• No results found

Van wie is het sportpark? : Mutual Gains Approach als participatiemethode bij de herontwikkeling van sportpark de Buiksloterbanne.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van wie is het sportpark? : Mutual Gains Approach als participatiemethode bij de herontwikkeling van sportpark de Buiksloterbanne."

Copied!
155
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van wie is het sportpark?

Mutual Gains Approach als participatiemethode bij de herontwikkeling van sportpark de Buiksloterbanne.

Matthew Eelman

Master Urban Management 2016-2017

Studentnummer: 500185925

(2)

H oof d stuk : Voor w oord

2

Voorwoord

“Ik ben overal tegen. Tot ik een besluit neem, dan ben ik ervoor.”

(Johan Cruijff)

Deze masterthesis gaat over win-win situaties creëren voor alle betrokkenen in een

gebiedsontwikkelingsproces. Maar wat zijn win-win situaties in de sport? Het dichtstbij komt misschien gelijkspelen. Maar in feite ‘wint’ er dan niemand en wanneer is er iemand nu echt blij met een gelijkspel? Vaak wordt een gelijkspel in de sport als winst gezien als de ‘underdog’ een gelijkspel uit het vuur heeft gesleept tegen een tegenstander die in alle opzichten vooraf beter werd ingeschat. Het mindere team staat dan vaak na afloop te juichen alsof ze een ‘overwinning’ hebben binnengehaald, terwijl het sterkere team ontevreden is omdat ze ‘punten hebben gemorst’ tegen een zwakkere tegenstander en dus niet blij zijn met het gelijke spel.

Toch gaat deze masterthesis over winnen voor alle teams inclusief hun teamleden door middel van Mutual Gains Approach. Het afgelopen half jaar heb ik in opdracht van de

gemeente Amsterdam onderzoek mogen doen naar de toepassing van deze methode, waarbij ik met behulp van diverse bewoners, ondernemers en professionals aan de slag ben geweest om een ontwerp te leveren dat voor iedereen die betrokken was bij het proces winst op zou leveren.

Het onderzoek gaf mij inzichten in hoe verschillend de Amsterdammer een sportpark ervaart. Mijn gedachte vooraf was dat het toch geweldig moest zijn om naast een enorme groene zone te wonen waar je je de hele dag naar believen kan uitleven. Zelf heb ik namelijk dierbare herinneringen aan het sportpark uit mijn jeugd. In het verleden woonde ik naast een groot sportveld waar ik als klein jochie van 8 vaak tussen de spijlen van hek door kroop om daarna lekker te voetballen. Toch koestert niet iedereen die betrokken is bij de herontwikkeling van dit sportpark dierbare herinneringen; oor sommige was het sportpark een bron van ergernis en overlast.

Je zou dus kunnen verwachten dat als je maatschappelijke stakeholders betrekt bij gebiedsontwikkeling dit tot veel weerstand zou kunnen leiden. Toch is er gebleken dat de gemeente Amsterdam de weerstand van maatschappelijke stakeholders niet als een groot risico hoeft te beschouwen. Deze thesis heeft aangetoond dat er mogelijkheden voorhanden zijn om al aan de voorkant van het gebiedsontwikkelingsproces samen te werken en zo maatschappelijk draagvlak te creëren.

Ik heb deze thesis geschreven in opdracht van de gemeente Amsterdam, maar ook voor de betrokken maatschappelijke stakeholders. Zij verdienden het dat hun adviezen en

aanbevelingen een goede plek krijgen bij de verdere ontwikkeling van het sportpark. Ik hoop dan ook dat met de bijdrage van deze thesis de aanbevelingen een goede plek krijgen die recht doen aan alle partijen.

Ik had deze masterthesis niet tot een goed einde kunnen brengen zonder begeleiding en ondersteuning van een aantal mensen. Daarom wil ik op de eerste plaats Frank Suurenbroek van de Hogeschool van Amsterdam bedanken voor zijn begeleiding en gegeven feedback. Op de tweede plaats gaat mijn dank uit naar de gemeente Amsterdam in het bijzonder Andrea Aquina , mijn begeleider en collega bij de gemeente Amsterdam. Ook wil ik mijn speciale dank uitspreken aan mijn collega’s van de afdeling sport van het stadsdeel Noord, mede dankzij de bijzondere en warme sfeer op de afdeling voelde ik mij erg welkom.

Tot slot gaat een groot dankwoord uit naar mijn familie waaronder mijn vriendin Caroline voor haar waardering, liefde en optimisme in moeilijke tijden en naar mijn schoonmoeder Bep Hofland voor haar onvoorwaardelijke inzet bij niet alleen het redigeren van mijn masterthesis maar ook voor het zijn van mijn grote steun en toeverlaat tijdens de gehele Master Urban Management.

(3)

H oof d stuk : A b strac t

3

Abstract

Amsterdam has the ambition to realize 100,000 additional homes by 2025. This puts extra pressure on the available public space, including the space for sports. Under the influence of social trends, the type of demand for sports facilities is also changing. Amsterdam therefore wants to transform a significant number of post-war sports grounds into new 'urban sports grounds’ which are publicly accessible and fulfil future demands and needs.

The aim of this research was to investigate whether Mutual Gains Approach is suitable as a citizen participation method. For this purpose the following research question has been formulated:

To what extent can Mutual Gains Approach be applied as a citizen participation method to create a more accessible sports ground design that can count on a broad social basis and is in line with local needs?

The research has shown that Mutual Gains Approach lends itself as a successful method for joint development a sports ground design with local social stakeholders. Thanks to the MGA process, mutual insight and interests has been gained in issues related to making a sports ground more publicly accessible.

The leader in the process has made an important contribution to creating a constructive attitude among the social stakeholders, by being open and neutral and by facilitating the process in an adequate and equal way. The MGA process brought local insights and experiences forward and contributed in creating a broad-based sports ground design that meets the local needs.

(4)

H oof d stuk : M an ag eme n t sam en vatti n g

4

Management samenvatting

De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om voor 2025 ongeveer 100.000 woningen te realiseren. Deze groei zorgt voor verdichting van de stad en legt in toenemende mate druk op de buitenruimte, waardoor er steeds minder ruimte is voor sport. Om de omschreven groei van woningen en Amsterdammers in Koers 2025 te combineren met de uitgangspunten van de Sportvisie 2025 en het sportaccommodatieplan dient het beschikbare sportareaal te worden geïntensiveerd en de toegankelijkheid verbeterd. De gemeente Amsterdam wil dat een gedeelte van de bestaande sportparken worden getransformeerd tot toegankelijkere ‘stedelijke’ sportparken, zodat het gebruik kan worden vergroot om zo ruimte te bieden aan het groeiende aantal Amsterdammers.

Dit kan bereikt worden volgens de gemeente Amsterdam door sportparken meer op te nemen als geïntegreerd onderdeel van de wijk en te laten aansluiten op de lokale vraag en behoefte.

Het komt echter vaak voor dat maatschappelijke stakeholders pas in het laatste stadium van de besluitvorming worden betrokken. Dit leidt vaak tot frustratie, vertraging en tot een gebrek of zelfs afwezigheid van draagvlak voor het uiteindelijk te nemen besluit. Dit komt onder andere omdat de uitkomsten van het traject niet voldoen aan de vraag of doordat de maatschappelijke stakeholders het gevoel hebben dat zij te weinig invloed hebben gehad op het besluit. De gemeente Amsterdam heeft in haar sportplannen de ambitie verwoord waarin zij ernaar streeft om gezamenlijk met maatschappelijke stakeholders te onderzoeken, hoe sportparken beter kunnen aansluiten op de vraag en behoefte. De gemeente Amsterdam stelt zich dan op als faciliterende partner en niet als sturende partner. Deze veranderende rol vraagt om een andere manier van leiderschap.

Om tot een sport- en beweegomgeving te komen die goed aansluit op de vraag van

maatschappelijke stakeholders en ze motiveert om meer te sporten, is er door RVE Sport en Bos van de gemeente Amsterdam gevraagd om onderzoek te verrichten in hoeverre de Mutual Gains Approach (MGA) zich leent als participatiemethode om gezamenlijk met maatschappelijke stakeholders te onderzoeken hoe sportparken beter kunnen worden benut en in kunnen spelen op de lokale vraag en behoefte. De uitkomsten van dit onderzoek zijn niet alleen interessant voor de gemeente Amsterdam, maar ook voor de Hogeschool van

Amsterdam, de andere opdrachtgever, is dit onderzoek interessant, omdat het een onderzoek betrof waarbij er een complex grootstedelijk vraagstuk zoals betere benutting van de

openbare ruimte in een zich verdichtende stad is onderzocht met behulp van co-creatie en de inzet van meerdere maatschappelijke stakeholders; met behulp van burgerparticipatie. Het doel van dit onderzoek was de hypothese te onderzoeken hoe MGA heeft bijgedragen aan het creëren van een sportparkontwerp dat enerzijds aansluit op de lokale vraag- en behoefte en anderzijds op een breed draagvlak en consensus over het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp kan rekenen. Voor dit doel is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

In hoeverre kan de Mutual Gains Approach benadering worden toegepast om met participatie van de maatschappelijke stakeholders van het sportpark de Buiksloterbanne een toegankelijker sportparkontwerp te maken, die op een breed maatschappelijk draagvlak kan rekenen en aansluit op de lokale behoefte?

(5)

H oof d stuk : M an ag eme n t sam en vatti n g

5

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn er eerst enkele deelvragen opgesteld ter

vorming van het theoretisch kader, die door middel van een literatuuronderzoek zijn onderzocht:

1. Wat is het landelijke en plaatselijke Amsterdamse beleid op het gebied van sportaccommodaties en hoe verhouden die zich tot de huidige trends en ontwikkelingen?

2. Wat zijn de ontwikkelingen op het gebied van (burger)participatie, zoals de interactie tussen mensen en instituties en wat zijn elementen die hierop van invloed zijn bij gebiedsontwikkeling?

3. Wat is de werking van de Mutual Gains Approach (MGA)bij gebiedsontwikkeling? 4. Welke thema’s zijn bij leiderschap van belang bij gebiedsontwikkeling met van

maatschappelijke stakeh0lders in een MGA proces?

5. Wat zijn de werkbare thema’s voor het creëren van draagvlak?

Het literatuuronderzoek heeft ten eerste inzicht gegeven in de condities voor het

participatieproces om in te kunnen spelen op landelijke trends en ontwikkelingen, waarbij er geconcludeerd is dat de belangrijkste conditie is om het ontwerp van sportparken in nauwe samenhang met maatschappelijke stakeholders vorm te geven. Ook is er dankzij de literatuurstudie inzichtelijk gemaakt wat het programma van eisen is voor de nieuwe stedelijke sportparken. De gemeente Amsterdam geeft in haar sportbeleid de volgende ontwerpvereisten mee: hekken en dichte hagen moeten worden vermeden, er dienen openbare aantrekkelijke wandel- en fietsroutes aangelegd te worden, velden dienen te worden opgesteld voor openbaar gebruik en kleedkamers van sportaccommodaties moeten gebruikt kunnen worden door andere partijen.

Ten tweede heeft de literatuur inzichten verschaft over ontwikkelingen op het gebied van burgerparticipatie en er zijn condities geschetst om goed gebruik te kunnen maken van de kracht van de samenleving namelijk: vroegtijdige betrokkenheid, openheid, onderling debat op basis van gelijkwaardige invloed.

Ten derde is er duidelijk is geworden dat Mutual Gains Approach (MGA) inspeelt op de benoemende thema’s die belangrijk zijn bij burgerparticipatie. MGA is een

onderhandelingsprocesmethode welke in de Verenigde Staten is ontwikkeld, vooral voor besluitvormingsprocessen in het ruimtelijke domein. Bij MGA wordt er samengewerkt op basis van onderling gelijkwaardig debat, waarin gezamenlijk gezocht wordt naar oplossingen, er sprake is van vroegtijdige betrokkenheid en er in alle openheid wordt gecommuniceerd met de maatschappelijke stakeholders en oplossingen gelijkwaardig worden behandeld en

gewaardeerd.

Ten vierde is inzichtelijk gemaakt welke thema’s er bij leiderschap bij gebiedsontwikkeling met maatschappelijke stakeh0lders in een MGA proces van belang zijn. Het type leiderschap wat nodig is voor een MGA traject laat zich het beste vertalen naar netwerkmanagement, omdat er in een netwerkmanagement gezamenlijk wordt gezocht naar oplossingen. De werkzame thema’s beschreven bij netwerkmanagement zijn te herleiden naar het motiveren van actoren, de interactie faciliteren en het beïnvloeden van gedrag.

Ten vijfde is er door het literatuuronderzoek inzichtelijk gemaakt wat de werkzame thema’s zijn voor het creëren van draagvlak bij participatietrajecten. Bij het verwerven van draagvlak zijn de volgende elementen van belang: inhoudelijke openheid, de mate van openheid in het proces en de mate van invloed. Draagvlak kan vervolgens gemeten worden door na te gaan of er weerstand of kritiek is op het voorliggende besluit of voorstel.

(6)

H oof d stuk : M an ag eme n t sam en vatti n g

6

Door de beantwoording van de eerste vijf deelvragen is het theoretisch kader gevormd en is

er door het toepassen van deductie, een gefundeerde aanpak ontstaan voor het empirische gedeelte van het onderzoek.

Na het theoretisch kader zijn er vervolgens drie deelvragen opgesteld die in de praktijk nader zijn onderzocht en antwoord geven op de hoofdvraag. Deze drie deelvragen waren:

1. Wat zijn de issues en oplossingen die door de maatschappelijke stakeholders worden genoemd voor het toegankelijk maken van het sportpark?

2. Welke invloed heeft leiderschap in het MGA proces?

3. Hoe heeft de procesaanpak van MGA met coproducerende participatie bijgedragen aan het ontstaan van draagvlak?

Het empirische gedeelte van dit participatieve actieonderzoek is gelijktijdig gestart met het MGA proces, welke hieronder schematisch is weergegeven.

Fasen van MGA

1 2 3 4 5

(Initiatiefase) Opstart fase 1e dialoogronde gezamenlijk onderzoeksfase 2e dialoogronde Overeenstemmingsfase 3e dialoogronde (Voorbereiding tot besluitfase) Fase van onderzoek Probleemstelling Conceptueel model Theorie vorming Case study Analyse van Data Case study Analyse van Data

Case study Analyse van Data

Resultaten toetsen aan TK Conclusies en aanbevelingen

Eerst zijn de respondenten geworven op basis van het MGA assessment, de eerste fase van MGA (1), welke is uitgevoerd met: studenten van de Master Urban Management, stadsdeel Noord, FC DVC Buiksloot en de ambtenaren van RVE sport en Bos van de gemeente

Amsterdam. Dit gedeelte van het empirische onderzoek heeft ten eerste inzicht gegeven in de issues en oplossingen van de maatschappelijke stakeholders. Dit inzicht is belangrijk, omdat inzicht in issues en de daarmee samenhangende belangen belangrijk zijn voor het slagen van een MGA proces.

Er is geconcludeerd dat het aanbod op het sportpark niet aansluit op de wensen, behoeften en belangen van de maatschappelijke stakeholders. Met name de monofunctionele inrichting en het gesloten karakter werden als issues genoemd. Daarnaast is er ook inzicht verkregen in de oplossingsrichtingen, aangezien het zoeken naar gezamenlijke oplossingen centraal staat bij MGA. De oplossingen die gegeven zijn in het empirische onderzoek bevatten veel

overeenkomsten met het programma van eisen ten aanzien van toegankelijke sportparken van de gemeente Amsterdam, benoemd in de sportnorm en het sportaccommodatieplan. Een groot gedeelte van de respondenten geeft aan dat zij graag zouden zien dat het park en de accommodatie worden ingericht in een multifunctionele sport- en beweegvoorziening. Als aanvulling op het programma van eisen wordt het beheer en de manier waarop de gemeente invulling geeft aan beheer als belangrijkste voorwaarde genoemd.

Na het assessment en de daarmee samenhangende interviews zijn de tweede (2) (opstartfase) en derde fase (3) (initiatiefase) van het MGA proces uitgevoerd. Voor het slagen van een succesvol MGA proces speelt de leider een cruciale rol. Tijdens deze fases is daarom door middel van observaties onderzocht wat de invloed van de leider was op het MGA proces. Deze invloed is a-posteriori getoetst aan de hand van de uitkomsten van een focusgroepgesprek. De observatie had als doel om vast te stellen in hoeverre de leider interventies heeft ingezet die gericht waren op faciliteren, motiveren of het beïnvloeden van gedrag en wat de feitelijke uitwerkingen waren op de maatschappelijke stakeholders. De observaties hebben inzichtelijk gemaakt dat de leider meerdere interventies heeft gepleegd op ten eerste het faciliteren en

(7)

H oof d stuk : M an ag eme n t sam en vatti n g

7

dat deze interventies een positieve uitwerking hebben gehad op de deelnemers aan het MGA proces, dit beeld werd later in de focusgroep bevestigd. Naast het faciliteren is er ten tweede geconstateerd dat de leider interventies heeft gepleegd die op motiveren gericht waren en dat deze in veel gevallen een positieve uitkomst hadden op het proces. In het

focusgroepsgesprek is dit beeld later niet bevestigd. Tot slot zijn er meerdere interventies waargenomen op gedrag beïnvloeden. Deze waren vooral gericht op het verbinden van de stakeholders en hadden een positieve uitwerking op het proces. Opmerkelijk punt hierbij is dat dit beeld niet bevestigd is tijdens het focusgroepsgesprek en dat de deelnemers niet bewust hebben ervaren dat zij gestuurd werden in hun gedragingen. Ook werd er duidelijk dat niet alleen de leider een positieve bijdrage heeft geleverd aan het MGA proces, maar dat de manier waarop het proces is ingericht er ook toe heeft bijgedragen dat de deelnemers elkaar motiveerden en corrigeerden op het denken en handelen in oplossingen.

In de vierde fase (4) (voorbereiding tot besluit) is er onderzocht wat het uiteindelijke draagvlak was ten aanzien van het opgeleverde ontwerp. Vanuit de assessment fase kon er

geconcludeerd worden dat er onder de maatschappelijke stakeholders draagvlak bestond om sportparken toegankelijker te maken voor intensiever en meervoudig gebruik, waarbij als belangrijke voorwaarde werd meegegeven dat het beheer goed georganiseerd moest zijn. Het MGA proces heeft er toe bijgedragen dat de betrokken stakeholders in voldoende mate hun invloed konden uitoefenen in het proces en dat de gemeente transparant en open heeft geopereerd. Aan het einde van deze laatste fase werden er bij de presentatie van het ontwerp geen bezwaren opgeworpen en het ontwerp voldeed aan de genoemde eisen, waarmee de hypothese van deze thesis is bevestigd. Er kan daarom worden geconcludeerd dat MGA zich leent om te worden toegepast om met participatie van maatschappelijke stakeholders een ontwerp te realiseren die aansluit op de vraag en behoefte in een gebied en op een breed maatschappelijk draagvlak kan rekenen.

Op basis van dit onderzoek en de eerder genoemde conclusies kunnen aanbevelingen worden gedaan. Deze aanbevelingen zijn onderverdeeld in: (1)het MGA proces, (2) de inrichting van het sportpark en (3) aanbevelingen voor verder onderzoek.

Aanbevelingen

1. MGA Proces 2. Inrichting sportpark

1. Creëer voldoende tijd voor MGA 1. Integreer proactief beheer en toezicht op het sportpark

2. Ga met voldoende mandaat aan tafel en wees transparant over de uitkomsten

2. Gebruik de kracht van participatie bij de verdere doorontwikkeling en beheer van het sportpark

2. Maak optimaal gebruik van lokale kennis

3. Verder onderzoek 3. Maak gebruik van meeting

locaties in het gebied

1. Breed behoefte onderzoek onder een grote groep maatschappelijke stakeholders

4. Vrijwillig maar niet vrijblijvend 2. Onderzoek naar vergroten van de sociale veiligheid op sportparken.

5. Creëer urgentie bij stakeholders 6. Investeer in een verbindende

leider die onafhankelijk is 7. Investeer in een ‘aanjagende’

(8)

H oof d stuk : In hou d so pg av e

8

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Abstract ... 3 Management samenvatting ... 4 1. Inleiding: ... 13

Aanleiding: Transformatie van Amsterdamse sportparken naar stedelijke 1.1 sportparken ... 14

Ervaringen openstellen sportparken ... 14

1.1.1 Probleemveld analyse ... 15 1.2 Trends en ontwikkelingen ... 15 1.2.1 Participatie stakeholders ... 16 1.2.2 Betrokkenheid ... 16 1.2.3 Mutual Gains Approach ... 16

1.2.4 Doelstelling & vraagstelling onderzoek: ... 18

1.3 Doelstelling onderzoek ... 18 1.3.1 Vraagstelling ... 19 1.3.2 Onderzoek model ... 20 1.3.3 Afbakening onderzoek: ... 21 1.4 Leeswijzer ... 21 1.5 2. Sportaccommodatiebeleid ... 23 Landelijk sportbeleid ... 23 2.1 Deelconclusies landelijk sportaccommodatiebeleid ... 23

2.1.1 Gemeentelijk sportaccommodatiebeleid ... 24

2.2 Amsterdams sportbeleid – sportaccommodatiebeleid en Amsterdamse 2.2.1 Sportvisie 2025 ... 24

Sportvisie 2025 in relatie tot sportaccommodaties en sportieve ruimte ... 24

2.2.2 Amsterdams sportaccommodatiebeleid... 25 2.2.3

(9)

H oof d stuk : In hou d so pg av e

9

Deelconclusies ... 25 2.2.4 Conclusies beleidsanalyse ... 25 2.3 3. Theoretisch kader ... 27 Inleiding ... 27 3.1 Participatie ... 27 3.2

Relatie overheid en maatschappij ... 27 3.2.1

Op weg naar participatie bij besluitvorming in gebiedsontwikkeling ... 28 3.2.2

Verbreding van het repertoire ...29 3.2.3

Mate van participatie bij gebiedsontwikkeling ...29 3.2.4

Wat zijn de succes- en faalfactoren van participatie bij gebiedsontwikkeling?... 30 3.2.5

Voorwaarde voor participatie ... 31 3.2.6

Conclusie participatie bij gebiedsontwikkeling. ... 31 3.2.7

Mutual Gains Approach ... 32 3.3

Mutual Gains Approach nader verklaard ... 32 3.3.1

Mutual Gains Approach ten opzichte van traditionele besluitvorming in 3.3.2

gebiedsontwikkeling ... 32 Centrale principes in het MGA proces ... 33 3.3.3

Conclusie Mutual Gains Approach ... 33 3.3.4

Leiderschap ... 34 3.4

Leiderschap nader verklaard ... 34 3.4.1

Leiderschapsstijlen bij gebiedsontwikkeling ... 35 3.4.2

Van leiderschap naar netwerkmanagement bij gebiedsontwikkeling. ... 35 3.4.3

Conclusie thema’s leiderschap gebiedsontwikkeling ... 36 3.4.4 Draagvlak ... 36 3.5 Wat is draagvlak? ... 36 3.5.1 Draagvlak verwerven ... 37 3.5.2 Conclusies draagvlak ... 38 3.5.3

(10)

H oof d stuk : In hou d so pg av e

1

0

4. Methodologie ... 39 Inleiding ... 39 4.1

Opbouw van het onderzoek ... 39 4.2

Strategie van onderzoek. ... 40 4.3 Kwalitatief onderzoeksdesign ... 40 4.3.1 Wetenschappelijk of praktijkgericht? ... 41 4.3.2 Casestudy ... 41 4.4

Casestudy en actie onderzoek ... 41 4.4.1

De rol van de onderzoeker bij actieonderzoek ... 41 4.4.2 Triangulatie ... 42 4.5 Onderzoeksmethode ... 42 4.6 Individuele Interviews ... 42 4.6.1 Observaties ... 43 4.6.2 Focusgroepsgesprek ... 43 4.6.3

Respondenten focusgroep en interviews ...44 4.6.4

Verantwoording casus Buiksloterbanne ...44 4.7

5. Analyse en resultaten ... 45

Inleiding ... 45 5.1

Analysemethode interviews & focusgroepsgesprek ... 45 5.2

Analysemethode Observaties ... 45 5.3

Issues & bezwaren en betrokkenheid ... 45 5.4

Operationalisatie van het begrip ... 45 5.4.1

Perceptie van sport- en beweegruimte in de buurt ...46 5.4.2

Perceptie van sportpark ...46 5.4.3

Oplossingen voor issues sportpark ... 47 5.4.4

Participatie oplossingen ...48 5.4.5

Conclusie praktijk deelvraag 1 ...48 5.4.6

Leiderschap bij MGA ...49 5.5

(11)

H oof d stuk : In hou d so pg av e

1

1

Operationalisatie van de begrippen ...49 5.5.1

Leiderschap in actie ...49 5.5.2

Ervaringen van leiderschap op slotbijeenkomst (1-meting) ... 50 5.5.3

Conclusies leiderschap bij MGA proces ... 51 5.5.4

Maatschappelijk draagvlak ... 51 5.6

Operationalisatie van de begrippen ... 51 5.6.1

Weerstand of kritiek toegankelijkheid verbetering ( 0-meting) ... 51 5.6.2

Invloed bij gebiedsontwikkeling (0-meting) ... 52 5.6.3

Openheid in proces ( 0-meting) ... 53 5.6.4

De mate van invloed a posteriori (1- Meting) ... 53 5.6.5

Mate van openheid a posteriori (1-Meting) ... 54 5.6.6

Mate van weerstand voor het uiteindelijke ontwerp (1-meting) ... 54 5.6.7

Conclusie creëren van maatschappelijk draagvlak ... 55 5.6.8 6. Conclusies ... 56 Inleiding ... 56 6.1 Conclusies literatuuronderzoek ... 56 6.2

Conclusies vanuit de empirie ... 58 6.3 Algemene conclusie ... 59 6.4 7. Aanbevelingen ... 60 Inleiding ...60 7.1 Het proces ...60 7.2

Inrichting van het sportpark ...62 7.3

Aanbevelingen voor verder onderzoek ...62 7.4 8. Reflectie ... 63 Assessment Initiatieffase ... 63 8.1 Verkenning 11 mei 2017 ... 63 8.1.1

Literatuurverkenning- theoretisch kader ... 63 8.1.2

Interviews ... 63 8.1.3

(12)

H oof d stuk : In hou d so pg av e

1

2

Ontwerpsessie Damstede ...64 8.1.4

Opstartfase & gezamenlijke onderzoekers fase Ontwerpbijeenkomst 11 november 8.2 65 Opstartfase ... 65 8.2.1 Gezamenlijke onderzoeksfase ... 66 8.2.2 Observaties ... 66 8.2.3

Overeenstemmingsfase bijeenkomst 29 november ... 66 8.3

Focusgroepsgesprek ... 67 8.3.1

Voorbereiding tot besluit ... 67 8.4 Betrouwbaarheid en validiteit ... 67 8.5 Betrouwbaarheid ... 67 8.5.1 Validiteit ...68 8.5.2 9. Bronnen: ... 69 10. Bijlage ... 77 Bijlage 1 Interviewopzet ... 77 10.1

Bijlage 2 Uitnodiging bijeenkomst 8 november ... 80 10.2

Bijlage 3 Uitnodiging bijeenkomst 29 november ... 82 10.3

Bijlage 4 Uitwerking interviews ... 83 10.4

Bijlage 5 Uitwerking focusgroepgesprek 29 november... 148 10.5

Leiderschap ... 148 10.5.1

Invloed en openheid ... 149 10.5.2

Draagvlak voor het eindbeeld ... 150 10.5.3

Bijlage 6 Uitwerking ontwerpbijeenkomst Damstede ... 152 10.6

Bijlage 7 Uitwerking observatieschema ... 153 10.7

Bijlage 8 Sportpark ontwerp ... 155 10.8

(13)

H oof d stuk : In leid in g:

1

3

1. Inleiding:

Sport wordt steeds vaker beleidsmatig ingezet: om participatie te bevorderen, om sociale verbanden in buurten te versterken, om burgerschapsvaardigheden te ontwikkelen en, op een hoger schaalniveau, als onderdeel van citymarketing (Poel, 2016).Sinds enkele jaren is er een trend waarneembaar waarin sport steeds vaker wordt ingezet door politici en beleidsmakers als vehikel voor gezondheid en verbinding(Breedveld, 2014). Bewegen waarbij sport als middel ingezet wordt draagt onder andere bij aan een goede gezondheid, omdat het een bijdrage levert aan het voorkomen van onder andere vroegtijdige veroudering en

ouderdomsziektes, obesitas en cognitieve problemen(de Greef, 2009).

Onderzoek laat zien dat de inrichting van de stedelijke omgeving invloed kan hebben op het beweegpatroon van mensen en dat ruimtelijke ingrepen effectief kunnen zijn voor meer bewegen (J. Sallis, 2004; J. Sallis et. al., 2015), anders gezegd: De inrichting van de stedelijke ruimte kan beweging juist stimuleren of belemmeren.

In de Sportvisie 2025, maar ook in het programma ‘Bewegende Stad’ onderstreept de gemeente Amsterdam het maatschappelijke belang van een goed ingerichte stedelijke omgeving die bijdraagt aan sporten en bewegen voor haar bewoners.

In Koers 2025 van de gemeente Amsterdam staat dat de gemeente de ambitie heeft om ongeveer 100.000 woningen te realiseren, in verband met de populariteit van Amsterdam als woonstad, ook voor huishoudens met gezinnen. Deze groei en verdichting van de stad door extra woningen zorgt ervoor dat er in toenemende mate minder ruimte is voor sport(Van Der Poel, 2015) en grotere druk op de bestaande sportieve ruimte.

Naast toename van het aantal inwoners neemt ook het aantal actieve sporters in de stad toe waardoor er meer ruimte noodzakelijk is (Gemeente Amsterdam, 2016c).

Recent dringt dan ook het besef door bij de gemeente Amsterdam dat door de toenemende druk op de sportieve ruimte en het toenemend aantal sporters, het al beschikbare areaal zo optimaal mogelijk moet worden benut en behouden moet blijven voor de stad.(Sportraad Amsterdam, 2015)

Sportieve ruimte is namelijk niet alleen nodig voor sporters, maar ook spelende en bewegende kinderen en jongeren hebben baat bij een veilige en prettige sport- en

speelomgeving(Timmermans et. al., 2013). De aanwezigheid van voldoende sportieve ruimte maakt een buurt bovendien sterk en betrokken, en daardoor aantrekkelijker en waardevol (Sportraad Amsterdam, 2016).

Verkeersveiligheid, groen en speelruimte zijn de drie meest genoemde kenmerken van een aantrekkelijke woonwijk (Cevaal et al., 2010; A. F. van Loon & Quist, 2013). Voormalig SP Kamerlid Agnes Kant wilde al in 2005 met haar initiatiefwetsvoorstel deze kenmerken wettelijk verankeren; minimaal 3 % per hectare van de buitenruimte diende gereserveerd te worden voor speel- en beweegvoorzieningen. Kant diende dit voorstel in op basis van de adviesrichtlijn opgesteld door de NUSO, een organisatie die streeft naar een speel- en beweegbeleid dat zowel wettelijk gefundeerd is (normen) als inhoudelijk kwaliteit heeft. Onderzoeken van onder andere Sol, Ankeren (2013) en Vreke (2006) hebben aangetoond dat er in de stedelijke gebieden slechts 2% per hectare speelruimte beschikbaar is (Sol & Ankeren, 2013; Vreke, 2006)

In 2016 is er door Kartsen en Felder (2016) onderzoek gedaan naar de beschikbare speel- en beweegruimte in Amsterdam. Hieruit is gebleken dat er slechts 1,6 % per hectare beschikbaar is voor sport en beweegactiviteiten. Daarnaast constateren zij dat dit aantal ook jaarlijks afneemt.(Karsten & Felder, 2016).

(14)

H oof d stuk : In leid in g:

1

4

Aanleiding: Transformatie van Amsterdamse sportparken naar stedelijke

1.1

sportparken

Om de omschreven groei van woningen en Amsterdammers omschreven in Koers 2025 te combineren met de uitgangspunten van de Sportvisie 2025 en het sportaccommodatieplan is het noodzakelijk dat het beschikbare sportareaal moet worden geïntensiveerd en de

toegankelijkheid ervan verbeterd (Gemeente Amsterdam, 2016c). De meeste sportparken in Amsterdam zijn aangelegd in het kader van AUP met de ontwerpprincipes van toen (Eelman, 2016) en hebben daardoor een inrichting die voornamelijk geschikt is voor verenigingssport (Sportraad Amsterdam, 2016). Doordat zij met name ingericht zijn voor verenigingssport zijn zij beperkt toegankelijk, wat inhoudt dat zij alleen geopend zijn als de vereniging actief is op het sportpark (Sportraad Amsterdam, 2010). Dit betekent dat zij het grootste gedeelte van de dag gesloten zijn en niet toegankelijk voor andere sport en beweegdoeleinden(Rekenkamer Amsterdam, 2014).

De gemeente Amsterdam wil dat de bestaande sportparken toegankelijker worden, zodat het gebruik kan worden vergroot om zo ruimte te bieden aan het groeiende aantal sporters in Amsterdam. Dit kan bereikt worden door sportparken meer op te nemen als geïntegreerd onderdeel van de wijk (Gemeente Amsterdam, 2015). Sportparken worden gekoppeld aan scholen, zorg- en wijkvoorzieningen, zodat er een directe relatie kan ontstaan met de doelgroepen uit de omgeving van het sportpark. (Gemeente Amsterdam, 2016a). Deze nieuwe ‘stedelijke’ sportparken sluiten aan op lokale sport- en beweegbehoefte en zijn volgens de sportvisie 2025 compact en openbaar, flexibel in gebruiksmogelijkheden, uitdagend en aantrekkelijk, met de wijk als gastheer en sportverenigingen als welkome gasten. Uitgangspunt bij deze nieuwe stedelijke sportparken is dat het gebied, waarin het park ligt, een belangrijke rol krijgt bij de keuzes in ontwerp, waaronder de inrichting en het aantal diverse sportieve functies.

Ervaringen openstellen sportparken

1.1.1

In het verleden is er binnen Amsterdam al geëxperimenteerd met het openstellen van en toegankelijker maken van sportparken. Onder andere bij sportpark Voorland-Middenmeer in stadsdeel Oost en in sportpark de Eendracht in Nieuw West en Sportpark Schinkeleiland (Arsenal) in Zuid. In navolging van deze experimenten wil de gemeente Amsterdam nog meer experimenteren om de kennis en ervaring met het toegankelijker maken van sportparken te vergroten.

(15)

H oof d stuk : In leid in g:

1

5

Probleemveld analyse

1.2

De nieuwe stedelijke sportparken dienen volgens de gemeente Amsterdam voornamelijk aan te sluiten op de lokale vraag en behoefte. Het komt echter vaak voor dat de lokale

maatschappelijke stakeholders zoals bewoners en verenigingen alleen in het laatste stadium van de planvorming worden betrokken (Kruize et al., 2015). Het gemeentelijke beleid wordt dan ter inzage voorgelegd aan bewoners en betrokken maatschappelijke stakeholders, die op detailniveau een bijdrage kunnen leveren. De maatschappelijke stakeholders worden in de gebiedsontwikkeling dikwijls alleen geïnformeerd en niet betrokken (Smits, 2011). De consequentie is dat er op inspraakavonden door de maatschappelijke stakeholders vaak verbolgen gereageerd wordt op transformatievoorstellen voor een buurt of wijk, wat er ertoe zou kunnen leiden dat de besluitvorming ernstig vertraagd of verhinderd kan worden door iedere individuele betrokken actor; het schrikbeeld van elke ambtenaar betrokken bij de organisatie van inspraakavonden rondom herontwikkeling (Edelenbos & Monnikhof, 1998, 2001; Helleman, 2016)

Bij toegankelijkheidsverbetering van het sportpark zijn er mogelijk een aantal issues en bezwaren te verwachten die voor elke individuele maatschappelijke stakeholder zouden kunnen gelden: Bewoners zien bijvoorbeeld het gebied veranderen van een gesloten groene oase van rust naar een gebied waarin een grote hoeveelheid aan verschillende

beweegactiviteiten wordt gegeven, verenigingen zien dat zij niet ten allen tijde de beschikking hebben op de gemeentelijke velden. Diverse stakeholders worden

geconfronteerd met een verandering van hun omgeving en wijk, waaraan zij misschien dierbare herinneringen hebben en waaraan zij gehecht zijn. Voor de ene maatschappelijke stakeholder betekent het dat een herontwikkeling kansen geeft; meer toegankelijk groen en ruimte voor beweging en voor de andere betekent dit een bedreiging door bijvoorbeeld toenemende drukte in het gebied. Bij het bepalen van maatregelen en initiatieven rondom het sportpark en de transformatie die daarvoor noodzakelijk is, kan dan ook niet voorbij worden gegaan aan de bezwaren, bedenkingen, voorwaarden en eventuele alternatieven van de maatschappelijke stakeholders, omdat een breed draagvlak en participatie en consensus noodzakelijk zijn voor het succes van de toekomstige maatschappelijke voorzieningen zoals een sportpark. (Pors, 2012). Ook moeten de maatschappelijke stakeholders betrokken worden bij het ontwerpproces (VROM, 2005) omdat op die manier het sport- en

beweegaanbod in het gebied beter kan aansluiten op het ruimtelijke aanbod, aangezien de sportaccommodaties zoals sportparken maatschappelijke voorzieningen zijn, die bedoeld zijn om zoveel mogelijk sportende Amsterdammers te faciliteren.

Trends en ontwikkelingen

1.2.1

De sport- en beweegvraag namelijk niet voor alle Amsterdammers gelijk en de ruimtelijke omgeving en mogelijkheden in verschillende delen van de stad vragen om maatwerk (Eelman, 2016). Daarnaast is de sportieve vraag ook onderhevig aan maatschappelijke trends (Asperen, 2017), wat een andere inrichting van de sportaccommodaties verlangt (Poel, 2016). Ten eerste zijn er steeds meer sporters die op individuele basis sporten, waarbij fitness de meest

beoefende sport is bij volwassenen, gevolgd door hardlopen, tennis en zwemmen (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014). Daarnaast neemt het aantal ongeorganiseerde sporters

aanzienlijk toe, die ook gebruik maken van de openbare ruimte, meestal dichtbij huis (Selten, Greven, & Bosveld, 2013).

Sportaccommodaties zijn voor een groot gedeelte niet ingericht op deze trends en

ontwikkelingen (Bouwmeester, 2006), wat vraagt om een aanpak waarbij de sportende en bewegende Amsterdammer centraal staat en actief gezocht wordt naar een andere benadering voor de invulling van de beschikbare sportieve ruimte (Sportraad Amsterdam, 2015).

(16)

H oof d stuk : In leid in g:

1

6

Participatie stakeholders 1.2.2

Om tot een sport- en beweegomgeving te komen die aansluit op de vraag van

maatschappelijke stakeholders en motiveert om meer te sporten, te spelen en te bewegen (Gemeente Amsterdam, 2015) is een ontwikkeltraject met alle maatschappelijke stakeholders nodig om vraag en aanbod op beter op elkaar te laten aansluiten. In de relatie overheid en maatschappelijke stakeholders is echter veelal sprake van disfunctionele

samenwerking(Meurs et al., 2006), terwijl het de ambitie van de gemeente Amsterdam is om met een actieve inzet van maatschappelijke stakeholders sportparken te ontwikkelen. Deze ambitie past bij de huidige manier van besturen; Governance. Deze term verwijst naar een vorm van besturen die leidt tot partnerschap tussen overheidsinstellingen, het

maatschappelijk middenveld, burgers en marktpartijen binnen een netwerk, deze samenwerking wordt ook wel ‘coproductie’ genoemd (Dekker et al. 2010). De gemeente Amsterdam stelt zich hierbij meer op als faciliterende partner en minder als sturende partner (Dekker et al., 2010). Dit vraagt om een andere manier van leiderschap in

gebiedsontwikkelingsprojecten(Reussing, 2015) .

Betrokkenheid

1.2.3

De klassieke participatieladder geeft inzicht op welke manier maatschappelijke stakeholders betrokken worden bij herstructureringsopgaven (Edelenbos & Monnikhof, 2001). De gradaties geven inzicht in het moment van betrokkenheid, maar ook over de positie die

maatschappelijke stakeholders krijgen. Wanneer maatschappelijk draagvlak gewenst wordt of zelfs voorwaarde is voor herstructureringsplannen, is het raadzaam te kiezen voor de vorm coproduceren of plannen volgens co-creatie (Bots, 2012). Zeker wanneer er urgente

problemen zijn zoals toenemende druk op de openbare ruimte waardoor er gebrek aan speel- en beweegruimte kan ontstaan. Voor deze complexe maatschappelijke problemen zijn geen snelle en gemakkelijke oplossingen.

Recent dringt het besef door dat dergelijke maatschappelijke problemen het beste in co-creatie kunnen worden aangepakt, als een samenwerking van burgers, overheden, (bepaalde) bedrijven en kennisinstellingen(Karré et al. 2017). In deze vorm van participatie worden maatschappelijke stakeholders in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming en de agenda wordt mede door hen bepaald. De stappen in deze vorm van participatie staan vast, maar worden in gezamenlijkheid doorlopen. Dit vraagt vertrouwen in elkaar en dit wordt gecreëerd doordat de ideeën van alle belanghebbenden een volwaardige rol

spelen(Edelenbos & Monnikhof, 2001).

Mutual Gains Approach

1.2.4

Het NIMBY effect ( niet in mijn eigen achtertuin), waarbij maatschappelijke stakeholders “vooral aan hun eigen belangen denken” (Kruize & Dreijerink, 2008) en niet handelen in het grotere belang, komt vaak voor in burgerparticipatietrajecten(De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2012). Er dan is vaak sprake van een te sterke wij- versus zij- mentaliteit waarin maatschappelijke stakeholders niet als doel hebben samen met de gemeente plannen te maken of tot een consensus of compromis te komen (Kruize & Dreijerink, 2008).

Om gebruik te maken van de kracht van de samenleving in de vorm van burgerparticipatie met maatschappelijke stakeholders is het belangrijk dat er sprake moet zijn van vroegtijdige betrokkenheid, openheid, en onderling debat op basis van gelijkwaardigheid(L. De Graaf, 2007). Dit leidt tot meer betrokkenheid en meer draagvlak voor het besluit(Boedeltje & L. de Graaf, 2004; L. De Graaf, 2007). Bij MGA staan deze thema’s centraal(Susskind & Landry, 1991). Ten eerste omdat er op basis van onderling debat zicht komt op de issues en belangen die spelen bij de maatschappelijke stakeholders en er gezamenlijk gezocht wordt naar oplossingen op basis van gelijkwaardigheid. Ten tweede omdat er bij MGA sprake is van vroegtijdige betrokkenheid waardoor de maatschappelijke stakeholders vanaf de eerste stap

(17)

H oof d stuk : In leid in g:

1

7

van de plan- of besluitvorming worden meegenomen. Ten derde wordt er bij MGA in alle

openheid gecommuniceerd met alle maatschappelijke stakeholders waardoor het vertrouwen en betrokkenheid toenemen in het besluitvormingsproces(Evers, Susskind, & Schot, 2009). Mutual Gains Approach (MGA) wordt daarom dan ook in diverse onderzoeken als mogelijke oplossing genoemd bij coproducerende participatieprocessen in het ruimtelijk domein(Evers et al., 2009; Innes & Booher, 1999; Jan Verheul & Daamen, 2014; Scholten, 2012; Susskind & Landry, 1991; Wesselink, 2011)

(18)

H oof d stuk : In leid in g:

1

8

Doelstelling & vraagstelling onderzoek:

1.3

Zoals eerder gesteld is het noodzakelijk dat oplossingen voor het sportpark met

betrokkenheid van alle maatschappelijke stakeholders wordt geformuleerd, essentieel omdat op deze manier sportparken worden ontwikkeld die aansluiten op de lokale vraag en behoefte en er daarnaast voor zorgt dat een gebiedsontwikkelingsproject zoals de herontwikkeling van een sportpark kan rekenen op breed draagvlak.

Doelstelling onderzoek

1.3.1

In opdracht van de gemeente Amsterdam zal er onderzocht worden, hoe met de MGA benadering het proces rondom het toegankelijker maken van sportparken is verlopen en of deze ontwerpbenadering inderdaad bijdraagt aan een breed draagvlak en consensus over het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp.

Maatschappelijke doelstelling:

Op basis van de probleemveldanalyse kan worden geconcludeerd dat er behoefte bestaat bij de gemeente Amsterdam om met maatschappelijke stakeholders te onderzoeken, hoe het beste vorm gegeven kan worden aan de maatschappelijke opgave om de sportieve groene recreatieve ruimte in de stad beter te benutten, door bijvoorbeeld sportparken te

transformeren van gesloten naar meer toegankelijke sportparken.

Het is voor de gemeente Amsterdam dan ook relevant en nuttig om instrumenten en theorieën te onderzoeken, gericht op het gezamenlijk ontwikkelen van sportparken die aansluiten op de sportieve vraag en de behoefte in een gebied. Tijdens het onderzoeksproces zal inzichtelijk gemaakt worden, hoe er een sportparkontwerp gecreëerd kan worden dat breed gedragen wordt door de maatschappelijke stakeholders en welke rol leiderschap speelt. Het ontwerpproces van sportpark de Buiksloterbanne wordt als casestudy bestudeerd.

Onderzocht zal worden of de consensusbenadering MGA zich leent als beleidsdesign, om de bestuurlijke ambitie van toegankelijke sportparken die aansluiten op de lokale vraag en meegaan en meegaan met de maatschappelijke trends in Amsterdam kan worden gerealiseerd.

Wetenschappelijke doelstelling:

MGA staat in Nederland vooral bekend als middel om succesvol grote infrastructurele gebiedsontwikkelingsprocessen te stroomlijnen (Hermanussen, 2010b; Smits, 2011;

Wesselink, 2011). Wetenschappelijk gezien is er echter nog weinig bekend over de toepassing van Mutual Gains Approach om kleinere gebieden zoals sportparken te ontwikkelen

(Hermanussen, 2010b). Wetenschappelijk beoogt deze studie inzicht te geven in de

toepassing van de MGA op een kleiner schaalniveau en het voegt nieuwe diepgang toe, zoals het verkrijgen van draagvlak en de invloed van leiderschap. Deze diepgang op de MGA methode zal worden bereikt door middel van een casestudy en wordt gecreëerd door eerst een theoretisch kader te vormen. Vanuit het theoretisch kader wordt de strategie bepaald en daarna wordt de methode geselecteerd voor het empirisch onderzoek, wat nieuwe inzichten verschaft over de MGA methode.

Op basis van de voorgaande bevindingen leidt dit tot de onderstaande schematische weergave van de aanleiding en doelstelling van het onderzoek.

(19)

H oof d stuk : In leid in g:

1

9

Vraagstelling 1.3.2

Vanuit de doelstellingen wordt er een hoofdonderzoeksvraag geformuleerd, waarmee er uiteindelijk aanbevelingen kunnen worden gedaan over het inrichten van sportparken, waarbij er met de maatschappelijke stakeholders een ontwerp wordt opgeleverd

Hoofdvraag

De hoofdvraag voor dit onderzoek luidt: In hoeverre kan de Mutual Gains Approach worden toegepast om in participatie met de maatschappelijke stakeholders van het sportpark de Buiksloterbanne een toegankelijker sportparkontwerp te maken, dat op een breed maatschappelijk draagvlak kan rekenen en aansluit op de lokale behoefte?

Deelvragen

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn de onderstaande deelvragen geformuleerd, die door middel van een beleidsanalyse en een literatuurstudie verder zullen worden

behandeld en beantwoord. De beantwoording van de deelvragen vormen de basis voor een verdere uitwerking van het conceptuele model (figuur 2.3).

Deelvraag 1: ·Wat is het landelijke en plaatselijke Amsterdamse beleid op het gebied van

sportaccommodaties en hoe verhouden die zich tot de huidige trends en ontwikkelingen? Deze vraag wordt beantwoord door middel van een beleidsverkenning in hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de trends en ontwikkelingen van het

sportaccommodatiebeleid in Nederland en hoe het sportaccommodatiebeleid van de

gemeente Amsterdam zich hiertoe verhoudt. Er wordt onderzocht of er randvoorwaarden zijn geschetst door de gemeente Amsterdam waaraan het ontwerpproces dient te voldoen. Ook zal er bekeken worden of er een programma van eisen wordt meegegeven voor het

ontwerpen van sportparken.

Deelvraag 2:

Wat zijn de ontwikkelingen op het gebied van (burger)participatie, zoals de interactie tussen mensen en instituties en wat zijn elementen die hierop van invloed zijn bij

gebiedsontwikkeling? Deze vraag wordt beantwoord door een literatuurverkenning in hoofdstuk 3 over de aspecten en de kennis op het gebied van burgerparticipatie. De beantwoording van deze vraag geeft inzicht in de succes- en faalfactoren van

(20)

H oof d stuk : In leid in g:

2

0

Deelvraag 3: ·Wat is de werking van de Mutual Gains Approach bij gebiedsontwikkeling? Door

middel van een literatuurverkenning in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de te nemen processtappen en welke elementen belangrijk zijn in een participatietraject met MGA.

Deelvraag 4:

Welke thema’s zijn bij leiderschap van belang bij gebiedsontwikkeling met van

maatschappelijke stakeh0lders in een MGA proces? Deze vraag wordt beantwoord door middel van een literatuurverkenning in hoofdstuk 3, waarin wordt ingegaan op de theorie rondom leiderschap bij gebiedsontwikkeling, en welke stijl van leiderschap in een MGA traject noodzakelijk is bij een burger participatietraject met de maatschappelijke stakeholders

Deelvraag 5: ·Wat zijn de werkbare thema’s voor creëren van draagvlak? Op deze vraag wordt

antwoord gegeven door middel van literatuuronderzoek in hoofdstuk 3, waarbij er wordt ingegaan op het begrip draagvlak. Door deze vraag te beantwoorden kan er inzicht verkregen worden in manieren om draagvlak te verwerven.

Onderzoek model

1.3.3

De uitwerking van de voorgaande deelvragen levert het volgende onderzoekmodel op (zie figuur 1.3) De pijlen geven de relaties tussen de verschillende begrippen weer. Dit onderzoek richt zich vooral op de vet gedrukte pijlen.

Door de beantwoording van de eerste vijf deelvragen wordt er een wetenschappelijke basis gevormd door het toepassen van deductie, of welke voorwaarden er volgens de literatuur worden gesteld aan de onderzochte begrippen (Baarda, 2009). Op deze manier wordt de onderzoeksvraag verder geoperationaliseerd en ontstaat er een gefundeerde aanpak. De gevonden thema’s worden vervolgens verder in het empirische gedeelte van het onderzoek geoperationaliseerd en nader onderzocht. In het empirische gedeelte van dit onderzoek worden vervolgens de volgende drie deelvragen worden beantwoord.

Deelvraag 6:

Wat zijn de issues, belangen en oplossingen die door stakeholders worden genoemd voor het toegankelijk maken van het sportpark? En welke rol zien zij voor zichzelf hierin? Inzicht in issues en de daarmee samenhangende belangen zijn belangrijk voor het slagen van een MGA traject. Deze deelvraag wordt in hoofdstuk 5 beantwoord door middel van interviews met de maatschappelijke stakeholders.

Deelvraag 7:

Welke invloed heeft leiderschap in het MGA proces? Een andere manier van leidinggeven is belangrijk voor het slagen van een participatietraject door middel van MGA. Deze

(21)

H oof d stuk : In leid in g:

2

1

praktijkvraag wordt beantwoord door middel van observaties tijdens de uitvoering van de

eerste bijeenkomst en een 1-meting door de inzet van een focusgroepsgesprek in de tweede bijeenkomst.

Deelvraag 8: · Hoe heeft de procesaanpak van MGA met coproducerende participatie

bijgedragen aan het ontstaan van draagvlak? Deze deelvraag wordt beantwoord in hoofdstuk 5 door middel van een 0-meting aan het begin van het onderzoek door middel van interviews en daarna getoetst met een 1- meting door de inzet van een focusgroepsgesprek aan het einde van het onderzoek.

Afbakening onderzoek:

1.4

Dit onderzoek gaat niet over het uiteindelijk te realiseren ontwerp, maar over het proces van herontwikkeling: hoe werkt de aanpak in praktijk? En in hoeverre was er sprake van een ontwerp met een breed draagvlak?

In deze thesis wordt verondersteld dat de toepassing van de MGA benadering ook op dit schaalniveau succesvol kan worden ingezet en kan bijdragen aan het creëren van consensus. De ‘analyse’ moet deze veronderstelling aannemen of verwerpen. Er is tevens sprake van één specifieke casus die onderzocht wordt, namelijk dat van het sportpark de Buiksloterbanne in het stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam.

Leeswijzer

1.5

Na de uiteenzetting van de aanleiding, context, probleemveldanalyse, doelstelling, vraagstelling en afbakening in de voorgaande hoofdstukken, volgt er in hoofdstuk 2 een beleidsverkenning van het sportaccommodatiebeleid in landelijke, gemeentelijke en

Amsterdamse context. In hoofdstuk 3 volgt het theoretisch kader waarin de begrippen die in het onderzoek centraal staan verder worden omschreven en uitgediept. Hoofdstuk 4 vervolgt met de methodologie en operationalisering van het onderzoek en het spitst zich toe op de gekozen casus voor het praktijkonderzoek. In hoofdstuk 5 volgt het empirische gedeelte van dit onderzoek en de belangrijkste resultaten van het onderzoek worden weergegeven. De conclusies volgen in hoofdstuk 6 en de aanbevelingen in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt afgesloten met een uitgebreide reflectie op het MGA en het onderzoeksproces.

(22)

H oof d stuk : In leid in g:

2

2

(23)

H oof d stuk : Sp or tac com m od ati ebel eid

2

3

2. Sportaccommodatiebeleid

Hoe is het huidige landelijke en Amsterdamse beleid op het gebied van sportaccommodaties vormgegeven en hoe verhouden die zich tot de huidige trends en ontwikkelingen? Op dit moment is er al vastgesteld Amsterdams beleid waarin het verbeteren van de

toegankelijkheid van sportparken expliciet wordt omschreven.

Om de achtergrond van het ontwerpvraagstuk in dit onderzoek te doorgronden wordt het landelijke en het gemeentelijke sportbeleid geanalyseerd. Deze analyse kan inzicht verschaffen in hoe het sportaccommodatiebeleid op landelijk en gemeentelijk niveau zich verhoudt tot de eerdergenoemde landelijke trends en ontwikkelingen.

In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de brede beleidscontext rondom de

toegankelijkheidsverbetering en het inspelen op landelijke trends en ontwikkelingen van bestaande sportparken en er wordt door een beleidsanalyse antwoord gegeven op de eerste deelvraag.

Landelijk sportbeleid

2.1

In het verleden is er met de regeling ‘stimulering aanpassing huisvesting brede scholen en aanpassing sportaccommodaties in verband met multifunctioneel gebruik’ ingezet om een meer samenhangend aanbod te creëren voor sport- en beweegfaciliteiten op het gebied van onderwijs, opvang, sport, cultuur en wijkvoorzieningen (Lucassen et al., 2010). Waarbij de landelijke interventie als doel had sportaccommodaties aan te passen aan de huidige trends en ontwikkelingen. Deze regeling heeft van 2006 tot en met 2009 bestaan.(Lucassen et al., 2010).

Het hedendaagse landelijke beleid rondom sport wordt vormgeven met het VWS programma ‘sport en bewegen in de buurt’. Met dit programma wil de landelijke overheid bereiken dat iedereen in Nederland in de eigen buurt een sportaanbod heeft, dat bovendien veilig en toegankelijk is(Lindert et al., 2017). Het doel van het Rijksprogramma is om meer mensen in hun directe woonomgeving te laten sporten en bewegen, ook om de gezondheid en vitaliteit in de samenleving te verhogen (Lindert et al., 2017). Het rijk investeert elk jaar 80 miljoen euro aan subsidies rondom dit beleid. Ongeveer 2900 buurtcoaches richten zich met verschillende sociale partners op het realiseren van diverse vormen van sport en beweegaanbod in de wijk. Ook lokale sportaanbieders worden betrokken bij de uitvoering van het beleid, met financiële ondersteuning door de ZonmW (een organisatie belast met de verstrekking van de landelijke sportsubsidies) (Broers, 2016) .

In het landelijke beleidsplan ‘sport en bewegen in de buurt’ vallen sportaccommodatie ontwikkelingen en de daarmee samenhangende interventies op landelijk niveau onder de verantwoordelijkheid van de VSG (vereniging sport en gemeente) en het NOC*NSF. Deze twee instellingen hebben vanuit het ministerie een adviserende functie en wisselen kennis uit (Lindert et al., 2017). De uitvoering van de doelstellingen op het gebied van

sportaccommodaties wordt in het programma-akkoord decentraal neergelegd bij de lokale overheid; bij de gemeentes. Het programma ‘sport en bewegen in de buurt’ van de landelijke overheid is gestart in 2012 en eindigt bestuurlijk rond 2018.

Deelconclusies landelijk sportaccommodatiebeleid

2.1.1

In het landelijke sportbeleidsplan wordt er vooral gesproken over sociale interventies en hoe deze j kunnen inspelen op de landelijke trends en ontwikkelingen op het gebied van sport en bewegen. De landelijke overheid doet geen aanbevelingen in haar sportbeleidsplan ‘sport en bewegen in de buurt’ voor sportaccommodaties. In het beleidsplan stelt zij het VSG en het NOC*NSF aan voor het geven van advies over sportaccommodaties aan de lokale overheid,

(24)

H oof d stuk : Sp or tac com m od ati ebel eid

2

4

de gemeentes. Gemeenten kunnen volgens het landelijke beleidsplan het beste zelf bepalen hoe zij invulling geven aan het sportaccommodatiebeleid.

Gemeentelijk sportaccommodatiebeleid

2.2

Het gemeentelijke beleid omspant ‘alle voornemens, keuzes en acties van één of meer bestuurlijke instanties, gericht op de sturing van een bepaalde maatschappelijke ontwikkeling’ (Bovens, t Hart, & Twist, 2007). Een van de vele stimulerende beleidsterreinen is die van het sportbeleid: “Lokaal sportbeleid is gericht op het scheppen van voorwaarden om te kunnen sporten en bewegen. Het heeft ook als doel de sportdeelname van burgers te

vergroten.”(Vereniging Sport en Gemeente, 2016).

Enerzijds wordt sport ingezet als vrijetijdsbesteding en anderzijds om doelstellingen op andere beleidsterreinen zoals welzijn, gezondheidszorg en onderwijs te realiseren. Lindert et al. (2017) constateert dat deze tweedeling niet evenredig verdeeld is, want het zwaartepunt van het gemeentelijke sportbeleid ligt nog altijd bij het realiseren en exploiteren van

sportaccommodaties (Lindert et al., 2017), met in eerste instantie vraagstukken als

overdracht, verzelfstandiging, privatisering of de inrichting van een sportbedrijf. Daarnaast constateert Lindert et al. ook dat er in toenemende mate aandacht is voor het optimaliseren van het gebruik en het multifunctioneel maken van sportaccommodaties door in te spelen op de veranderende trends en ontwikkelingen in de samenleving. Om in te kunnen spelen op de maatschappelijke trends en ontwikkelingen wordt de term ‘open’ en ‘toegankelijk’ in het onderzoek veelvuldig genoemd (Lindert et al., 2017), waarbij er gesproken zou kunnen worden van een landelijke tendens onder de lokale overheid om sportparken beter te laten aansluiten op maatschappelijke trends en ontwikkelingen, deze tendens is echter niet nieuw. Onderzoeken uit 2010 en 2014 toonden deze ontwikkelingen ook al aan. Er zou gezegd kunnen worden dat het huidige beleid op het gebied sportaccommodaties niet nieuw is maar eerder een voorzetting van de ingeslagen weg (R Hoekman & Gijsbers, 2010; Remco

Hoekman & Van Der Bol, 2014).

Amsterdams sportbeleid – sportaccommodatiebeleid en Amsterdamse Sportvisie 2025

2.2.1

Het Amsterdamse sportbeleid wordt uitgewerkt in het Sportvisie 2025 document en het Sport accommodatieplan 2015-2022. Allereerst wordt er ingegaan op het Sportvisie document daarna wordt het Sportaccommodatieplan uitgelicht.

Sportvisie 2025 in relatie tot sportaccommodaties en sportieve ruimte

2.2.2

De Amsterdamse Sportvisie 2025 signaleert dat naar aanleiding van de intensivering van het realiseren van woningen in Amsterdam er extra druk komt op de beschikbare

ruimte(Gemeente Amsterdam, 2016a), waarbij er een apart hoofdstuk is opgenomen voor de sportieve ruimte. Om te voldoen aan de huidige trends en ontwikkelingen zouden de

bestaande sportaccommodaties volgens de Amsterdamse Sportvisie moeten worden ingericht voor nieuwe vormen van sport, maar ook voor reguliere sporten (gemeente Amsterdam, 2016). De sleutelwoorden toegankelijkheid en aantrekkelijkheid die hierbij genoemd worden in de Sportvisie 2025 dienen leidend te zijn in de verdere doorontwikkeling van de sportaccommodaties en de sportieve ruimte in Amsterdam.

In de Amsterdamse Sportvisie worden twee speerpunten van beleid genoemd die betrekking hebben op het (door)ontwikkelen van sportieve ruimte. Het eerste speerpunt is antwoord bieden op de geconstateerde demografische ontwikkelingen, waarbij de gemeente Amsterdam de bestaande faciliteiten optimaliseert en waar nodig uitbreidt. Het tweede speerpunt is dat de basiskwaliteit van de gemeentelijke sportaccommodaties gegarandeerd wordt en dat actief gastheerschap op de sportaccommodaties ontwikkeld wordt (Gemeente Amsterdam, 2016a).

(25)

H oof d stuk : Sp or tac com m od ati ebel eid

2

5

Amsterdams sportaccommodatiebeleid 2.2.3

Het Amsterdamse sportaccommodatiebeleid is onder meer vormgegeven in het

sportaccommodatieplan 2015-2022. Net als bij de Sportvisie 2025 wordt in dit beleidsstuk beschreven dat de buitensportaccommodaties voor iedereen toegankelijk en bereikbaar zouden moeten zijn. Bovendien zouden deze faciliteiten in de directe woonomgeving moeten worden gerealiseerd, waarbij het de inzet van de gemeente Amsterdam is om de faciliteiten zo optimaal mogelijk te benutten (Gemeente Amsterdam, 2015). De term ‘toegankelijk’ betekent hier dat de ligging en de ontsluiting van sportparken verbeterd wordt, zodat de parken zoveel mogelijk openbaar en aantrekkelijk gemaakt worden, waardoor zij meer betekenis en functie krijgen in de het gebied en de kostbare groene ruimte wordt geactiveerd. Concreet worden de volgende ontwerpeisen meegegeven:

1. Vermijden en/of verwijderen van hekken en dichte hagen,

2. Het aanleggen van openbare, aantrekkelijke routes over de parken 3. Het openstellen van velden

4. Het openstellen van voorzieningen als kleedkamers voor gebruik door meerdere partijen 5. Multifunctionele inrichting

De hierbij geformuleerde speerpunten van beleid bij ‘de stad als speelveld’ en ‘nieuwe sporten en innovatieve concepten’ tonen aan dat de gemeente Amsterdam in haar beleid de

veranderende sportbeleving en beoefening herkent, beschrijft en operationaliseert in haar beleid (Sportraad Amsterdam, 2015). De gemeente geeft hierbij aan dat de huidige

beweegtrends en nieuwe sporten een plek dienen te krijgen in de sportieve infrastructuur als onderdeel van bestaande sportaccommodaties (Gemeente Amsterdam, 2015).

Sportnorm

In de onlangs vastgestelde Amsterdamse sportnorm worden de termen ‘het in

gezamenlijkheid ontwikkelen’ of ‘participatie van stakeholders’ genoemd bij het vormgeven en uitwerken van het sportaccommodatie beleid(Gemeente Amsterdam, 2017). Hierin wordt gesteld dat om de ambitie van stedelijke toegankelijke multifunctionele stedelijke

sportparken die aansluiten op wensen en behoeften van de stakeholders te verwezenlijken, er is een intensief ontwikkeltraject met alle betrokken partijen nodig is. “Dit proces kan het best bottom-up worden vormgegeven, met betrokkenheid van maatschappelijke partners,

sportaanbieders, scholen et cetera” (Gemeente Amsterdam, 2017).

Deelconclusies

2.2.4

Naast de bestaande sportaccommodaties is er in het Nederlandse sportbeleid steeds meer aandacht voor sport en bewegen in de openbare ruimte. Dit geldt ook voor de gemeente Amsterdam die in haar Sportvisie 2025 en Sportaccommodatieplan verdere condities schetst voor het onderzoek wat de ontwerpvereisten zijn voor open en toegankelijke sportparken. Vooral de lokale context en het aansluiten op gebiedsontwikkelingen bepalen de inrichting van de sportieve ruimte en sportaccommodaties zoals sportparken. Het gezamenlijk

ontwikkelen van de sportieve ruimte met de inzet van diverse maatschappelijke stakeholders wordt nadrukkelijk in de Amsterdamse beleidsstukken genoemd.

Conclusies beleidsanalyse

2.3

In dit hoofdstuk is de context geschetst die in de eerste deelvraag werd gevraagd, hoe is het huidige landelijke en Amsterdamse beleid op het gebied van sportaccommodaties

vormgegeven en hoe verhouden deze zich tot de huidige trends en ontwikkelingen. De landelijke overheid zet met haar sportplan voornamelijk in op het toepassen van sociale interventies en geeft geen richtlijnen of aanbevelingen in haar beleid over het aanpassen van

(26)

H oof d stuk : Sp or tac com m od ati ebel eid

2

6

sportaccommodaties om in te spelen op landelijke trends en ontwikkelingen. Zij heeft het

beleid gedecentraliseerd en neergelegd bij de gemeentelijke overheden.

De gemeentelijke sportplannen betreffende sportaccommodaties en sportieve ruimte richten zich in het bijzonder op het transformeren van sportaccommodaties om in te spelen op landelijke trends en ontwikkelingen.

De gemeente Amsterdam beschrijft met haar Sportvisie en Sportaccommodatieplan condities voor het participatieproces om in te kunnen spelen op landelijk trends en ontwikkelingen waarbij er geconcludeerd kan worden dat het ontwerp van sportparken in nauwe samenhang met maatschappelijke stakeholders moet worden vormgeven.

Tot slot schetst de gemeente Amsterdam een programma van eisen voor het ontwerpen van sportaccommodaties: hekken en dichte hagen moeten worden vermeden, er dienen openbare aantrekkelijke routes aangelegd worden, velden dienen te worden opgesteld voor openbaar gebruik en kleedkamers van sportaccommodaties moeten gebruikt kunnen worden door andere partijen.

(27)

H oof d stuk : Theor etisc h ka d er

2

7

3. Theoretisch kader

Inleiding

3.1

In dit hoofdstuk volgt het theoretisch kader, waarin de begrippen die in het onderzoek centraal staan worden omschreven en er wordt antwoord gegeven op de eerste vier deelvragen.

In de eerste paragraaf wordt ingegaan op het begrip participatie en daarnaast op mogelijke knelpunten en successen die met participatie samenhangen bij gebiedsontwikkeling. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de Mutual Gains Approach benadering en de werkzame principes die hiermee samenhangen. In de derde paragraaf zal er dieper ingegaan worden op het begrip leiderschap bij gebiedsontwikkelingsprojecten en hoe deze zich verhoudt tot de MGA. In de vierde paragraaf wordt er kort ingegaan op de begrippen draagvlak en

maatschappelijk draagvlak bij gebiedsontwikkeling. In deze paragraaf zal er inzicht gegeven worden in de werkzame elementen voor het creëren van maatschappelijk draagvlak.

Na het beantwoorden van de eerste 4 deelvragen zal dit hoofdstuk worden afgesloten met het theoretische model dat verder wordt vormgegeven met de inzichten uit het theoretisch kader.

Participatie

3.2

Participatie wordt in toenemende mate gebruikt om de rolverdeling tussen de maatschappij en overheid in zijn brede context uit te leggen. In deze paragraaf wordt er beschreven op welke manieren er vanuit de bestuurskunde tegen het begrip participatie wordt aangekeken, waarbij er inzicht wordt gegeven in de verschillende bestuurlijke paradigmaverschuivingen tussen de maatschappij en de overheid.

Daarna wordt er ingegaan op de verschillende opvattingen en concepten die rondom het begrip participatie zijn ontwikkeld. Ten slotte worden er aan de hand van theoretische inzichten voorwaarden geschetst voor participatie van maatschappelijke stakeholders.

Relatie overheid en maatschappij

3.2.1

Onder invloed van verschillende maatschappelijke trends die zich de afgelopen decennia hebben voorgedaan, zijn er transities te ontdekken in het denken over de rol van de overheid in relatie tot de maatschappij. Deze transities zijn op hoofdlijnen drie bestuurskundige stromingen te onderscheiden (Osborne, 2010)

Ten eerste die van de ‘klassieke bestuurskunde’, in deze stroming ligt sterk de nadruk op de hiërarchische scheiding van bestuur en politiek en de overheid wordt beschouwd vanuit juridisch perspectief. De overheid fungeert bij de klassieke bestuurskunde als centrale stakeholder, waarbij er nadruk ligt op regelgeving. De overheid heeft volgens de klassieke bestuurskunde een grote rol in het opstellen en uitvoeren van beleid(Osborne, 2010). Ten gevolge van maatschappelijke inzichten treedt er een verschuiving op in de manier waarop er in de bestuurskunde werd aangekeken naar de relatie overheid en maatschappij en er ontstond een stroming die samenhangt met het neoliberalisme, New Public Management (NPM). In deze stroming ligt de focus op ‘lessons learned’ uit de private sector. Bij NPM legt de overheid steeds meer publieke taken bij de markt neer en er wordt vertrouwd op de marktwerking. De overheid stuurt meer op efficiëntie door middel van bijvoorbeeld input- en output-control en prestatiemanagement (Osborne, 2010, p. 4).Deze stroming is onder druk komen te staan, omdat er bij NPM sterk werd gestuurd op cijfers en niet op publieke waarde, waardoor NPM naar de achtergrond werd verdreven als sturingsmechanisme (Denhardt & Denhardt, 2000).

Mede door deze aanhoudende druk is het paradigma van NPM verschoven naar New Public Governance (NPG). NPG is vooral een reactie op de aard van gefragmenteerde

(28)

H oof d stuk : Theor etisc h ka d er

2

8

beleidsimplementatie die steeds complexer is geworden (Osborne, 2010). De focus ligt bij

NPG op het brede netwerk, waarbij de overheid niet meer wordt gezien als de centrale stakeholder, maar een plaats in neemt in een breed netwerk van verschillende stakeholders (Osborne, 2010). Bij NPG wordt er op de eerste plaats ingezoomd op het integreren van: doelen, beleidsvelden, stakeholders, gebieden en diverse bevolkingsgroepen. Op de tweede plaats wordt er niet gestuurd op cijfers en prestatie indicatoren zoals bij NPM maar de focus wordt verlegd naar het in gezamenlijkheid realiseren van publieke waarden die kunnen dienen als een strategisch sturingselement(Groeneveld & Van De Walle, 2011)Bij NPG kan de rol van de overheid echter soms tegenstrijdig worden opgevat omdat de overheid aan de ene kant opereert als een facilitator en verbinder maar j ook gezien kan worden als handhaver en uitvoerder(Groeneveld & Van De Walle, 2011) .

Op weg naar participatie bij besluitvorming in gebiedsontwikkeling

3.2.2

Uit de literatuur blijkt dat in de relatie tussen overheid en maatschappij er steeds meer nadruk komt te liggen op samenwerking tussen alle stakeholders. Onderdeel van deze transitie is dat er een verschuiving plaats heeft gevonden van kennis en machtsmonopolie naar een

benadering waarin participatie en co-creatie centraal is komen te staan (Osborne, Radnor, & Nasi, 2013)

Deze samenwerking wordt in de literatuur benoemd als (burger)participatie (Edelenbos & Monnikhof, 2001). Door wettelijke wijzigingen werd er meer inspraak mogelijk, waarbij maatschappelijke stakeholders op vastgestelde momenten door middel van een wettelijk protest konden reageren op bepaalde beslissingen. De ervaringen met deze vorm van (burger)participatie waren niet altijd positief. Er in het begin sprake van ‘eenrichtingsverkeer’ vanuit de overheid. Dit ‘eenrichtingsverkeer’ zorgde niet voor de gewenste tevredenheid (Edelenbos & Monnikhof, 2001). Specht verwoordt dit met de term ‘georganiseerde frustratie’ (Specht, 2012, p. 157). Wettelijke inspraakprocedures zijn nog steeds een relevant onderdeel van het besluitvormingsproces, maar deze zijn wel aangevuld met een andere vorm van inspraak. Deze is te typeren als interactieve beleidsvorming, dat uitgaat van samenwerking tussen overheid en maatschappij, zoals blijkt uit de volgende definitie van Edelenbos (2000, p.39):

Het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vorming van beleid, waarbij in openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht en oplossingen verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke

besluit”(Edelenbos, 2000, p. 39).

Deze definitie is op verschillende manieren een reactie op de meer klassieke vormen van inspraak in de relatie overheid en maatschappij; het vroegtijdig betrekken van

maatschappelijke stakeholders is nieuw. Stakeholders konden vaak pas iets inbrengen in een laat stadium van een plan of besluit. Het volgende dat opvalt in de definitie zijn de woorden openheid,, gelijkwaardigheid en onderling debat.. Dit roept een beeld op van een overheid die niet langer als centrale stakeholder fungeert. Zoals eerder beschreven is dit een verschuiving hoe er bestuurskundig over de rol van de overheid gedacht werd. Ook belangrijk in de definitie is het ‘van invloed zijn op het uiteindelijke besluit’. Dit vraagt om een goede borging van het proces en dat dit ook serieus genomen wordt door de overheid.Wetenschappelijk blijkt er een kloof tussen enerzijds de verwachtingen en anderzijds de toepassing in de praktijk bij interactieve besluitvorming. Want ondanks goede bedoelingen van interactieve

beleidsvorming, voldoen de meeste manieren waarop het ingevuld wordt niet aan de verwachtingen (Buuren et al., 2013a; Hendriks & Tops, 2001). Er wordt vaak slechts een selectieve groep burgers of betrokkenen aangesproken, doordat de werkvormen niet goed aansluiten op andere groepen dan professionals(Pröpper & Steenbeek, 2001). Daarnaast is ervaring van de maatschappelijke stakeholders in dit soort processen dat hun bijdrage is dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

U heeft besloten de omgevingsvisie pas te behandelen, nadat de inzet voor (sociale) woningbouw in Albrandswaard aan de hand van de zogenaamde regiekaarten duidelijk is geworden?.

Hiernaast vind je een aantal kaartjes die je kunt gebruiken om in gesprek te gaan met personen met dementie. Denkend aan wat we eerder vertelden, valt bij iemand met Alzheimer

De eigen bijdrage is niet bedoeld als een extra straf, maar de betrokkene zal het wel zo ervaren 'De vervuiler betaalt.' Dat is het motto van twee wetsvoorstellen die beogen

 Er in onze en omliggende gemeenten goede initiatieven zijn voor en door jongeren, waaronder Kwartier Zorg en Welzijn en de organisatie Jimmy’s.  de gemeente minder

De jongeren moesten voor de volgende twee hypothetische casussen aangeven of ze een verzoek van de patiënt voor een medische beslissing rond het levenseinde,

De minister antwoordde mij toen dat de aanleg van een rotonde ter hoogte van de kruising met de Keibergstraat door de auditcommissie werd goed- gekeurd en dat de

Als je die weghaalt, houd je de twee grijze rechthoeken over; die hebben daarom ook gelijke oppervlakte.. ad en bc zijn de oppervlakten van de grijze rechthoeken; volgens vraag

Verkiezingen zijn belangrijk om meer mensen in de gemeenteraden te krijgen , die we vier jaar lang gebruiken als tribune voor onze politieke opvattingen.. En tot slot