• No results found

In dit hoofdstuk komt de slotconclusie van de gehele scriptie te staan. De belangrijkste maatschappelijke, wetenschappelijke en persoonlijke bevindingen worden hier als een samenhangend geheel samengevat en besproken.

§ 8.2 Conclusie

De scriptie begint met de symboliek van inleidende morele kwesties. Voor de lezer wordt het zo duidelijk dat er stevige morele spanningen spelen binnen de bancaire sector. Het eerste citaat is, expres als symbool van extreem altruïsme ‘voorop’ geplaatst. Een extreme levenshouding, die weinig als daadwerkelijke levenshouding is teruggekomen in deze scriptie. In de inleiding worden de eerste problemen in de Nederlandse bancaire sector duidelijk. Het imagoprobleem is, sinds de crisis is uitgebroken in 2008, een structuraliteit gebleken. In 2014 is er geen structurele verbetering van het imago van de beroepsgroep te bewijzen. Het huidige beleid lijkt niet afdoende om het te verbeteren. De huidige Minister van Financiën, Dijsselbloem, heeft een politieke wens in het publieke domein geuit om met de symboliek van de bankierseed het vertrouwen te herstellen. Verder worden eerste spanningen rond het concept ‘klantbelang centraal’ duidelijk gemaakt in de inleiding. Hier volgt nu een ongenuanceerd antwoord met een nuance daarop. De hoofdvraag was: Is het moreel wenselijk dat door de bancaire sector ‘het klantbelang voorop’ gezet wordt in de afweging van de bankierseed?

Dit is niet wenselijk. De bancaire sector houdt met het concept ‘klantbelang voorop’ in de bankierseed onbewust een marketingillusie in stand. Het is schadelijk voor het imago van de sector op langere termijn, omdat bankmedewerkers de afweging in de praktijk niet waar kunnen waarmaken. De maatschappij kan de handeling van de afweging niet waarnemen. Waarachtigheid ontbreekt. Er is hierdoor sprake van een latent mechanisme dat dit bewustzijnsprobleem in stand laat. De publieke waarden zijn in het geding. Om dit te herstellen moet transparant en waarachtig worden gesproken over alle spelende belangen in afwegingen die gemaakt worden. Dat is de sleutel van de oplossing van het imagoprobleem in de toekomst.

Hieronder volgt een nuance op dit antwoord. Dit is een theoretisch ontwikkelde benadering in deze scriptie om een ander antwoord te formuleren dan de huidige theoretische aannames. Alle sociaal-geestelijke theorieën over de toekomst die ooit bedacht zijn hebben één gemeenschappelijk kenmerk - het geloof van mensen in de sociale theorie maakt de theorie. Deze visie in deze scriptie is natuurlijk ontwikkeld vanuit een onvermijdelijke persoonlijk frame op de werkelijkheid. Er zullen altijd factoren een rol kunnen spelen die niet waargenomen zijn. Mochten aanbevelingen worden overgenomen door welke organisatie dan ook, dan wijst de toekomst uit of de analyse in hoofdstuk 6 klopt. Eén ding is zeker: de toekomst weet niemand. We leven in een wereld met risico’s en deze risico’s zal iedereen moeten accepteren. Het hebben van een sterke persoonlijke visie en een weloverwogen bewustzijn over alle risico’s op de langere termijn kan wel een zege zijn voor elke burger, ambtenaar, politicus, bankdirecteur of wetenschapper.

De totstandkoming van het ongenuanceerde antwoord en de nuance in de twee alinea’s hierboven werden geformuleerd door alle deelvragen te beantwoorden. Deelvraag 1 destilleert het bredere discourse achter de bankierseed. Deelvraag 2 eist vijf theoretische perspectieven. Het antwoord op deelvraag 3 komt uit voort uit een context van macroniveau. Het antwoord van deelvraag 4 komt voort uit micro- en mesoniveau naar de praktijk van banken. Er wordt duidelijk dat voor de antwoorden op deze vragen latente processen in de bancaire sector moeten worden geduid. In de relevantie voor het schrijven van de scriptie wordt duidelijk dat er weinig echte wetenschappelijke eenduidigheid is over de bankierseed. Er komt een uitbreiding van de bankierseed in 2015 waardoor deze scriptie van maatschappelijk relevantie is. De daadwerkelijke symbolische invloed op gedrag van de ‘oude’ beroepseed in de wetenschap lijkt vergeten informatie. Het is voor banken relevant om de invloed van het symboolinstrument op micro- en macroniveau te begrijpen.

In hoofdstuk 2 wordt met het theoretisch kader duidelijk dat er vijf perspectieven nodig worden geacht om de bankierseed te begrijpen. Een politicologisch perspectief waarin macht, conflict, emoties, discoursen en motivaties een belangrijke positie innemen. De interpretatie van dit alles is daarbij het belangrijkst in politicologische en methodologische zin. In het symbolisch perspectief wordt duidelijk dat een beroepseed drie pijlers heeft om succesvol te kunnen zijn. Elementen van geloofwaardig, rechtvaardig en sociale cohesie moeten een rolspelen; bij ontbering wordt het een discutabel beleidsinstrument in een agency- omgeving waarbij het imago van het individu op de proef wordt gesteld. In het juridische domein wordt duidelijk dat interpreteren van de waarheid een recht is. Het spreken van de

(politieke) waarheid geeft vertrouwen aan het individu. Op het spreken van onwaarheden volgt een vertrouwensbreuk met de observator en een probleem voor het imago van het individu dat spreekt in onwaarheden. In het filosofische perspectief worden waarden en gevolgen van de beroepseed met een moreel analyse-model geduid. In het economisch perspectief wordt duidelijk dat klantwaardering een ander concept is dan klantbelang. In het analysekader wordt het zoeklicht van het theoretisch kader op scherp gezet; de samenhang wordt duidelijk.

In hoofdstuk 4 blijkt dat er drie microculturen meewerken aan de scriptie: Experts, Beleidsbepalers en Insiders. De resultaten van de interviews worden met indicatoren in de tabellen in bijlage 13 gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Het probleem lijkt wellicht simplistisch maar is problematisch. De foutieve interpretatie van concepten ligt volgens de inzichten van de onderzoeksresultaten ten grondslag aan problemen binnen de bancaire sector. Gemakzucht lijkt de basis van definitieproblematiek in het ontstaansproces van het discourse. Binnen banken en overheid heeft het ertoe geleid dat de bankierseed in 2013 geïnstalleerd kon worden met een niet- waarheid. Het woord ‘voorop’ in de afweging van de bankierseed is aangepast door de overheid tijdens dit onderzoeksproces naar het woord ‘centraal’ om de definitieproblematiek aan te pakken. Vrijwel alle respondenten constateerden juridische problemen bij rechtsinterpretatie van de tekst van de eed. De uitbreiding van de bankierseed is gekoppeld aan de het tuchtrecht door de NVB.

Een belangrijke constatering in wetenschappelijke zin is het verschil van perceptie op spelende belangen binnen banken. De kennis-asymmetrie tussen samenleving en banken over dienstverlening was al een gegeven. Het onderzoeksresultaat geeft aan dat er een kennis- asymmetrie tussen overheid en banken bestaat in de perceptie op spelende belangen in een bank. Een bevestiging van de klassieke uitgangspunten van de principal-agent theorie, wanneer er sprake is van die relatie. De beweegredenen van een bankier worden anders (holistisch) opgevat door Insiders dan door Beleidsbepalers. Dit is geconstateerd door het voorleggen van morele vraagstukken welke gebaseerd waren op echte voorbeelden uit de Nederlandse bankpraktijk.

De uitbreiding van de bankierseed wordt anders gepercipieerd door de banken dan door de overheid, is de interpretatie. Machtsprocessen en conflict over monitoring- en bondingkosten liggen ten grondslag aan de uitbreiding van de bankierseed in de bancaire

sector. Aan de hand van de drie pijlers van dhr. prof. mr. Soeharno wordt geconcludeerd dat de installatie van de bankierseed niet aan de drie pijlers voldoet. Een bankier zou in de praktijk de beroepswaarde boven het eigenbelang moeten stellen. Dit is in een geglobaliseerde marktomgeving, waarin grote belangen spelen, haast onmogelijk. Een aandeelhoudersbank zal in die zin de grootste moeite hebben met het geloofwaardig maken van de bankierseed. De maatschappij ziet aan de retoriek van de bankierseed niet de belofte terug komen in het feitelijke gedrag van bankiers. Er zijn problemen met inventio, dispositio en elocutio.

Hierdoor komen persoonlijke waarden als respect voor de bancaire sector onder druk te staan. De onderlinge gemoedstoestand tussen betreffende actoren neemt een negatieve wending aan. Dit heeft te maken met betrouwbaarheid over en weer tussen alle relevante actoren: overheid, banken en maatschappij. Het betrouwbaarheidsprobleem heeft te maken met synchronie van gedrag en (uitgesproken) principes. De overheid stelde het principe om niet in te grijpen in de markt. Dit schond het met veranderingen in het depositogarantiestelsel. Banken stellen de klant centraal te stellen, maar foute producten blijven het tegendeel bewijzen. De kennis-asymmetrie over belangen binnen banken tussen overheid en banken lijkt hier een bijdrage aan te leveren. Respect, naar klanten toe op macroniveau, speelt eveneens een rol tussen banken. Onethisch gedrag van klanten kan dit respect beïnvloeden. In rationele afwegingen van een bank kunnen latente emoties als afgunst een rol gaan spelen tijdens beslissingen. Dit kwam in fase 1 terug van het morele besluitvormingsmodel. In fase 2 wordt duidelijk dat banken een bevoorrechte positie hebben in de maatschappij: het zijn nutsbanken. Niet-klanten worden beïnvloed door beleid van systeembanken, daarom is de ‘klant voorop of centraal’ in de bankierseed een onethisch element voor banken die zijn gered met belastinggeld. Deze conclusie wordt niet gemaakt op persoonlijke titel, maar omdat burgers in de Nederlandse maatschappij dit kunnen vinden wanneer zij de bankierseed in 2015 waarnemen.

In hoofdstuk 6 wordt de alternatieve benadering van de eigen geformuleerde verklaring over het in stand blijven van het discourse geformuleerd. Door de tijdgeest, foutief onderzoek, een gestuurde onderzoeksopdracht, geen praktijkonderzoek en foutieve verwijzingen in academische literatuur, wordt het discourse van ‘klantbelang centraal’ in stand gehouden. Via de Commissie Maas, het White Paper van de NVB en invloed van Van Mierlo is het discourse in de tekst van de bankierseed beland. In de praktijk blijkt vanuit vijf punten dat dit problematisch ofwel onmogelijk is. Punt één is fraude. Punt twee zijn conflicterende klantbelangen. Punt drie zijn de inherente tegenstrijdigheid in het belang van 106

de bank en het belang van de klant. Punt vier is de dubbele hermeneutiek van het klantbelang; de toekomst is ongewis, om die reden is het klantbelang een economische marketingillusie. Punt vijf is dat emoties het klantbelang onmogelijk kunnen maken in de praktijk.

Dit is problematisch omdat zes jaar lang het dominante beleid van banken beïnvloed wordt door dit discourse om het vertrouwen in de bank te herstellen. Dit heeft intern tot veel problemen geleid, maar extern tot het grootste probleem. Het imago van bankiers is vanwege dit beleid structureel slecht gebleven in de samenleving volgens het gedachte-experiment in hoofdstuk 6. De bankier zweerde in de eed, maar eveneens in de communicatie van het beleid een onmogelijkheid die door burgers in de Nederlandse maatschappij bewust of onbewust is waargenomen. Dit wordt met het latente mechanisme bijzonder experimenteel en gewaagd onderbouwd. Als je als student zelf niet gelooft in je eigen gedachten, wie gelooft dit dan wel?

In hoofdstuk 7 wordt dit alles nog eens bediscussieerd waarbij twee aanbevelingen worden gedaan. Het doel van de overheid en de banken kan eenzijdig geformuleerd worden, maar het onderlinge vertrouwen mist. Daarom de aanbeveling voor een speciale bijeenkomst, zodat dit onderlinge vertrouwen kan worden hersteld. De andere aanbeveling is om te stoppen met de communicatie in het discourse van ‘het klantbelang centraal’, maar overgaan op ‘de dienstverlening centraal’ zetten waarbij eerlijk en transparant wordt gesproken over belangen. Dit lijkt een kleine verandering, maar kan weleens een wereld van verschil betekenen in de praktijk. Mits het gedrag overeenkomt met de communicatie die naar de samenleving toe, waarbij alle belangen helder, duidelijk en transparant zijn. Het beeld in deze scriptie is naar eer en geweten geschetst. Mijn persoonlijke bias tijdens dit onderzoek bestond uit het zo waarheidsgetrouw mogelijk reconstrueren van de waargenomen processen. De selectie van concepten in het theoretisch kader, de selectie van onderzoeksmethoden, de selectie van respondenten, het presenteren van de onderzoeksresultaten, het ontwikkelen van een alternatieve benadering zijn allemaal subject aan de persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid.

.

9 Nabeschouwing