie over banken is er, volgens Oude Steenhof, door schaalvergroting in de bancaire sector een vervreemding van de klant met zijn of haar bank ontstaan. Banken worden volgens hem door klanten gezien als machtige instituten waar men 13

(14)

niet omheen kan (Oude Steenhof e.a., 2010: 181). Dit perspectief komt eveneens naar voren tijdens een interview met een Beleidsbepaler. Wij kwamen samen tot de conclusie dat in het huidige systeem een individu bijna een ‘gedwongen klant’ van een bank is (R.6-P.137). Het concept ‘gedwongen klant’ komt terug in hoofdstuk 5.

De kern van dit onderzoek is de volgende zin uit de huidige bankierseed: Ik stel in die

afweging het belang van de klant voorop en zal hem zo goed mogelijk inlichten. Het gaat

hierbij om de woorden: het belang van de klant voorop stellen. Dhr. dr. Van der Linden, onderzoeker aan de Universiteit van Nijmegen en respondent in deze scriptie, stelt de wezenlijkheid van deze zin eveneens centraal in een hoofdstuk uit zijn artikel Principles as

“Rules of Thumb”: A Particularist Approach to Codes of Ethics and an Analysis of the Dutch Banking Code (Van der Linden, 2013: 220-224). Het belang van deze ene zin is groot voor dit

onderzoek omdat die ene zin veelzijdig geïnterpreteerd kan worden door de betrokken actoren. De zin is onderdeel van de huidige dominante opvatting in de bancaire sector; het principe dat het belang van de klant centraal gesteld moet worden. Er is sprake van een discourse. Dit concept wordt geduid in het politicologische perspectief van het theoretische kader. De centrale vraag is: wat is de wereld achter het concept ‘klantbelang’? Er is hierbij sprake van een direct waarneembaar spanningsveld. Enerzijds bestaat het bankiersvak uit een winstoogmerk voor de eigen bank en de eventueel aanwezige aandeelhouders. Anderzijds bestaat er voor een bank de maatschappelijke positie en verantwoordelijkheid.

Het bankiersvak in Nederland bestaat uit het betrouwbaar maken van het totale financiële systeem. Dit om de maatschappij en de economie te laten functioneren. In een reactie op de onderzoekspraktijken van de Commissie Code Banken hebben verschillende voorzitters van de raad van bestuur van de Nederlandse systeembanken brieven gestuurd naar de NVB over wat hun visie is op ‘het belang van de klant’. Hierin wordt aangegeven hoe zij vanuit een economisch perspectief hun beleid in de praktijk vorm willen geven. Deze brieven zijn door de CCB openbaar gemaakt (Jue, 2012: Brief Reactie CCD) (Moerland, 2012: Brief Reactie CCD)(Zalm, 2012: Brief Reactie CCD). De brieven zijn een reactie op een wetenschappelijk onderzoek dat gedaan is en als aanbeveling gepresenteerd is in een White Paper van dhr. prof. dr. P. Verhoef van de Universiteit van Groningen (Verhoef, 2012). Hierdoor zijn de Nederlandse systeembanken het meest relevant voor dit onderzoek. Dit omdat deze banken de aanbevelingen in het herstellen van vertrouwen allemaal hebben overgenomen uit het White Paper. De focus in deze scriptie ligt daarom minder op de Nederlandse zakenbanken. De bankierseed lijkt in die zin een klein onderdeel te zijn van de hierboven geformuleerde gang 14

(15)

van zaken. Door intuïtie, associatie en inzichten in het onderzoeksproces naar de bankierseed is de focus daarom meer op het dominante beleid in de bancaire sector komen te liggen. Dit beleid staat in het teken van ‘het belang van de klant’. Het achterliggende debat en de complexiteit die komt kijken bij het ‘klantbelang’ vormen de basis voor de focus van deze scriptie. Er zijn nog twee belangrijke aspecten te noemen voor de hoofdvraag wordt geformuleerd.

Ten eerste is dat het imagoprobleem van de bancaire beroepsgroep in de maatschappij door eigen gedrag is ontstaan. Een pijnlijk feit voor de grote meerderheid van fatsoenlijk handelende bankiers. Het lijkt een open deur maar goed om hier te benoemen. De vragen zijn: hoe is dat gedrag ontstaan? Wat is de rol van dit gedrag in de afgelopen zes jaar sinds de crisis? Dit zijn moeilijk te beantwoorden vragen. De moeilijkste vraag om te beantwoorden is: hoe moet het herstellen van vertrouwen van de maatschappij in banken plaatsvinden? De aanbevelingen van de Commissie Maas en dhr. prof. dr. P. Verhoef lijken de afgelopen jaren nog weinig verbetering in het vertrouwensvraagstuk te hebben gebracht. De kwantitatieve onderzoeksresultaten over vertrouwen in een populatie van Financieel Dagblad-lezers van dhr. prof. dr. M. Rutgers en dhr. dr. A.J.C.C.M. Loonen onderstrepen dit gegeven (Website: FD). Waarom blijft het vertrouwen van de maatschappij structureel laag na zes jaren beleid van ‘het klantbelang centraal’? Nieuwe inzichten hierover komen terug in hoofdstukken 5 en 6. Ten tweede is er een zelfregulerend karakter verbonden aan de bankierseed. Sommige bankiers hebben moreel wangedrag vertoond. Echter de algemene opinie in de maatschappij acht de beroepsgroep medeverantwoordelijk voor de mondiale financiële crisis. Is het gedrag van Nederlandse bankiers in de maatschappelijke beeldvorming veranderd door het afleggen van de bankierseed? Is de eed in die zin geloofwaardig en rechtvaardig? Dit onderzoek moet een bijdrage leveren aan een groter bewustzijn over de koppeling van symboliek, morele vraagstukken en gedragsproblematiek. Dit brengt mij tot de formulering van de volgende hoofdvraag:

Is het moreel wenselijk dat door de bancaire sector ‘het klantbelang voorop’ gezet wordt in de afweging van de bankierseed?

De volgende deelvragen kunnen worden geformuleerd:

1. Is het voor de maatschappij als geheel moreel wenselijk dat de bancaire sector het ‘klantbelang centraal’ ofwel ‘voorop’ zet als dominant discourse sinds 2008?

2. Welke theoretische perspectieven betreffende de morele status van de bancaire

(16)

sector spelen een rol in de maatschappelijke waarneming van het discourse ‘het klantbelang centraal’?

3. Uit welke context komt het concept klantbelang als dominant discourse? 4. Welke morele kwesties spelen er in de praktijk in de afweging van de bankierseed?

Een reflectie op de hoofdvraag en de eerste deelvraag is op zijn plaats. De eerste ingeving bij iedereen die de hoofdvraag waarneemt is waarschijnlijk het antwoord ja. Deze logische aanname kan een valkuil zijn. In deze scriptie wordt onderzocht of die valkuil vermeden moet worden. Ten eerste door heel sec te kijken naar de feitelijke en daadwerkelijke praktijk van de Nederlandse bancaire sector. Dit met interpretatieve politicologische onderzoeksmethoden. Hierdoor wordt een reconstructie gemaakt van alle waargenomen spelende (latente) processen. Dit om tot een volledig begrip te komen. Ten tweede door sec te kijken naar de verborgen en latente processen achter de bankierseed. Welke waarneembare en latente actoren proberen hun belangen te behartigen met de installatie van de bankierseed? En wat is de invloed van maatschappelijke perceptie op ‘het klantbelang voorop’ stellen? Welke waarneembare en latente bancaire beleidsprocessen spelen er binnen banken in ‘het klantbelang voorop’ stellen? Welke waarneembare en latente beleidsprocessen spelen er binnen de overheid met betrekking tot ‘het klantbelang voorop’ zetten door banken?

§ 1.3 Relevantie

In deze paragraaf wordt aan de hand van vijf hoofdpunten de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van deze scriptie beargumenteerd. Het antwoord dat gaande deze scriptie wordt geconstrueerd op de onderzoeksvragen wordt door middel van een analyse van de primaire en secundaire databronnen gemaakt. Hierbij wordt een inventarisatie van de discussie- en standpunten betreffende de bankierseed geformuleerd van de belangrijke spelers in de financiële sector. Een doel van deze scriptie is het duidelijk maken van de verschillende percepties op ‘klantbelang’. Centraal staat hoe deze percepties in de sector het morele gedrag van actoren beïnvloedt. Dit doel werd bereikt met een socratische interviewgespreksmethode. Het stellen van kritische vragen en het voorleggen van morele kwesties leidde tot een reconstructie van de onderliggende machtsstructuren, van het totstandkomingsproces van de symboliekfunctie van de bankierseed. In deze praktische benadering van de wereld achter de bankierseed wordt eveneens een spanningsveld in morele zin zichtbaar. Waar ligt de

(17)

verantwoordelijkheid voor het morele gedrag van individuen in de bancaire sector? Ligt deze verantwoordelijkheid bij banken of moet die verantwoordelijkheid bij het beleid van de nationale overheid worden gezocht? Een morele vraag die de kritische lezer zichzelf in dit macro-economische spanningsveld kan stellen is: waarom moeten banken boeven vangen? Deze vragen laten zich niet beantwoorden door alleen te kijken naar zwart-wit concepten of processen uit het economische of juridische domein. De casus van de Nederlandse bankierseed is een interessante, omdat er verschillende praktische, maatschappelijke en wetenschappelijke elementen een rol spelen. Het meest fascinerend is de echte invloed van ‘vergeten’ symboliek op het gedrag van actoren.

Het eerste hoofdpunt waarmee de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek wordt beargumenteerd, is dat de bankierseed een nieuw en uniek fenomeen is in de bancaire (mondiale) wereld. Nederland is het enige land ter wereld waarin alle banken beloven mee te doen aan de bankierseed (Van Mierlo, 2010: 7). De achterliggende structuren van de invloed op deze maatregel zijn tamelijk onduidelijk. Eerder academisch onderzoek wordt opnieuw onderzocht en getoetst vanuit het theoretisch kader dat gekoppeld wordt aan de verschillende praktijk-perspectieven van de elf respondenten. Hun informatie wordt gewogen zodat verborgen en latente fouten, structuren, gaande processen, spanningsvelden en morele kwesties in de bancaire sector duidelijk worden gemaakt; een belangrijk wetenschappelijk punt. Ten eerste, het eerdergenoemde onderzoek van dhr. prof. dr. M. Rutgers en dhr. dr. A.J.C.C.M. Loonen, dat het vertrouwensperspectief bij betrokken respondenten met de financiële wereld negatief blijft op het imago van de beroepsgroep (Website: Financieel Dagblad). Ten tweede omdat alle juridische en economisch universitair opgeleide respondenten spraken over een absoluut imago- en vertrouwensprobleem (R.1-P.6)(R.3-P.39)(R.4-R.68)(R.5-P.78)(R.6-P.114)(R.7&P.114)(R.9-P.185)(R.10-192)(R.11-P.236).

Een tweede punt waarmee de maatschappelijke relevantie wordt beargumenteerd voor een wetenschappelijk onderzoek, is het voornemen tot de aanstaande uitbreiding van de van de bankierseed in Nederland. Eerst was daar het voornemen vanuit de NVB. Deze is overgenomen door de overheid om de bankierseed in de toekomst uit te breiden. De Minister van Financiën Dijsselbloem heeft de ambitie uitgesproken om vanaf 1 januari 2015 voor alle medewerkers van financiële instellingen de bankierseed verplicht te stellen (Website: AFM). Het is voor de medewerkers van banken, de maatschappij en de overheid van belang te weten wat de invloed is op deze symbolische ontwikkelingen binnen het bancaire domein. Een beter begrip van alle juridische, maatschappelijke, economische, politieke en symbolische aspecten 17

(18)

van de bankierseed kan zorgen voor een groter bewustzijn bij betrokken actoren en maatschappij. Men kan beter de verwachte gevolgen, context, implicaties, structuren, processen en valkuilen behorend bij de uitbreiding van de bankierseed, duiden. De huidige status, tijdens het schrijven van deze scriptie, is dat wetgeving voor de uitbreiding bij de Raad van State voor de eerste keer ter academische controlering ligt (R7-P.109). Opvallend gegeven is een negatief advies dat een eerdere keer in 2012 door Raad van State hierover aan de Minister van Financiën Dijsselbloem is voorgelegd (Website: Elsevier).

Een derde punt legt het zwaartepunt meer op de wetenschappelijke relevantie van het onderzoek. Vanuit wetenschappelijk perspectief gezien, zijn er een klein aantal artikelen en opinies over dit onderwerp geschreven. De bankierseed is onderdeel van een ethische code. Over ethische codes bestaat meer academische literatuur. Dhr. dr. Van der Linden schreef over de particularistische benadering van ethische codes in de bancaire sector. Hij stelt dat de invloed van de eed op het (moreel) gedrag gelimiteerd en discutabel is (Van der Linden, 2013: 218-219). Het onderzoek van deze scriptie legt de nadruk echter op het verklaren van (latente) machtsstructuren waarbinnen de bankierseed is ontstaan en welke implicaties de uitbreiding heeft voor de praktijk van het bankwezen. De publieke perceptie op de eed blijkt relevant, maar dit onderzoek legt eerst de focus op de ambtelijke, professionele en bancaire perceptie op het fenomeen.

Een vierde punt van relevantie voor deze scriptie heeft te maken met het beleid van systeembanken in Nederland. Dit onderzoek kijkt naar de daadwerkelijke invloed van symboliek op het (morele) handelen van personen binnen financiële instellingen. Hoe kan het installeren van haast archaïsche symboliekmaatregel betekenisvol gerealiseerd worden in een contemporaine bank? Voornamelijk in het licht van de eerdergenoemde uitbreiding van de bankierseed door ongeveer tachtigduizend medewerkers in de bancaire sector vanaf 1 januari 2015. Het lezen van deze scriptie kan in die zin relevant zijn voor alle typen medewerkers binnen banken. Het vijfde punt gaat over de heersende onduidelijkheid en betekenisgeving aan de installatie van symboliekfuncties zoals de beroepseed op macroniveau. Hiervoor worden de ervaringsperspectieven op de bankierseed op micro, meso en macroniveau onderzocht; individueel, lokaal en nationaal. Dit om een betekenisvolle bijdrage aan alle beleidsimplementatie betreffende beroepseden te realiseren. Door aan de hand van het morele besluitvormingsmodel de verschillende niveaus in kaart te brengen wordt de beeldvorming compleet en kan de morele kwestie duidelijk worden (Van Es, 2011: 165).

(19)

2 Theoretisch kader

§ 2.1 Inleiding

In het theoretisch kader wordt volgens Verschuren en Doorewaard in het boek Het

ontwerpen van een onderzoek het ‘zoeklicht’ vormgegeven waarmee een onderzoeker kijkt

naar zijn onderzoeksobjecten. In dit geval wordt duidelijk met welke concepten het raamwerk in de morele kwestie van de bankierseed kan worden geïnterpreteerd (Doorewaard & Verschuren, 2007: 75). Om geen eenzijdig beeld te geven worden vijf verschillende perspectieven gehanteerd met daarin de belangrijkste en inzichten en concepten ten opzichte van de bankierseed, afgebakend op relevantie. Hiermee wordt een allesomvattend antwoord geformuleerd op deelvraag twee: Welke theoretische perspectieven betreffende de morele

status van de bancaire sector spelen een rol in de maatschappelijke waarneming van het discourse ‘het klantbelang centraal’? Dit antwoord wordt zo geformuleerd dat een zo relevant

mogelijke theoretische context ontstaat voor de lezer. Hier worden concepten geduid zonder koppeling, dit komt in het analysekader aan bod.

§ 2.2 Politicologisch perspectief

2.2.1 Inleiding

Om goed te kunnen begrijpen welke processen er spelen in het formuleren van de bankierseed moeten eerst enkele concepten en definities uit de twee domeinen binnen de politicologie duidelijk worden. Het domein van de Bestuur & Beleid enerzijds en het domein van de Internationale Betrekkingen anderzijds. Een goed begrip van alle relevante concepten en aannames binnen beide domeinen is belangrijk. Dit om de achterliggende gedachten en beweegredenen van de geïnterviewde respondenten te kunnen begrijpen en reconstrueren. Tevens kunnen de concepten bijdragen aan het begrijpen van meningen, opvattingen en gedragingen van andere individuen binnen de bancaire sector.

2.2.2 Macht & conflict

Een eerste relevant punt wordt gemaakt door de gedachte over de sociale constructie van macht en conflicten. In de beleidswetenschap wordt een conflict als volgt gedefinieerd: een conflict is een status van primaire en onderliggende incompatibiliteiten die partijen ofwel actoren van elkaar scheiden (Putnam & Wondolleck, 2003: 36-37). Volgens Warren moet een conflict altijd worden opgelost door het uitoefenen van macht door één actor. Volgens de postmodernistische denker Foucault worden alle sociale gedragingen geschapen door een 19

(20)

gedisciplineerde en productieve uitoefening van deze macht. Deze macht construeert het gedrag van individuen en vormt de zelfconceptie van identiteit. Macht is niet alleen het geven van opdracht volgens Foucault, maar gaat over alle sociale structuren en vormen van kennis bij een individu. Daardoor wordt de identiteit van deze persoon geconstrueerd (Brown, 2009: 188). Hoe groter het sociale intellectuele netwerk van een persoon, des te meer kennis diegene bezit en des te meer invloed hij kan hebben op een proces. Binnen een beroepsgroep of organisatie kan dit proces eveneens plaatsvinden. Morgan construeert een politiek perspectief op organisaties waarin hij beschrijft hoe conflicten, machtsrelaties en belangen in een interne organisatiestructuur een politiek karakter kan hebben. Het behartigen van belangen binnen een organisatie is in deze een kwestie van macht. Hij stelt - in het verlengde van Warren - voor organisaties dat macht een medium is waardoor belangenconflicten uiteindelijk worden opgelost. Macht beïnvloedt wie wat krijgt, wanneer en hoe. Waarbij door de meeste theoretici binnen de organisatieleer vaak de klassieke definitie van Dahl gebruikt wordt: macht is het vermogen iemand iets te laten doen wat diegene anders niet gedaan zou hebben (Morgan, 2006: 166).

2.2.3 Framing discourse bias intellect

Het gevolg van het feit dat een groep individuen onderlinge machtsrelaties hebben, is de vorming van een frame. Een frame wordt gevormd als een voortvloeisel van framing. Frames zijn sociale constructies die waarde geven aan de waargenomen ofwel geïnterpreteerde situatie. Actoren gebruiken deze frames om voor zichzelf te omschrijven waar een conflict over gaat. Daarnaast bevatten zij interpretatie over hoe een conflict ontstaat. Ze maken een persoonlijke constructie van ervaren of waargenomen motivaties. Daarnaast vormt een frame een perspectief waarbinnen problematische situaties op waarde kunnen worden geschat. Tevens bepaalt dit het gedrag dat hieruit voortvloeit (Rein & Schön, 1993: 146)(Gray, 2003: 11-12). Wanneer actoren hun eigen frame hebben ontwikkeld, moeten zij eveneens verbale communicatie onderling hebben over deze opvattingen. Door deze onderlinge communicatie ontstaat volgens Rein & Schön een discourse. Een discourse komt voort uit een dialoog of communicatie over beleidsconflicten of spelende vraagstukken. Letterlijke communicatie over een onderwerp door de individuen is de basis voor het ontstaan van een discourse. Een belangrijke eigenschap van een discourse is dat zij niet gekoppeld blijft aan slecht één organisatie. Doordat iedereen binnen een bepaalde sector hetzelfde frame heeft, kan op dezelfde manier van denken, praten en discussie voeren een discourse ontstaan in een organisatiegrensoverschrijdende context (Rein & Schön, 1994: 31-32).

(21)

Hierdoor ontstaat communicatie over de sociale en structurele werkelijkheid in dezelfde stroom van concepten, ideeën en categorieën. Het ontstaan van discourse heeft invloed op de sturing van opdrachten binnen dat domein. Deze sturing heet een bias. Hajer stelt dat in elk vorm van organisatie een proces van machtsrelaties ontstaat. Aan deze machtsrelaties kan een uitoefening met een inherente ‘mobilisation of bias’ gekoppeld worden. Aan de uitoefening van een organisatieproces kleven altijd bepaalde wensen. Deze wensen zullen immer zorgen voor een bepaalde sturing, waardoor gewenste resultaten boven andere resultaten worden geplaatst (Hajer, 2009: 33). Wanneer er gedurende langere tijd sprake is van het zelfde frame en discourse binnen een groep wordt gesproken over het concept ‘organisische intellectuelen’. Dit concept komt van Gramsci. Hij stelt dat iedereen behorende tot één bepalende groep, die bezig is met één wezenlijke functie, met zichzelf één of meerdere lagen van bepaalde intellectuelen creëert. Deze groep heeft een homogeniteit in het bewustzijn over de eigen functie. Dit wordt niet alleen verschaft op economisch, maar ook op sociaal en politiek vlak. Daarmee doelt Gramsci op het feit dat actoren binnen deze groep met gelijke opleidingen en opvattingen, zorgen voor gelijke meningen en gedachten over het ontwikkelen over sociale, economische en politieke vraagstukken (Van der Pijl, 1992:2 ). Groepen zijn bijvoorbeeld bankiers of beleidsbepalers.

2.2.4 Motivaties & emoties

Binnen dit politicologisch perspectief is plek voor gedraging, emoties, interpretatie en hermeneutiek binnen het organisatieproces. Dhr. dr. Van Es stelt dat ieder mens een eigen vorm van idiosyncrasie heeft: een combinatie van overtuigingen, vaardigheden en gedragingen. Instinct is een natuurdrift; handelen omdat iets aangevoeld wordt. Een intuïtie is hierbij een vorm van begrip die niet-rationeel gemaakt wordt. Gedrag volgt hierdoor op basis van ingeving, aanvoelen en associëren. Inspiratie kan hierbij een rol spelen (Van Es, 2009: 48). Emoties kunnen eveneens het gedrag van individuen beïnvloeden. Bij intrinsieke motivatie is gedrag het doel zelf. Extrinsiek gemotiveerd handelen uit emotie is een middel tot. Korte emoties zijn opwellingen: verdriet, woede, verassing, afschuw. Gemoedstoestanden zijn langere emoties, waarbij bij lage intensiteit sprake is van stemmingen en bij hoge van gevoelens. Een samenstelling van dit alles kan zorgen voor een emotiescript voor een betrokkene; de geschiedenis en ervaring bepalen de reacties en keuzes (Van Es, 2009: 76). Emoties kunnen zichtbaar en / of onzichtbaar zijn bij mensen. Ze vinden plaats in de zichtbare en onzichtbare wereld van het organisatieproces. Terecht of onterecht. Volgens respondent dhr. dr. Van der Linden en volgens aannames uit de literatuur van Jasper kunnen emoties ons 21

(22)

in een beleidsproces helpen, mits er op een correcte en bewuste manier mee omgesprongen wordt. Het irrationele karakter van emoties kan in een hiërarchische cultuur als een gevaar worden ervaren en gezien. Ten onrechte. Als emoties onze waarneming van de wereld maken, dan kunnen ze helpen de zeldzame of belangrijke momenten in het organisatieproces te destilleren. Het waarnemen van interne of externe emoties door een individu kan een signaal zijn dat er een bepaald zichtbaar of onzichtbaar proces plaatsvindt. Dit proces kan weer terecht of onterecht zijn. Wenselijk of niet-wenselijk. Het microproces van emoties kan grote gevolgen hebben voor de rationele besluitvorming in een belangenconflict. Dit zullen we later eveneens terugzien in deze scriptie (R.10-P.216-217)(Jasper, 2006: 292).

2.2.5 Interpretatie

De interpretatie van emoties in de beleidswereld is onderdeel van een stroming binnen de politicologie die de interpretatieve benadering heet. De interpretatie is essentieel en intrinsiek verbonden aan dit politicologische denken. Tevens aan dit onderzoek, daarom is er voor gekozen dit hier te behandelen. In hoofdstuk 4 volgt een uitweiding. De interpretatie wordt gebruikt als theorie. Dvora Yanow benadrukt dat de onderzoekers zelf interpretaties maken van interpretaties en onderdeel worden van de wereld die onderzocht wordt. Dit is onvermijdelijk. Een onderzoeker zelf wordt geschapen door de interpretatie van de mensen, omgeving en evenementen die hij waarneemt (Yanow, 2007: 111). Binnen de interpretatieve benadering accepteert de onderzoeker onderdeel te zijn van een onvermijdelijke sociale werkelijkheid en zijn eigen aanwezigheid en sturing in bijvoorbeeld diepte-interviews. De onderzoeker reflecteert kritisch op zijn eigen positie, eigen vragen, respondenten, vragen van respondenten, opvallende missende vragen, afwijzingen door respondenten, sturingen van respondenten en verwachtingen. Dit om tot nieuwe interpretaties van de werkelijkheid te komen (Yanow, 2007: 114). Het waarnemen van andermans artefacten, woorden en gedragingen zijn onderdeel van de ‘dubbele hermeneutiek’. Het basale principe is: een analyse van belangen is altijd een interpretatie van een interpretatie. Aan beide kanten kunnen latente, irrationele factoren een rol spelen, waardoor altijd een foutieve rationele redenering gemaakt kan worden (Yanow, 2007: 117).

Tot slot een theorie die oplossing kan bieden bij een spelend interpretatieconflict: de Mutual Gains Approach. Deze benadering geeft binnen de beleidswetenschap een stapsgewijze aanpak van verschillende botsende interpretaties tussen stakeholders in een

(23)

conflict aan. De focus ligt hierin op de dialoog tussen relevante actoren. Dit tijdens een evenement en is geformuleerd in de volgende zes stappen (Susskind, 1996: 37):

Stap één: het kennen van de zorgen van de andere actor.

Stap twee: het aanmoedigen van Joint-Fact Finding (gemeenschappelijke feiten vinding). Stap drie: het zo klein mogelijk maken van negatieve gevolgen voor elkaar, compensatie vooraf aan elkaar toezeggen.

Stap vier: responsabiliteit aanvaarden, fouten erkennen en macht verdelen. Stap vijf: integer handelen op een vertrouwde manier - te allen tijde.

Stap zes: nadruk leggen op onderlinge vertrouwensrelaties over een langere tijd. § 2.3 Symbolisch perspectief

2.3.1 Beroepseed

In deze paragraaf volgt een theoretische basis over de invloed van symboliek op het organisatieproces. Hiermee wordt de basis gelegd voor een perspectief op de bankierseed en de ethische code waar de eed onderdeel van is. Volgens vrijwel alle filosofen is een eed geen zelfstandige verbintenis tot iets. Het zou een symbolische bevestiging moeten zijn van de bestaande afspraken. Volgens dhr. prof. mr. Soeharno geeft de eed betrokkene actoren een schijn van moralistisch handelen, zonder dat daarbij enig bewustzijn is van wat precies dit morele handelen is (Soeharno, 2014: 8). Vanuit een religieuze traditie stammende is, volgens dhr. prof. mr. Soeharno, Hegel de eerste die een eed ziet als een gewetensfenomeen. Het gaat Hegel om de gewetensvolle eedaflegging door het individu. Schopenhauer stelt in het verlengde hiervan dat het doel is om mensen op morele gronden te bewegen de waarheid te zeggen. De eed is een levendige manier om de waarheidsplicht in een vorm van sociale cohesie bij de mensen onder het bewustzijn te brengen. Tijdens de Verlichting wordt de eed tevens voor het eerst gekoppeld aan een innerlijke betrokkenheid bij het algemeen belang (Soeharno, 2014: 29-30).

De huidige beroepseed heeft drie motieven: gerechtigheid, geloofwaardigheid en cohesie (Soeharno, 2014: 35). Gerechtigheid is problematisch omdat de beroepseed een beroep doet op ‘een vage abstracte moraal’. Er is geen ‘levendige moraal’ aanwezig in de huidige maatschappij om een beroep op te doen. Deze stelling heeft te maken met de tijdgeest: vroeger leefde men voor een beroep of religie. Tegenwoordig leeft men vooral ‘van’ een beroep door het geld wat men ermee verdient. Het leven voor een overstijgend persoonlijk

(24)

belang lijkt daardoor vervangen door vooral te leven voor het eigenbelang (Soeharno, 2014: 36-37). Een beroepseed kan daarom alleen rechtvaardig zijn wanneer de aflegger een eed aflegt waarin hij zijn professionele waarden te allen tijde boven zijn eigenbelang stelt (Soeharno, 2014: 38). Geloofwaardigheid is eveneens van groot belang voor de eed; prudentie. Het steeds weer definiëren van alle actieve waarden van de beroepsgroep en deze weloverwogen en afwegend toetsend aan een specifiek geval. Bij deze toetsing van waarden moet het in ieder geval boven het eigenbelang worden gezet. De eed op zichzelf maakt deze waarden niet bewust voor de betrokkenen. In andere woorden: de eed geeft mensen geen geloofwaardig karakter. Het gaat erom of mensen geloofwaardig zijn wanneer ze de eed afleggen (Soeharno, 2014: 39-40).

Het laatste punt is dat de eed een sociaal aspect heeft. Mensen treden door het uitspreken bewust of onbewust toe tot een bepaalde beroepsgroep. Als de waarden duidelijk zijn voor alle betrokkenen van de beroepsgroep treedt er een wederkerig proces in werking bij het afleggen van de eed. De aflegger en de observators weten allen dat de aflegger tot een selecte groep aangenomen wordt. Mocht een uitgesproken waarde uit de geformuleerde tekst van de eed daarna door de betrokkene verbroken worden, zal deze persoon normaal gesproken door de beroepsgroep als persona non grata worden aangemerkt. Dit fenomeen heet sacer. Degene die de waarde van de beroepsgroep overtreedt, schendt niet alleen zichzelf maar eveneens zijn collegae (Soeharno, 2014: 41).

De beroepseed is een symbolisch instrument met nogal wat vereisten om succesvol gebruikt te kunnen worden in de huidige maatschappij. De boodschap moet overkomen. De drie basisstadia van geloofwaardige retorica zijn volgens Aristoteles inventio, dispositio en

elocutio. Hier wordt een beknopte vrije vertaling van de drie termen gegeven omdat ze

belangrijk zijn in de geloofwaardigheid van een redevoering. Inventio betekent dat het voor een correcte beeldvorming van een ontvanger duidelijk moet zijn wie de verzender is: wie, wat, waar, waarom, wanneer en op welke wijze? Dispositio gaat over hetgene dat uitgesproken wordt. Is de volgorde logisch? Elocutio: raakt de uitspraken de ontvanger die het waarneemt? Is de inhoud goed, komt de inhoud overeen met diegene die het uitspreekt en komt de waarneming overeen met de heersende emoties van de ontvanger (Van Es, 2011: 152-153)? Deze aspecten gaan over redevoeringen, maar blijken in deze scriptie relevante concepten te zijn voor de geloofwaardigheid van de bankierseed.

(25)

Een belangrijke eed moet hier genoemd worden: de Eed van Hippocrates. Een filosofische Bachelor-thesis van dhr. Nanninga laat zien dat de bedenker van de bankierseed, Hans Ludo van Mierlo, zich heeft laten inspireren door deze eed. Dhr. Nanninga stelt vraagtekens bij die vergelijking. Hij stelt dat de eed een symbolische uiting is van een code die een beroepsgroep installeert. Een eed kan daar het individu raken omdat het individu de eed aflegt. Een morele code raakt de gehele beroepsgroep (Nanninga, 2010: 10).

2.3.2 Beroepscode

Beroepscodes vormen een moreel kompas van principes van betrokkenen. De bankierseed is onderdeel van een beroepscode. De particularistische methode is kritisch over beroepscodes. Dhr. dr. Van der Linden zegt hierover: “Het zijn een aantal kritische

georiënteerde filosofen die met de benadering zeggen: “Wacht even, kijk naar de praktijk van keuzes maken. Denk na over wat goed en slecht is. Dan zien we dat eigenlijk geen gedrag of omstandigheden kunnen zeggen dat die altijd tot een bepaalde soort keuze moet leiden. Bijvoorbeeld liegen is altijd slecht. Of de waarheid vertellen is altijd goed. We kunnen gevallen bedenken waarin een leugen goed is”. (R.10-P.169)(Van der Linden, 2013: 210).

Zijn beroepscodes lastig door het unieke element van een bepaalde situatie? Hierop antwoorden dhr. dr. Van der Linden: “Ja, iedere situatie is uniek. Dat is één. Maar twee: de

eigenschappen van een situatie beïnvloeden elkaar. Wel op een dergelijk manier dat de praktische betekenis van een eigenschap: een leugen als eigenschap van een situatie kan zijn. Een leugen, daarvan zouden vele zeggen: die uitspraak doen we niet. Particularisten zeggen: Dat iets een leugen is het juist een reden om het wel te doen! Dat is particularistische methode heeft als uitgangspunt daarin een soort contextualisme. Wat ze verder doen? Dan gaan ze vooral verder op: als dat zo is? Wat hebben we dan nog aan regels en principes? Om te denken over wat we moeten doen. Iedere keer zeggen we principes moeten we volgen, maar iemand die wijs is zou weten wanneer die wel of niet en principe moet volgen. Wat ze dan een beetje raar en onhandig doen die particularisten: die principes zijn harde regels. We zouden kunnen zeggen dat principes iets softer in het algemeen zijn.” (R.10-P.196)(Van der Linden,

2013: 216).

Niet alleen dhr. dr. Van der Linden is kritisch op het instellen van een ethische beroepscode. De onderzoeksresultaten van Cowton & Thompson falen in het verschaffen van hard bewijs dat codes substantiële invloed hebben op de bedrijfsvoering van banken wanneer wordt gekeken naar ‘duurzaam bankieren’. Gedragscodes hadden bij hun onderzoek naar een

(26)

kleine hoeveelheid cases een geringe impact op totale business ontwikkeling van banken. Hierbij werd gekeken naar verschillen in duurzaam bankieren (Cowton & Thompson, 2000: 173). Particularisten zijn kritisch op het extern uitspreken van bepaalde waarden in ethische codes. In het licht van de uitbreiding van de bankierseed wordt de tekst van de eed gewogen in perceptie op de beroepswaarden door meerdere actoren: bancaire medewerkers, klanten, ledenraden en externe stakeholders van banken.

§ 2.4 Juridisch perspectief

In dit juridische perspectief staat interpretatie centraal op het recht op (politieke) waarheid. In het symbolische perspectief is te zien hoe belangrijk geloofwaardigheid voor een beroepseed is. Hoe geloofwaardig is een leugen of niet-waarheid? Het lijkt daarom essentieel dat een tekst van een eed leugenvrij is. De tekst moet op waarheden berusten. Hier wordt met de inzichten van Hannah Arendt stilgestaan bij de strijd tussen het spreken van de waarheid en het geweten. Zij vroeg zich af: kan er een politieke waarheid bestaan? Zij stelt in het verlengde van Foucault dat door spreken en handelen in een gemeenschappelijke ruimte macht gevormd wordt. Habermas spreekt weer in haar verlengde over een communicatieve

macht. Het individu ontleent zijn macht en identiteit aan de omgeving waarin het zich begeeft.

Het wezen van het individuele handelen, kan alleen bestaan wanneer het een waarheid betreft. Dit type waarheid is geen mening (doxa). Individuen moeten proberen vanuit hun perspectief in waarheid proberen te spreken. Waarachtig handelen; het spreken is een feit. Er zijn twee tegenpolen van de waarheid volgens Arendt: een leugen en een niet-waarheid. Wanneer men in de gemeenschappelijke ruimte een leugen verkondigt, verschijnt men niet als mens aan de ander, maar als leugenaar. Zij stelt dat wanneer iemand bewust een niet-waarheid spreekt, tegen iemand anders, zijn geweten hem niet vrij laat in zijn doen en laten. Het eigen geweten maakt die persoon tot een leugenaar en ontneemt hem of haar zijn vrijheid om te spreken (Cilteur & Ellian, 2009a: 317-318). In het verlengde hiervan kan worden gesteld dat degene die een beroepseed uitspreekt, en weet dat er een niet-waarheid in zit, een probleem heeft. Hij of zij wordt gedwongen niet vrij te zijn in zijn doen en laten door de oplegging.

Een andere essentiële reden om de waarheid te spreken is vertrouwen. Vertrouwen wordt gezien als de basis van wederkerigheid volgens Arendt. Individuen zouden hierin tot elkaar in wederzijdse gelijkheid en vrijheid moeten en kunnen spreken. Vertrouwen vindt haar grondslag in het spreken van de waarheid en in een afwezigheid van leugens in de communicatie. Wie aan anderen wil verschijnen, gezien en gehoord wil worden en een reactie op de aanwezigheid wil hebben, moet daarom in waarheid spreken en handelen. De 26

(27)

aanvaarding van de aanwezigheid van een leugenaar is de vertrouwensvraag. De stelling is dat iemand die bewust een niet-waarheid vertelt zich niet representeert. Waarheid is daarom altijd een kwestie van ervaring; wanneer de waarheid niet gesproken wordt ontstaat er een vertrouwensprobleem (Cilteur & Ellian, 2009a: 319). Arendt heeft in die zin dezelfde redenering als Yanow; feiten kunnen niet zonder interpretaties vastgesteld worden. Als een abstract feit - door subject te zijn aan interpretatie - niet concreet bewezen kan worden, is dat voor haar geen reden om het geen feit te noemen. Een abstracte machtsrelatie in een conflict of een latente tegenstrijdigheid tussen belangen van actoren kunnen daarom worden gebruikt als feitenmateriaal. Een belang is dus een feit. Hoe abstract en ontastbaar ook: het is een waarheid. Academici die hameren op een gebrek aan concreet / tastbaar bewijs tussen de scheidslijn en interpretatie en van abstract feit worden daarom stevig bekritiseerd door haar (Cilteur & Ellian, 2009a: 320). Het is daarom voor het geweten, voor de betrouwbaarheid van het sprekende individu en voor het vaststellen latente processen van belang de waarheid te spreken.

Een ander belangrijk punt voor deze scriptie is de verhouding van moraal, recht en interpretatie. Een rechter geeft altijd een interpretatie van de geldige rechtsregels in de tijdgeest. Het komt daarom altijd in het civiel-, tucht- of strafrecht aan op de interpretatie van de rechter. Een geschreven gedragsregel, ministeriële regeling, wet, beroepscode of beroepseed is niet voldoende voor een voorspelling of verwachting van een uitspraak van een rechter. De interpretatie van de rechter kan beïnvloed worden door andere facetten. Deze andere facetten kunnen zijn oordeel door de tijdgeest laten beïnvloeden. Het gaat om een dominante opvatting ofwel context in de samenleving of beroepsgroep die relevant kan zijn voor een uitspraak van een rechter (Cilteur & Ellian, 2009b: 3). Denk hierbij eveneens aan eerdergenoemde concepten zoals het heersende discourse of frame binnen een samenleving of beroepsgroep (zie: het politicologisch perspectief).

§ 2.5 Filosofisch perspectief

In het filosofische perspectief staat de moraal centraal. Een morele waarde is een collectieve gedachte over wat goed is. Wat goed is voor het individu is goed voor allen (Van Es, 2011: 52). Hieruit volgen open morele normen; spelregels voor gedrag binnen de groep waarin jij je begeeft. Wat doe je wel en wat doe je niet in deze groep (Van Es, 2011: 56)? Dit is geen eendimensionaal gegeven. Het heeft een normatief karakter. Het kan conflicterend zijn. Daarbij kunnen tegenovergestelde normen bestaan. Factoren die kunnen meespelen zijn iemands persoonlijke geschiedenis, persoonlijke moraal, context en discipline van zijn

(28)

beslissing (Van Es, 2011: 61). Een morele opvatting kan ook binnen sector of organisatie bestaan. Dhr. dr. Van Es noemt dit de institutionele moraal, waarbij organisaties en beroepen een eigen moraal hebben. Dit door de context van de organisatie (Van Es, 2011: 64). Ethiek is de wetenschappelijke reflectie op moreel handelen. Een morele handeling is een juiste handeling of een handeling behorend tot de ethiek (Van Es, 2011: 79). Immoreel handelen is onjuiste handeling. Een immorele handeling ligt zeer aan de tijdgeest. Wat is het dominante publieke discourse in de tijdgeest? Dit bepaalt een of een handeling immoreel is of niet (Ibid.)

Er zijn eveneens opvattingen over egoïstisch handelen in theorievorm geconstrueerd: iedereen is het beste af wanneer je puur je eigenbelang nastreeft. Dit noemt dhr. dr. Van Es moreel egoïsme. Maar is het handelen uit eigenbelang wel op langere termijn daadwerkelijk het correcte eigenbelang? Een terechte vraag, welke straks terugkomt. Psychologisch egoïsme kan eveneens een verklaring zijn voor moreel handelen. Dit is schijnbaar altruïstisch handelen als schijnmethode, uiteindelijk wel handelen voor eigen gevoel en imago (Van Es, 2011: 96-97). Een moreel vraagstuk is een probleem waarbij passende kennis ontbreekt om de juiste informatie en deskundigheid bij elkaar te krijgen en het vraagstuk op te lossen. Bijvoorbeeld een correcte reactie van een directielid op klokkenluiders binnen zijn organisatie. Een moreel probleem heeft vaak in die zin te maken met de ethische koers die gevaren moet worden door een organisatie. Een aporie: is een niet op te lossen moreel probleem. Een dilemma is een keuze maken bij moreel probleem, waarbij allebei de keuzes slecht uitpakken (Van Es, 2011: 129-131).

Dhr. dr. Van Es formuleert een fasenmodel met drie stadia waarin een morele kwestie zich kan ontwikkelen. Fase drie is het innemen van een moreel besluit ofwel standpunt. De nadruk in dit onderzoek ligt op de interpretatie en reconstructie van (abstracte) feiten. Deze fase is in deze scriptie niet geduid. Het model gaat uit van een iteratiefproces. Elk stadium kan weer tot nieuwe inzichten leiden. In het eerste stadium wordt het beeld gevormd. De feiten worden duidelijk. De stakeholders en de eerste zichtbare belangen verdeling (Van Es, 2011: 172-173). Hier worden de waarden die in het geding zijn geduid. Dit kunnen persoonlijke, professionele, organisatie of publieke waarden zijn. (Van Es, 2011: 175-176). Persoonlijke waarden van een individu kunnen zijn: betrouwbaarheid, billijkheid, gezondheid, integriteit en respect. Beroepswaarden zijn vaker: deskundigheid, integriteit, loyaliteit, oprechtheid en zorgvuldigheid. Organisationele waarden kunnen zijn: klanttevredenheid, kwaliteit, kwantiteit, duurzaamheid en transparantie. Publieke waarden zijn waarden die leven in de samenleving: democratie, basisvoorzieningen, rechtvaardigheid, burgerrechten,

(29)

burgerplichten en duurzaamheid (Van Es, 2011: 178-179). Al deze waarden kunnen een rol in een morele kwestie spelen, in de eerste fase, waarbij verschillende waarde domeinen door de relevante actoren gewogen worden. Volgens dhr. dr. Van Es kunnen de vier invalshoeken samengevoegd worden, zodat een zo breed mogelijk perspectief op de morele kwestie kan worden geconstrueerd. De ‘Ruit van waarden’ wordt hier in het klein beschreven en zal een rol spelen in de formulering van een antwoord op de hoofdvraag in hoofdstuk 5 (Van Es, 2012: 6):

In de tweede fase wordt vanuit de ethiek gekeken naar de eerste fase; vanuit spelende deugden, beginselen en gevolgen. Integriteit is bijvoorbeeld een belangrijke deugd, waarbij waarachtigheid voor dit onderzoek een relevant punt is. Waarachtigheid gaat over de correspondentie tussen daad en woord (Van Es, 2011: 191-192). Een beginsel is een algemene grondstelling of overtuiging waar geen verdere verklaring voor hoeft worden gegeven.

(30)

Gevolgen gaan over het doel in de toekomst. Hierbij worden twee stromingen door Van Es genoemd: regelutilisme en actutilisme. De eerste gaat uit van handelingen voor het grootste nut voor iedereen en de tweede stroming gaat uit van het grootste nut voor het individu (Van Es, 2011: 196-197). De gevolgen van het stellen van doelen in de toekomst nemen een bijzonder prominente plek in hoofdstuk 5. Deze tweede fase wordt aan de hand van een cirkel van ethische perspectieven geconstrueerd (Van Es, 2012: 10):

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat er ontzettend veel gedragsrichtlijnen zijn voor ondernemingen die betrekking kunnen hebben op MVO, is het onhaalbaar om deze allemaal te bespreken in dit onderzoek.. Daarom

Dit onderzoek borduurt voort op het onderzoek van Ter Hoeven en Laning (2010) die op basis van 71 door pensioenfondsen ingediende herstelplannen (die zich veelal uitstrekten over

Omdat consolidatie voor lang niet alle gerelateerde partijen aan de orde is, zal met het inzetten op consolidatie bij gemeenten geen sprake zijn van wezenlijke verbeteringen

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er voor de vaste en variabele beloningen geen verband aanwezig is voor de gemiddelde remuneratie tussen de groepen... Dit betekent dat

Volgens het Van Dale Groot woordenboek (editie 14) betekent een discussie een gedachtewisseling, redetwist, bespreking of beraadslaging. Wij hebben een discussie over het beleid

Op basis van de beschrijving van de operationele risico’s, de externe eisen, de interne eisen en de vergelijking met de andere lokale Rabobank op het gebied van

Het vaststellen van de activiteiten waarop individuele commerciële medewerkers bij een (financiële) dienstverlenende organisatie, in dit geval de Bank X, zich moeten richten om in

kortlopend vreemd vermogen doorgaans lager is dan op langlopend vreemd vermogen, is kortlopend vreemd vermogen aantrekkelijk voor banken voor zover zij het grotere