• No results found

Populisme in Duits perspectief. Een analyse van het begrip in Die Zeit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Populisme in Duits perspectief. Een analyse van het begrip in Die Zeit"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stefan Kruszel

Stud.nr. 5605733

E-mail: stefankruszel@gmail.com

Masterscriptie

Master Nieuwste Geschiedenis Duitslandstudies

Begeleider: Dr. Hanco Jürgens Tweede lezer: Prof. Dr. Ton Nijhuis

Populisme in Duits

perspectief

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding...2

1. De term populisme in de wetenschap...5

1.1 Kosellecks begripsgeschiedenis...5

1.2 Wetenschappers over de term populisme...6

2. Populisme in Duitsland...10

2.1 Populisme in de Duitse wetenschap...10

2.2 De verschillende vormen van populisme volgens Hartleb...12

2.3 De term populisme in Die Zeit...20

3. Populisme en de tegenstellingen tussen Oost en West...24

3.1 De Duitse eenwording...24

3.2 De opkomst van de PDS...28

3.3 Het gemeenschappelijke verleden...30

3.4 Ossi’s en Wessi’s...35

4. Immigratie en Leitkultur...39

4.1 De opkomst van het rechts-populisme...39

4.2 Hervorming van het asielbeleid...42

4.3 Leitkultur...45

4.4 Deutschland schafft sich ab...52

5. Euroscepsis...60

5.1 De Europese interne markt...60

5.2 De kredietcrisis...65

6. Populisme in het Duitse publieke debat...72

6.1 Commentaren in Die Zeit...72

6.2 Redacteuren van Die Zeit over populisme...73

7. Conclusie...77

(3)

Inleiding

In de internationale media wordt de term populisme zeer veelvuldig gebruikt wanneer politiek aan de orde is, vaak met een sterk negatieve connotatie. Niet alleen journalisten gebruiken de term te pas en te onpas, maar ook politici zelf. Populistisch lijkt een nieuw woord te zijn geworden voor ‘daar ben ik het niet mee eens’. Maar wanneer is het gebruik van de term populisme dan wel terecht? Daarvoor moet er gekeken worden naar de definitie van de term. Hier doet zich meteen een probleem voor. Diverse politicologen, sociologen en historici hebben getracht het begrip populisme te definiëren, maar komen geen van allen tot een bevredigende definitie. Een van de belangrijke problemen die zich voordoen bij het zoeken naar een definitie, is dat het fenomeen zich over de gehele breedte van het politieke spectrum beweegt. Van uiterst links tot uiterst rechts worden politici ‘beschuldigd’ van populisme. Deze politici zullen van zichzelf nooit zeggen dat zij populistisch zijn, en zullen in het geval van beschuldiging hiervan zelfs ontkennen. Door de negatieve lading die de term door de jaren heen gekregen heeft, wil geen enkele politicus zich hiermee vereenzelvigen.

Door heel Europa hebben in de jaren negentig en na de millenniumwisseling populistische partijen hun weg naar het politieke bestel gevonden. In Nederland zijn bijvoorbeeld met name vanaf 2001 toen Fortuyn opkwam diverse populistische bewegingen en partijen opgekomen die in verschillende mate politieke successen hebben gehad. Fortuyn en Verdonk zijn hier goede voorbeelden van. Daarna kwam de PVV van Wilders op, die zelfs grote invloed heeft uitgeoefend op de agendering en beleidsbepalingen van het eerste kabinet onder leiding van minister-president Mark Rutte. Maar ook aan de linkerkant van het politieke spectrum heeft de SP grote electorale successen bereikt. In België, Denemarken en Frankrijk hebben soortgelijke partijen het politieke landschap beïnvloed. In Duitsland zijn er echter, misschien met uitzondering van Die Linke, vooralsnog geen populistische partijen geweest die een weg naar de Bundestag hebben weten te vinden. In Duitsland zijn het vooralsnog de gevestigde partijen CDU/CSU, SPD, FDP en die Grünen geweest die het politieke establishment hebben uitgemaakt. In enkele Bundesländer is er wel een aantal partijen geweest die bescheiden successen heeft geboekt, maar ook die kregen geen voet aan de grond in de nationale politiek.

(4)

Dit betekent niet dat de Duitse politiek geheel verstoken is gebleven van populisme. In deze scriptie heb ik onderzocht in hoeverre populisme in Duitsland een rol van betekenis heeft gespeeld sinds de Val van de Muur. Ik heb hiervoor het archief van Die Zeit onderzocht en bestudeerd hoe de term gebruikt wordt, welke betekenis eraan gegeven wordt en aan wie deze term wordt toegeschreven. De periode die ik heb onderzocht begint met de Val van de Muur op 9 november 1989, en eindigt met de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014. Hoewel het huidige debat rondom de PEGIDA-beweging nauw aansluit bij het onderwerp van deze scriptie komt het door deze afbakening niet aan bod. Voor de genoemde periode heb ik het volledig gedigitaliseerde archief van Die Zeit doorzocht op de termen ‘populismus’, ‘populistisch’ en ‘populist’. Hierdoor worden alle artikelen getoond die in deze periode verschenen zijn waarin één of meerdere van deze termen voorkwamen. Hieruit heb ik de artikelen geselecteerd die over de Duitse politiek gaan. In deze artikelen heb ik vervolgens onderzocht op welke manier de term gebruikt wordt, voor wie deze gebruikt wordt en welke betekenis eraan gegeven wordt. Vervolgens heb ik getracht een analyse te maken van in hoeverre er sprake is geweest van een vast patroon in het gebruik van de term en of er verschillen zijn in de betekenis die aan de term wordt opgehangen door de verschillende redacteuren.

Om orde aan te brengen in de verschillende vormen van populisme in de beschreven periode heb ik een onderverdeling gemaakt in een aantal thema’s. Ook de periode heb ik opgedeeld in een aantal periodes waarin verschillende zwaartepunten liggen rondom het thema populisme. Het eerste inleidende hoofdstuk geeft een overzicht van wetenschappelijke discussie rondom de term populisme in algemene zin. Vervolgens geef ik een overzicht van het debat over populisme in de Duitse context. De eerste periode vanaf de Val van de Muur tot 1995 is de periode van de herstructurering van de Bondsrepubliek na de hereniging van Oost- en West-Duitsland. De spanningen tussen Oost en West vormen het zwaartepunt van deze periode. Het derde hoofdstuk gaat dan ook over deze Oost-West spanningen. In het daarop volgende hoofdstuk staat het debat over het Duitse immigratiebeleid centraal. Hierbij wordt ook gekeken naar het verschil en de overeenkomsten tussen het gebruik van de termen populisme versus rechts-extremisme. Ook de reacties van de grote volkspartijen op de kleine rechts- en links-populistische partijen komt in dit hoofdstuk aan bod, evenals het debat over de ‘Leitkultur’. In het hoofdstuk daarna staat het populisme rond de euroscepsis centraal. Deze euroscepsis beleefde haar hoogtepunt gedurende de wereldwijde kredietcrisis en de daaropvolgende eurocrisis vanaf 2007, maar kondigde zich in de jaren negentig rondom het Verdrag van

(5)

Maastricht al aan. Het zesde hoofdstuk is gewijd aan het debat in Die Zeit over de term populisme in zijn algemeen en de rol die het speelt in de Duitse democratie. Ook wordt in dit hoofdstuk een analyse gegeven van het gebruik van de term in Die Zeit. Ook de verschillen tussen de diverse redacteuren van Die Zeit die de term gebruiken worden hier belicht.

(6)

1. De term populisme in de wetenschap

1.1 Kosellecks begripsgeschiedenis

Wanneer men zich bezighoudt met de geschiedenis van begrippen komt één naam onherroepelijk bovendrijven. De Duitse historicus Reinhart Koselleck geldt als een van de belangrijkste onderzoekers op het gebied van de ‘begripsgeschiedenis’. Deze discipline van de historiografie houdt zich bezig met de analyse van begrippen die een centrale rol spelen bij het kunnen begrijpen van de geschiedenis. Aangezien de betekenis van begrippen in de loop der tijd aan verandering onderhevig is, moeten deze beschouwd worden in de context van de tijd waarin deze gebruikt zijn. Koselleck ziet de periode rondom de Franse revolutie als een breekpunt in de geschiedenis als het gaat om de moderne betekenis van begrippen. De periode rondom de Franse revolutie is volgens Koselleck de ‘Sattelzeit’ van het moderne begrip van woorden in een politiek-theoretische context.1 Vanaf dit moment kregen

begrippen als de staat, het volk en de elite een betekenis, die aansluit bij moderne

opvattingen van politiek. De verandering van het begrip van deze woorden is een gevolg van de veranderde politieke werkelijkheid die de Franse revolutie veroorzaakt had. Om de betekenis van een begrip te kunnen vatten moet deze term dus in zijn historische context bestudeerd worden. De som van deze verschillende betekenissen in de verschillende historische contexten geven dan vervolgens inzicht in de geschiedenis van het betreffende begrip. Begripsgeschiedenis bestudeert woorden op die manier in hun context, betekenis en werking. Volgens Koselleck moeten wanneer men een begrip wil analyseren de

‘Bedeutungsraum’, de ‘Erfahrungsraum’ en de ‘Erwartungshorizont’ onderzocht worden. Met de Bedeutungsraum bedoelt hij de betekenis die een begrip heeft in de historische context waarin deze gebruikt wordt. In de Efahrungsraum liggen eveneens de eerdere betekenissen van het begrip besloten die de gebruiker meeneemt wanneer hij het begrip gebruikt in zijn eigen tijd. En de Erwartungshorizont is datgene dat de gebruiker van het begrip bedoelt te bereiken. Pas wanneer deze drie grootheden bepaald zijn valt er iets te zeggen over de daadwerkelijke betekenis van het begrip.2 Over het begrip populisme heeft

Koselleck nooit geschreven. Toch zullen zijn ideeën bij de analyse van het begrip op de achtergrond een rol blijven spelen.

1 K. Palonen, Die Entzauberung der Begriffe. Das umschreiben der politischen Begriffe bei Quentin

Skinner und Reinhart Koselleck (Münster, 2004) 246-250.

2 R. Koselleck, Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten, Begriffsgeschichte und

(7)

1.2 Wetenschappers over de term populisme

Ondanks de onenigheid over een sluitende definitie voor het begrip, hebben verschillende wetenschappers wel enkele belangrijke kenmerken kunnen onderscheiden. Meest beduidend zijn hierin de bundel onder redactie van Ernest Gellner en Ghita Ionescu en het werk van Paul Taggart.3 Elk van de contribuanten in deze werken zien weer andere

karakteristieken, maar toch is er ook een aantal algemene kenmerken dat door vrijwel alle observanten genoemd wordt. Peter Wiles geeft in zijn bijdrage in de bundel van Ionescu en Gellner een overzicht van deze algemene kenmerken. Zo geeft hij als eerste kenmerk dat populistische partijen vaak een afkeer van het gevestigde establishment vertonen. Het establishment zou volgens de populist alleen de eigen status quo willen waarborgen en geen aandacht hebben voor de problemen van de ‘gewone burger’. In de retoriek van populistische partijen komt dan ook vaak terug dat zij zich afzetten tegen de gevestigde orde en de ‘elite’.

Een tweede kenmerk is dat ‘de burger’ vaak op een voetstuk geplaatst wordt. De elite wordt aangespoord te luisteren naar wat ‘de gewone man op straat’ beweegt in het dagelijkse leven en welke problemen hij ondervindt. Populistische partijen zijn met andere woorden extra gevoelig voor opiniepeilingen. Als zij merken dat het innemen van bepaalde standpunten extra stemmen zou kunnen binnenhalen, dan zullen zij in de toekomst meer nadruk leggen op deze standpunten en duidelijk maken dat zij diegenen zijn die deze standpunten ten uitvoer willen brengen en dat het establishment dit niet doet, zoals ook al in het verleden gebleken is (aangezien deze problemen nog steeds bestaan). Populistische partijen zullen hierover niet snel in debat gaan met andere partijen omdat dit onherroepelijk zal leiden tot nuancering van de problematiek. Dit is tegengesteld aan het belang van deze partijen omdat zij juist willen voordoen alsof zij deze problematiek kunnen oplossen, en zij ook de enigen zijn die dit gaan oplossen.

Een derde kenmerk van de populistische partijen is dat zij vaak geleid worden door een charismatisch persoon. Deze leider wordt omgeven door een groep mensen die ten volle achter deze persoon staat en hem of haar in meer of mindere mate ophemelt en adoreert. De leider, die overigens ook vaak als dusdanig wordt aangeduid, is het boegbeeld van de partij of de beweging. Hij of zij bepaalt vaak ook in grote mate, alleen of met een kleine groep vertrouwelingen, welke standpunten er uitgedragen worden.

3 G. Ionescu en E. Gellner red., Populism. It’s meanings and national characteristics (London 1969) en ook: P. Taggart, Populism (Buckingham 2000).

(8)

Een vierde kenmerk van populistische bewegingen of partijen is dat ze vaak gestoeld zijn op een sterke nationalistische retoriek. Zij zijn degenen die opkomen voor de nationale belangen en de tegenstanders (het establishment) zijn degenen die deze belangen verkwanselen en te grabbel gooien. Er wordt vaak uitgegaan van een nationaal karakter en identiteit die bewaard moet blijven. Het volgen van deze partij is dus met andere woorden patriottisch en het niet volgen is een vorm van landverraad. Deze sterke bewoordingen zullen niet altijd in even sterke mate expliciet gebezigd worden, maar het is een gedachte die de kiezer wel zou moeten bereiken. Dit sterke denken in voor- en tegenstanders is een vijfde kenmerk dat veel populistische bewegingen typeert.4

Paul Taggart voegt hier in zijn werk nog enkele aspecten aan toe, die door de politicologen in Ionescu en Gellner niet genoemd worden. Zo ziet hij, net als de anderen, dat populisten zich keren tegen, wat hij de representatieve politiek noemt, waarin gevestigde partijen de politieke agenda bepalen. Maar Taggart voegt hieraan toe dat de populisten zich in hun retoriek richten tot een fictief heartland waar de doelgroep van de populist woont, namelijk ‘de gewone burger’. Dit volk dat het heartland bewoont, genoemd naar het ‘American Heartland’ ook wel ‘the Midwest’, is een homogene groep van hardwerkende burgers die, in de ogen van deze partijen, oprecht, puur en moreel ‘goed’ is. Volgens de populist is dit volk de dupe van de politiek van de elite. Het is deze homogene groep, die de (al dan niet) ‘benoemde’ doelgroep is van de populist. Normaal gesproken is deze bevolkingsgroep niet, of veel minder, politiek actief, maar de populist weet deze groep te mobiliseren.5 Een voorbeeld van dit laatste is in Nederland te zien in de retoriek die Geert

Wilders hanteert in zijn aanval op de gevestigde partijen en daarbij verwijst naar ‘Henk en Ingrid’, die een homogene groep van ‘gewone’ Nederlanders symboliseren. Zij zijn de hardwerkende burgers die buiten de ‘grachtengordel’ wonen en de lasten ondervinden van de elite, die de gewone man benadeelt met haar verderfelijke ‘multiculturele samenleving’.6

Naast het hiervoor genoemde aspect geeft Taggart nog een belangrijke toevoeging die bij Ionescu en Gellner niet genoemd wordt. Namelijk, dat populisme geen ideologie is met vaste kernwaarden. Populisme komt met andere woorden over de gehele breedte van het politieke spectrum voor, en kan zowel ‘links’ als ‘rechts’ van aard zijn.7

4 P. Wiles, ‘A syndrome, not a doctrine: some elementary theses on populism’, in: G. Ionescu en E. Gellner red., Populism. It’s meanings and national characteristics (London 1969) 166-171.

5 P. Taggart, Populism (Buckingham 2000) 91-98.

6 K. Vossen, ‘Hele en halve populisten. Rita Verdonk en Geert Wilders langs de meetlat’, in:

Socialisme & democratie 9 (2009) 22-23.

(9)

Ook de Britse politicologe Margaret Canovan heeft het fenomeen populisme uitgebreid bestudeerd. Haar ideeën over populisme komen in grote lijnen overeen met de observaties die Ionescu, Gellner en Taggart publiceerden. Canovan gaat met name dieper in op de rol die de term ‘volk’, of in het Engels ‘people’, speelt in de retoriek van populisten. Canovan zegt dat er een ‘mythe’ gecreëerd wordt door de populist van een volk. Dit volk is homogeen en hebben allen dezelfde wensen en belangen.8 Hierbij speelt de taalkundige

onduidelijkheid die deze term in zich draagt een belangrijke rol. De term ‘volk’ gaat namelijk over een groot aantal verschillende individuen met verschillende opvattingen en gebruiken, terwijl de term op zichzelf enkelvoud is. Door de populistische partijen wordt hier handig op ingespeeld door deze laatste eigenschap van het woord te gebruiken voor het begrip van het woord. Het volk wordt als het ware in zijn geheel als een individu gezien, waarbij de populist degene is die dit individu belichaamt en spreekt voor dit individu. In deze constructie wordt met andere woorden ontkend dat het volk uit individuen bestaat met eigen waarden en behoeften. Het is in deze constructie daarom erg makkelijk om mensen die op bepaalde onderdelen niet aan de beschrijving van het volk voldoen, zoals bijvoorbeeld op gebied van geloof, uiterlijk, sociaal- economische status etcetera, buiten te sluiten en deze te demoniseren.9

De Nederlandse politicoloog Cas Mudde, die gezien wordt als een autoriteit op het gebied van extreem- rechtse bewegingen en populisme geeft een andere kijk op populisme dan de meeste academici. Mudde vindt dat in de meeste studies over populisme, een veel te negatief beeld geschetst wordt van het fenomeen. Hij uit dan ook kritiek op de beide bovengenoemde werken, en tracht een eigen definitie voor het populisme te geven. Hij definieert het als volgt:

“een ideologie die ervan uitgaat dat de samenleving verdeeld is in twee homogene en antagonistische groepen, ‘de pure mensen’ versus ‘de corrupte elite’, en die ervoor pleit dat politiek een uiting zou moeten zijn van de ‘algemene wil’ van het volk.”10

Mudde ziet populisme dus als de tegenpool van het ‘elitisme’, dat de samenleving net als het populisme in zijn definitie verdeelt in twee groepen. In tegenstelling tot het populisme wil het elitisme dat de politiek een uiting wordt van de wil van de morele elite, in plaats van die van het immorele ‘gewone volk’. Tegenover deze twee uitersten staat volgens Mudde

8 M. Canovan, ‘The People, the Masses, and the Mobilization of Power: The Paradox of Hannah Arendt’s “Populism”’, in: Social Research vol 69 no 2 (2002) 415.

9 M. Canovan, ‘Populism for political theorists?’, in: Journal of political ideologies vol 9 no 3 (2004) 250.

(10)

dan weer het pluralisme, dat ontkent dat de samenleving verdeeld is in deze beide groepen en de maatschappij ziet als een heterogene verzameling van kleine groepen en individuen, die allen andere inzichten en doelstellingen hebben.11 Mudde is het eens met Taggart dat

populisme geen concrete kernwaarden in zich draagt, en derhalve niet bij een bepaalde politieke richting hoort. Volgens Mudde is populisme, anders dan politieke stromingen als het liberalisme of het socialisme, een stroming zonder brede intellectuele basis. Populisme treedt derhalve vaak op als een aanhangsel van een grotere stroming als bijvoorbeeld het socialisme of het nationalisme. In aansluiting hierop, constateert Mudde dat populisme eerder een morele dan een programmatische ideologie is, die de maatschappij, ofwel de wereld als het gaat om buitenlandse politiek, verdeelt in ‘goed’ en ‘kwaad’.12 Mudde vindt

echter in tegenstelling tot de eerder genoemde onderzoekers dat het populisme niet per se als een negatief verschijnsel gezien moet worden. Hij gaat zelfs verder door te stellen dat vrijwel alle politici, van eender welke partij, zich van tijd tot tijd bedienen van populistische retoriek. Hij noemt de reacties van andere partijen op populistische uitlatingen dan ook hypocriet.13 Bovendien is het helemaal niet afkeurenswaardig dat er kritiek gegeven wordt

op de bestaande conventies. Ook de gevestigde partijen die leunen op een liberale of socialistische ideologie, komen voort uit een omslag in het denken over de machtsverdeling in de maatschappij. Mudde denkt ook dat door het stijgende opleidingsniveau, het volk meer zelfbewust is geworden en derhalve minder geneigd is om blindelings achter een elite aan te lopen.14 Mudde ziet echter wel, evenals Canovan, een gevaar in de neiging van populisten

om het volk tot een eenkennige eenheid te maken die allemaal hetzelfde willen, en dat zij daarmee zichzelf de legitimiteit toekennen om de eigen plannen door te voeren. In deze gedachte keren populisten zich af van het sluiten van compromissen en het zoeken naar consensus. De populist gelooft in de ‘algemene wil’ van het volk en gaat daarmee voorbij aan de wensen en belangen van de rest. Volgens Mudde bestaat het gevaar dat populisten met deze gedachtegang de rechten van minderheden zouden kunnen gaan ontkennen en daarmee schenden.15

11 Ibidem, 543-544. 12 Ibidem, 544. 13 Ibidem, 548-551.

14 ‘Populisme hoeft geen probleem te zijn’, in: De Volkskrant 29-01-2011. 15 C. Mudde, Populist radical right parties in Europe (New York 2007) 155-157.

(11)

2. Populisme in Duitsland

2.1 Populisme in de Duitse wetenschap

Voorgaande is vooral een bespreking van de term populisme in het algemeen, vanuit Angelsaksisch perspectief. Verschillende Duitse wetenschappers hebben echter ook over de specifieke kenmerken van populisme in de Duitse politiek geschreven. Met name Florian Hartleb, Frank Decker en Uwe Jun hebben over dit specifiek Duitse populisme uitvoerig geschreven. Hartleb ziet bij de bestudering van het Duitse populisme vanaf 1990 een aantal zeer uiteenlopende vormen. Hij maakt hierbij een onderscheid tussen: regeringspopulisme, taboedoorbreking vanuit het politieke midden, charmant populisme, populisme uit wraakoverwegingen en een mengvorm van populariteit en populisme.16 Voor deze

verschillende vormen van populisme geeft Hartleb enkele voorbeelden uit de Duitse politiek. Wat hierbij opvalt is dat deze personen behoren tot de gevestigde partijen in het Duitse politieke bestel, te weten de FDP, SPD, CSU en Die Linke. Hartleb merkt op dat populisme in de regel weliswaar een ‘buitenstaanderfenomeen’ is, maar dat dit voor de Duitse politiek niet geheel opgaat. Bij zijn analyse van populisme in de Duitse politiek geeft hij aan dat een eenzijdige bestudering van rechts-populistische partijen buiten de gevestigde orde te kort door de bocht zou zijn. Al was het maar omdat deze partijen tot op heden geen relevante rol hebben gespeeld in de politiek van het herenigde Duitsland. Hierin ziet Hartleb een duidelijk verschil met de andere West-Europese landen waar dit soort partijen wel voet aan de grond hebben gekregen.

Dat de rechts-populistische partijen in Duitsland tot op heden nooit hebben weten door te dringen tot het politieke establishment betekent volgens Hartleb niet dat er in Duitsland geen voedingsbodem zou bestaan voor populisme. Het overweldigende succes van het boek, Deutschland schafft sich ab, van de SPD-politicus Thilo Sarrazin bewijst volgens Hartleb het tegendeel.17 In dit boek uit Sarrazin hevige kritiek op de multiculturele

samenleving in Duitsland. Volgens hem levert het merendeel van de overwegend Turkse immigranten in Duitsland weinig tot geen bijdrage aan de Duitse economie en zijn zij slecht geïntegreerd.18 Sarrazin kreeg hevige kritiek naar aanleiding van zijn conclusies in het boek,

16 F. Hartleb, ‘Populismus – zentrales Kennzeichen von Parteipolitik in turbulenten Zeiten?’, in: F. Wielenga en F. Hartleb red., Populismus in der modernen Demokratie. Die Niederlande und Deutschland im

Vergleich (Münster 2011) 107.

17 Ibidem, 105-106.

18 T. Sarrazin, Deutschland schafft sich ab. Wie wir unser Land aufs Spiel setzen (München 2010) 258-265.

(12)

en hem werd verweten vulgair populisme te bedrijven.19 Desondanks is het de best

verkochte publicatie in het segment non-fictie in Duitsland sinds de Tweede Wereldoorlog. Hartleb ziet met andere woorden wel potentie voor succesvol populisme in Duitsland. Zij het dat het populisme in Duitsland gekenmerkt wordt door specifieke kenmerken in vergelijking tot de omringende landen.

Voor het feit dat er tot op heden geen populistische partijen hebben weten door te dringen tot de Bondsdag is een aantal redenen te geven. Allereerst lijkt de herinnering aan de opkomst van de NSDAP ten tijde van de Weimar periode, en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol te spelen. Bovendien heeft het feit dat deze partij aan de macht is gekomen via vrije verkiezingen een bepalende rol gespeeld in het bewustzijn van de Duitse kiezer. Daarnaast bestaat er in Duitsland, in tegenstelling tot in verschillende andere landen in Europa, een kiesdrempel van 5% waaraan een partij moet voldoen vooraleer het mag toetreden tot een parlement op de verschillende politieke niveaus in Duitsland. Daar staat tegenover dat er enkele populistische partijen zijn geweest die op lagere niveaus in de Duitse politiek electorale successen hebben geboekt. Zo heeft de NPD bij de verkiezingen voor de Landsdagen van Sachsen en Mecklenburg- Vorpommern de kiesdrempel van 5% met ruime cijfers weten te halen, waardoor zij zitting mochten nemen in de parlementen van deze deelstaten. Ook Die Republikaner hebben enkele bescheiden successen geboekt. Zo hebben zij lange tijd zitting gehad in de Landdag van Baden-Württemberg, en hebben zij met zes zetels een vrij grote overwinning geboekt bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 1989. En bij verkiezingen voor de Landsdag van Hamburg hebben twee partijen zelfs zulke goede resultaten behaald dat zij mee mochten doen aan het vormen van een regering. Deze partijen waren de door oud- CDU leden opgerichte Statt Partei die in 1993 in de Hamburgse Senaat plaatsnam, en de Partei

Rechtstaatlicher Offensive van de oud rechter Ronald Schill die bij de verkiezingen van

2001 een ongekend hoge uitslag van 19,4% behaalde. Beide partijen werden echter al snel door rechts-extremisten geïnfiltreerd. Uiteindelijk werden de partijen slachtoffer van ruzies binnen de eigen gelederen over de te varen koers. Hierdoor hebben ook deze partijen hun kortstondige succes in Hamburg nooit weten door te zetten naar andere deelstaten. Laat staan dat zij succes konden boeken op Bondsniveau. Ook de Bund freier Bürger die door oud- FDP leden was opgericht en nadrukkelijk toenadering had gezocht tot de rechts-populistische Oostenrijkse FPÖ van Jörg Haider ging uiteindelijk roemloos ten onder.

(13)

2.2 De verschillende vormen van populisme volgens Hartleb

Volgens Hartleb manifesteert het fenomeen populisme zich in de Duitse politiek dan ook niet zozeer in de partijvorm, maar in de specifieke retoriek van bepaalde individuen binnen de gevestigde partijen. Ook de aard van het Duitse populisme wijkt in zijn ogen af van dat in de omringende landen. Zoals hiervoor reeds vermeld licht hij deze specifiek Duitse vormen toe aan de hand van voorbeelden van politici. Zo ziet hij in het bondskanselierschap van Gerhard Schröder een duidelijke vorm van ‘regeringspopulisme’. De regeringsperiode van Schröder was volgens hem als een permanente verkiezingscampagne ingericht. Volgens Hartleb had Schröder zijn succes te danken aan het handig inspelen op emoties en onderbuik gevoelens. Dit blijkt onder meer uit zijn afwijzende opstelling tegen deelname aan de Irak-oorlog en de manier waarop hij zichzelf als redder van de overstromingsslachtoffers in 2002 in voormalig Oost-Duitsland had neergezet.20 Ook de politicoloog Uwe Jun, die veel over populisme in Duitsland

gepubliceerd heeft, herkent in de regeringsstijl van Schröder bepaalde elementen van populisme. Evenals Hartleb bestempelt hij zijn regeringsstijl als een permanente verkiezingscampagne.21 Daarnaast ziet hij dat Schröder op een directere manier inspeelde op

de actuele wensen en verwachtingen van de kiezer, waarmee hij zijn persoonlijke machtspositie trachtte uit te breiden. Door zich boven zijn eigen partij te plaatsen en zich niet te conformeren aan het aanvankelijke partijprogramma zette hij zichzelf neer als de leider die het algemene belang diende. Op die manier probeerde hij zichzelf buiten de partijpolitieke elite te plaatsen.22 Elementen van dit regeringspopulisme ziet Hartleb

daarnaast ook terug in het bondskanselierschap van Angela Merkel. Volgens Hartleb wordt ook haar regeringsstijl gekenmerkt door pragmatisme en machtsbehoud. Zij het in mindere mate dan bij Schröder het geval was.23 Een voorbeeld hiervan is de ‘Energiewende’ in 2011.

Na de kernramp in Fukushima in maart 2011, keerde de publieke opinie in Duitsland zich, nog feller dan voorheen, tegen het gebruik van kernenergie. Een jaar eerder had de regering onder leiding van Merkel nog besloten juist langer met kernenergie door te gaan dan eerdere regeringen hadden besloten. Na de kernramp in Fukushima besloot de regering Merkel

20 F. Hartleb, ‘Populismus - zentrales Kennzeichen’ (Münster 2011) 108-109.

21 U. Jun, ‚The Changing SPD in the Schröder Era’, in: Journal of Policy History vol 15 no 1 (2003) 67-70.

22 U. Jun, ‘Populismus als Regierungsstil in westeuropäischen Parteidemokratien: Deutschland, Frankreich und Großbritannien’, in: F. Decker red., Populismus in Europa. Gefahr für die Demokratie oder

nützliches Korrektiv? (Bonn 2006) 238-250.

(14)

echter weer tot een snellere Duitse ‘Atomausstieg’. Volgens velen was dit een direct gevolg van de gekeerde publieke opinie. En was de beslissing om het Duitse kernenergieprogramma in een eerder stadium te stoppen een poging van Merkel om haar op dat moment tanende populariteit weer te vergroten. De invloedrijke Duitse filosoof Jürgen Habermas verweet Merkel in een artikel in de Sueddeutsche Zeitung mede naar aanleiding van deze omwenteling, een politiek van door opiniepeilingen gedreven opportunisme.24

Een andere vorm van populisme die Hartleb onderscheidt is taboedoorbreking vanuit het politieke midden. Taboedoorbreking is een veel voorkomend onderdeel van populisme. Er worden thema’s aangesneden die door de politieke elite angstvallig vermeden worden. Daarmee gaat de populist in tegen de hypocriete politieke correctheid van de gevestigde orde. De al dan niet mislukte multiculturele samenleving is een voorbeeld van een thema waar lange tijd voor gevestigde partijen een taboe op gelegen heeft. Sinds de aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001 zijn er in veel West-Europese landen rechts-populistische partijen geweest die dit taboe hebben doorbroken. Al dan niet in combinatie met kritiek op de Islam. Maar ook hier ziet Hartleb weer een afwijkende vorm in Duitsland ten opzichte van andere Europese landen. Het voorbeeld dat hij aanhaalt gaat over de campagnestrategie van de FDP voor de verkiezingen van 2002 onder leiding van Jürgen Möllemann en Guido Westerwelle.25 De FDP lanceerde Projekt 18. Hierbij moest het

stemmenpercentage van 6% voor de FDP verhoogd worden naar 18%. Möllemann sneed ‘nieuwe’ thema’s aan die op dat moment niet hoog op de politieke agenda van de andere partijen stonden zoals veiligheid en de aanpak van files en bureaucratie. In de deelstaatverkiezingen in Noordrijn-Westfalen in 2000 had deze strategie goed gefunctioneerd. Het stemmenpercentage van de FDP werd bij deze verkiezingen meer dan verdubbeld. De bedoeling was dat deze strategie van de FDP een grote volkspartij zou maken door nieuwe kiezers te trekken. Tot dan toe had de partij te boek gestaan als partij voor ‘grootverdieners’.26 In tegenstelling tot in Noordrijn-Westfalen werd de campagne voor

de Bondsdagverkiezingen echter geen groot succes. De strategie van Möllemann om taboes te doorbreken betekende uiteindelijk zijn ondergang. In 2002 haalde Möllemann Jamal Karsli van Die Grünen naar de FDP in Noordrijn-Westfalen. Jamal Karsli was zeer omstreden vanwege zijn scherpe kritiek op de staat Israël en de ‘zionistische lobby’ in Duitsland. Hij had de manier waarop Israël handelde in de Palestijnse gebieden betiteld als

24 J. Habermas, ‘Merkels von Demoskopie geleiteter Opportunismus‘, in: Sueddeutsche Zeitung 07-04-2011.

25 F. Hartleb, in: Idem 109-110.

(15)

nazipraktijken.27 Möllemann deelde bepaalde opvattingen van Karsli en uitte zelf dan ook

zware kritiek op de ‘Zionistische lobby’ in Duitsland. Hij vond dat deze ervoor zorgde dat er geen enkele kritiek op het handelen van Israël in de Palestijnse gebieden gegeven mocht worden. Zijn aanval was met name gericht op de vicepresident van de Zentralrat der Juden in Duitsland, Michel Friedmann.28 Ook uitte hij zware kritiek op het beleid van de

Israëlische premier Ariel Sharon. Dit zorgde ervoor dat hij in verschillende Duitse media van antisemitisme beschuldigd werd.29 De Berlijnse kunstenaar Manfred Butzmann ging

zelfs zo ver dat hij een plakkaat ontwierp waarop hij Möllemann ervan beschuldigde dat het getal 18 van Projekt 18 een verwijzing naar de initialen van Adolf Hitler zou zijn, zoals onder neonazi’s gebruikelijk was.30 Dit alles werkte natuurlijk niet in het voordeel voor het

imago van de FDP. Aanvankelijk steunde partijvoorzitter Westerwelle Möllemann en diens uitspraken nog. Tot hij op een gegeven moment niet meer anders kon dan zich volledig van Möllemann te distantiëren.31 Volgens velen kwam het ingrijpen van Westerwelle echter veel

te laat. De schade aan de partij was al gedaan, en de kans op een succesvolle verkiezingsuitslag vervlogen. Uiteindelijk verliet Möllemann na aanhoudende kritiek en beschuldiging van belastingontduiking de partij. Niet veel later overleed hij na een mislukte parachutesprong. Er werd gespeculeerd dat het hierbij niet ging om een ongeluk, maar om moedwillige zelfdoding.32 Westerwelle zelf voerde op een geheel andere manier campagne

die ook op de nodige kritiek stuitte. Hij werd ervan beschuldigd een ‘Spaßwahlkampf’ te hebben gevoerd omdat hij in zijn knalgele Guidomobil langs festivals en campings reed om met name jongeren voor zich te winnen in plaats van in serieuze talkshows over de inhoud van zijn politieke gedachtegoed te praten. Zo maakte hij zelfs zijn opwachting in het reality-tv-programma Big Brother. Ook Westerwelle kreeg hierdoor het verwijt zich populistisch opgesteld te hebben tijdens zijn campagne.33

Een andere vorm van populisme die Hartleb herkent in de Duitse politiek is ‘charmant populisme’. Als voorbeeld noemt hij hiervoor Gregor Gysi. Na de val van de Muur in 1989 werd de SED, de staatspartij in de voormalige DDR, voortgezet onder de

27 http://web.archive.org/web/20060303155947/http://home.landtag.nrw.de/mdl/jamal.karsli/p27.htm

op 29-01-2014.

28 F. Decker en F. Hartleb, ‘Populismus auf schwierigem Terrain. Die rechten und linken

Herausfordererparteien in der Bundesrepublik’, in: F. Decker red., Populismus in Europa (Bonn 2006) 203-204.

29 ‘FDP-Wahlkampf: Westerwelle lässt Möllemann rechts liegen’, in: Der Spiegel 19-09-2002. 30 H. Kulick, ‘Künstler im Wahlkampf: „Die 18 bedeutet Adolf Hitler“‘, in: Der Spiegel 19-09-2002. 31 ‚FDP-Wahlkampf: Westerwelle lässt Möllemann rechts liegen‘, in: Der Spiegel 19-09-2002. 32 H. M. Broder, ‘Möllemann-Dokumentation: Kämpfen, Jürgen, kämpfen’, in: Der Spiegel 23-04-2007.

(16)

naam PDS. Onder leiding van Gysi werden er hervormingen doorgevoerd zodat de partij kon voortbestaan in de democratische Bondsrepubliek. Aanvankelijk ondervond de PDS nog de last van het DDR-verleden, maar onder leiding van Gysi won de partij in de jaren 90 aan acceptatie. Gysi, die veelvuldig de media opzocht, kon met zijn charmeoffensief het algemene beeld over de partij ten positieve keren. Zelfs in het Westen was dit het geval ondanks dat er daar zeer argwanend naar de voormalige communistische staatspartij gekeken werd. Dit leverde weliswaar in eerste instantie nog geen grote verkiezingssuccessen op. Maar de partij werd dankzij Gysi wel serieus genomen.34 Hij

bewerkstelligde dit doordat hij vele verschillende kiezersgroepen kon aanspreken. Hij stelde zich op als vertegenwoordiger van zowel de ‘gewone man’ als van de intellectueel. Daarnaast sprak hij zowel de ontevreden voormalige DDR- burgers, als de slachtoffers van het DDR- systeem aan. Hij was dus een man met meerdere gezichten.35 Dit wil niet zeggen

dat Gysi geen zware kritiek te verduren kreeg of zelfs onder vuur lag. Verschillende beschuldigingen over vermeende samenwerking met de Stasi heeft hij tot op heden niet succesvol en geloofwaardig kunnen weerleggen.36 Toch heeft Gysi samen met Oskar

Lafontaine de in 2007 opgerichte partij Die Linke tot een vaste waarde in de Bondsdag weten te maken. Oskar Lafontaine die eerder als SPD-politicus minister van Financiën was geweest in de ‘Rot-Grüne’ coalitie onder leiding van Schröder, was uit de SPD teruggetreden om zich vervolgens aan te sluiten bij de West-Duitse tegenhanger van de PDS, de WASG. Deze partij ging bij de Bondsdagverkiezingen van 2005 een lijstverbinding aan met de PDS om zodoende samen meer kans te maken de kiesdrempel van 5% te halen. Nadat dit gelukt was fuseerden de beide partijen in 2007 tot Die Linke. Lafontaine en Gysi deelden vervolgens het leiderschap van deze nieuwe partij. Ook Oskar Lafontaine is veelvuldig van populisme beschuldigd. Zo zou hij gecompliceerde problemen bagatelliseren door de kiezers simplistische oplossingen te beloven.37 Hartleb ziet bij hem echter weer een

ander soort populisme dan bij Gregor Gysi. Volgens Hartleb is Lafontaine een populist die wordt voortgedreven door wraakgevoelens en geldingsdrang.38 Lafontaine had al vroeg

naam gemaakt binnen de SPD. Nadat hij Oberbürgermeister van Saarbrücken en later

34 F. Hartleb, ‘Populismus - zentrales Kennzeichen’ (Münster 2011) 110-111. 35 Ibidem, 111.

36 ARD, ‘Geschichte im Ersten: Gysi und die Stasi’, in: DasErste Mediathek 16-12-2013.

http://mediathek.daserste.de/sendungen_a-z/799280_reportage-dokumentation/18678920_geschichte-im-ersten-gysi-und-die-stasi

en in: S. F. Kellerhoff en U. Müller, ‘Ermittlungen gegen Gysi stehen vor dem Abschluss’, in: Die

Welt 16-12-2013.

37 D. Hough en M. Koß, ‘Populism Personified or Reinvigorated Reformers? The German Left Party in 2009 and Beyond’, in: German Politics and Society vol 27 no 2 (2009) 84.

(17)

minister-president van Saarland was geworden werd hij door prominenten binnen de partij getipt als toekomstig partijvoorzitter.39 Een succesvolle campagne die hij samen met

Gerhard Schröder voerde leverde hem uiteindelijk het ministerschap op het departement van Financiën in de coalitie met Die Grünen op. Lafontaine was echter ontevreden met zijn rol en trad op 11 september 1999 af als minister en verliet enkele jaren later de partij. Als redenen gaf hij onenigheid over het beleid en de slechte samenwerking binnen het kabinet op. Volgens sommigen was de reden echter dat Lafontaine te trots was om in de schaduw van Schröder te opereren.40 Nadat Lafontaine zich in 2005 bij de socialistische partij de

WASG had gevoegd, werd hij bij de verkiezingen van dat jaar verkozen in de Bondsdag waarna hij het gedeelde voorzitterschap van Die Linke met Gregor Gysi op zich nam. Lafontaine keerde zich vervolgens in zijn retoriek tegen zijn voormalige partijgenoot Schröder en meer in het algemeen tegen de Rood-Groene coalitie en de SPD in zijn geheel.41

Hiermee kon hij linkse kiezers aanspreken die teleurgesteld waren in het beleid van de coalitie van SPD en Die Grünen. Ook al had hij zelf nog onderdeel uitgemaakt van deze coalitie.42

Hartleb noemt nog een vorm van populisme in de recente Duitse politiek die hij aan Karl-Theodor zu Guttenberg toeschrijft. Het gaat hier echter meer om populariteit dan om populisme, hoewel ook bij deze specifieke CSU- politicus populistische elementen te ontdekken zijn.43 De aristocratische Zu Guttenberg zat sinds 2002 in de Bondsdag voor de

Beierse CSU. In het eerste kabinet Merkel volgde hij minister van Economische Zaken Michael Glos op. In het tweede kabinet van Merkel werd hij vervolgens minister van Defensie. Zu Guttenberg was populair bij een groot deel van de bevolking. Bij zijn aantreden was hij met zijn 37 jaar een relatief jonge minister. Hij is getrouwd met de eveneens aristocratische Stephanie Gräfin von Bismarck-Schönhausen. Mede dankzij zijn vrouw genoot Zu Guttenberg een sterrenstatus in Duitsland en waren zij graag geziene gasten op feesten. Ook in de media kreeg het echtpaar veel aandacht.44 Dankzij deze

sterrenstatus kleefde aan Zu Guttenberg het imago van een niet- beroepspoliticus. Zu Guttenberg wist dit goed te gebruiken door zichzelf hiermee in de beeldvorming als een buitenstaander van de traditionele bestuurlijke elite neer te zetten. Volgens Hartleb

39 ‘Lafontaine - Den richtigen Nagel gedroschen’, in: Der Spiegel 07-03-1988.

40 D. F. Sturm, ‘Der Tag, an dem Lafontaine die Politik aufmischte’, in: Die Welt 10-03-2009. 41 H. Coffé en R. Plassa, ‘Party policy position of Die Linke: A continuation of the PDS?’, in: Party

Politics vol 16 no 6 (2010) 722-724.

42 F. Hartleb, in: Idem 113-114.

En in: Die Welt, ‘Populismus pur von Oskar Lafontaine‘, in: Die Welt 07-07-2007. 43 F. Hartleb, in: Idem 114-115.

(18)

gebruikte hij zijn populariteit dus op een populistische manier.45 Zijn politieke carrière

kwam evenwel tot een abrupt einde toen hij in 2011 zijn functie neer moest leggen nadat bleek dat hij plagiaat had gepleegd in zijn proefschrift.

Tot slot noemt Hartleb het anti-Europees populisme dat vaak met de term ‘euroscepsis’ wordt aangeduid.Het zwaartepunt ligt hierbij niet zozeer op populisme binnen de grote volkspartijen, maar vooral ook op de kleinere rechts- en links-populistische partijen. In het geval van Duitsland gaat het volgens hem dan met name om de Bund freier

Bürger, de CSU, de PDS en de NPD.46 In enkele West-Europese landen zoals

Groot-Brittannië en Nederland was er al langer sprake van euroscepsis. Getuige de successen van partijen als de UKIP en de PVV bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009. In Duitsland was deze euroscepsis lange tijd echter minder prominent aanwezig. Er is wel kritiek geweest, met name rondom de oprichting van de Europese muntunie bij het Verdrag van Maastricht in de jaren negentig. Maar deze kritiek bleef beperkt tot enkele individuen binnen de gevestigde partijen, en werd niet door de grote partijen als geheel uitgedragen. Ook de genoemde kleinere partijen konden met hun euroscepsis geen grote successen bewerkstelligen. Dit veranderde echter toen de Europese kredietcrisis landen als Griekenland, Cyprus en Ierland aan de rand van faillissement bracht. De landen moesten gered worden door de andere landen binnen de Eurozone door middel van grote leningen. Als grootste land en economie van de Eurozone moest Duitsland het diepst in de buidel tasten. En dit terwijl er geen enkele garantie was dat de leningen aan met name Griekenland en Cyprus ooit terugbetaald zouden kunnen worden. Ook binnen Duitsland begon daardoor de kritiek op de Euro te groeien. En ook binnen de grote volkspartijen groeide de kritiek op de EU en de muntunie. Er werden meerdere klachten ingediend bij het Duitse Constitutionele Hof tegen de oprichting van het Europees Stabiliteitsmechanisme omdat het in strijd zou zijn met de Duitse grondwet.47

In 2013 werd de eurosceptische partij, de Alternative für Deutschland opgericht. Deze partij onder leiding van de econoom Bernd Lucke pleit voor de afschaffing van de Euro in de huidige vorm. De partij werd in de Duitse media nog voor de lancering als (rechts-) populistische partij neergezet.48 De partij kreeg het stempel anti-Europees te zijn.

Dit wordt door hen zelf echter met klem ontkend. Toch zijn ook bij deze partij wel degelijk populistische kenmerken te herkennen. Zo wil de partij bijvoorbeeld het taboe doorbreken

45 M. Fietz, ‘Zwischen Popularität und Populismus’, in: Focus 17-12-2010.

46 F. Hartleb, ‚Party-based Euro-skepticism in Germany’, in: Romanian Journal of political science issue 2 (2007) 14-17.

47 D. Hipp, ’ESM-Urteil: Die Ja-aber-Richter aus Karlsruhe‘, in: Der Spiegel 11-09-2012. 48 ‘”Populistisch”- Steinmeier warnt vor D-Mark-Partei‘, in: Die Welt 13-04-2013.

(19)

dat ligt op de herinvoering van de D-Mark en andere nationale munten. Een ander alternatief zouden zij zien in de splitsing van de Eurozone in een noordelijk deel en een zuidelijk deel. Volgens de partij verschilde de monetaire cultuur van de Noord-Europese landen namelijk in sterke mate van die in de Zuid-Europese landen.49 Daarnaast worden zij, aangezien de

afschaffing van de Euro in de huidige vorm veruit het belangrijkste punt van de partij is, in zowel de Duitse als de internationale media vaak als ‘one-issue’ partij neergezet. Iets dat bijdraagt aan het populistische imago van de partij. Ook zet de partij zich in sterke mate af tegen de Europa-politiek van Angela Merkel. Het is daarmee een partij die ingaat tegen de gevestigde macht. Zij presenteren zichzelf als een alternatief voor de macht van de traditionele elite die opkomen voor de belangen van het gewone volk. In de toespraak die Lucke hield op het congres voor de lancering van de AfD sloot hij af met de veelzeggende woorden:

“Hier kommt eine neue Partei aus der Mitte der Gesellschaft, die einig und stark ist. Eine Partei, die geschlossen für ihre Ziele kämpft, für Demokratie und Rechtsstaat und ein friedliches, wirtschaftlich erfolgreiches Europa! Lassen Sie uns ein Signal setzen, dass wir, die Alternative für Deutschland, für Deutschland eine Alternative sind!“50

En ook de retoriek van de charismatische leider Lucke, voedt de beschuldigingen vanuit de media en andere politieke partijen dat de AfD een populistische partij zou zijn. Maar in tegenstelling tot veel andere partijen ziet de AfD de betiteling populistisch niet zozeer als een scheldwoord maar meer als iets dat hen onderscheid van de andere partijen. En als een van de weinigen lopen zij daarom ook niet weg van de term populisme, maar gebruiken zij deze zelfs om het imago als partij van buitenstaanders kracht bij te zetten.51 Enkele maanden

na de oprichting van de partij leek uit de peilingen nog dat de partij de 5% kiesdrempel zou kunnen gaan halen bij de eerstvolgende verkiezingen. Maar ondanks de verwachting dat een stunt mogelijk zou kunnen zijn werd bij de Bondsdagverkiezingen van september 2013 echter slechts iets meer dan vier procent van de stemmen behaald. Evenals de andere (rechts-)populistische partijen heeft de AfD dus vooralsnog geen toegang tot de Bondsdag weten te verkrijgen.

De bovengenoemde vormen van populisme die Hartleb als typerend ziet voor de Duitse politiek van de laatste decennia zijn allen zeer verschillend van elkaar. De

49 B. Lucke, Rede zur Gründungsparteitag Alternative für Deutschland 14-04-2013. 50 Ibidem.

51 T. Lanig, ‘Populismus als Auszeichnung‘, in: Sächsische Zeitung 15-04-2013. En ook: Toespraak van Konrad Adam op Gründungsparteitag AfD 14-04-2013

(20)

behandelde politici bedienen zich van een zeer verschillende manier van politiek bedrijven. Toch schaart Hartleb hen allen onder de noemer populistisch. Zij het in meer of mindere mate. De vraag is dan echter in hoeverre deze vormen van populisme nog wel als zodanig te kwalificeren zijn. En in hoeverre passen zij nog binnen de hiervoor gegeven beschrijvingen van het meer algemene populisme dat wellicht meer van toepassing is op de situatie in de andere West-Europese landen? Hartleb legt met zijn voorbeelden nadruk op andere aspecten van populisme dan veel andere politicologen. Toch toont hij overtuigend aan dat de situatie van populisme in Duitsland zeer verschilt met die in andere Europese landen. Vooral het fenomeen dat populisme zich in Duitsland niet zozeer als ‘Außenseiterphänomen’ manifesteert, maar dat er juist binnen de grote volkspartijen populistische elementen te zien zijn laat hij duidelijk zien. In de inleiding van de bundel formuleren Hartleb en Friso Wielenga een definitie die zij als leidend gebruiken voor de verschillende bijdragen in het boek. Deze definitie is grotendeels gebaseerd op de algemene beschrijving van populisme door Margareth Canovan, zoals in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is beschreven. De door hen gegeven definitie beschrijft populisme als een fenomeen waarin partijen en bewegingen tegen ‘die-daar-boven’, voornamelijk doelend op de traditionele grote volkspartijen, vechten en zich daarbij opstellen als vertegenwoordigers van het als homogeen geachte volk. De populist snijdt volgens de definitie verder taboedoorbrekende thema’s aan en eist simplificering van de wetgeving. Ook maakt de populist zich sterk voor de invoering van meer directe democratie en een grotere mate van inspraak van de burger in plaats van representatieve instituties. De populist beschikt daarnaast over een grote dosis charisma en geniet vaak een heldenstatus.52 Het doel van het formuleren van deze definitie is

te pogen een uniformiteit in de bijdragen door verschillende auteurs te verkrijgen. Deze definitie wordt echter door elke auteur met eigen zwaartepunten en aanpassingen gebruikt.

Ook Hartleb wijkt in zijn bijdrage over populisme in Duitsland af van de door hemzelf gegeven definitie uit de inleiding. Waar in de gegeven definitie nog expliciet gesproken wordt over partijen en bewegingen die ageren tegen de elite en de grote volkspartijen, schaart Hartleb ook individuen die deel uitmaken van deze volkspartijen onder het begrip populisme. Hartleb legt daarentegen meer de nadruk op de andere aspecten van de definitie. Het gaat dan met name om de neiging van populisten om taboes te doorbreken, problemen in de samenleving te simplificeren, het electoraat als een homogene groep met gelijke belangen en wensen te beschouwen en zichzelf te presenteren als een

52 F. Wielenga en F. Hartleb, ‚Einleitung‘, in: Idem, Populismus in der modernen Demokratie (Münster 2011) 12.

(21)

voorvechter van die belangen in tegenstelling tot ‘de beroepspoliticus’. Doordat hij afwijkt van zijn eigen definitie laat Hartleb zien dat het populisme in Duitsland een duidelijk andere vorm aanneemt ten opzichte van andere landen. Het Duitse populisme kan dus alleen in zijn eigen context gezien worden, en moet dus in die zin ook als ‘Sonderfall’ bestudeerd worden. De door Hartleb gebruikte methode is hiervoor mijns inziens daarom zeer geschikt.

2.3 De term populisme in Die Zeit

Het weekblad Die Zeit verscheen voor de eerste keer op 21 februari 1946. Het blad werd opgericht door Gerd Bucerius, Lovis H. Lorenz, Richard Tüngel en Ewald Schmidt di Simoni in Hamburg. Al voor het einde van de Tweede Wereldoorlog hadden de vier het idee opgevat om een liberale krant te gaan uitgeven. Vlak voor het einde van de oorlog zei Bucerius hierover dat zij vóór 1933 alleen maar bezig waren geweest met geld verdienen en het maken van kranten gemakzuchtig aan anderen over hadden gelaten. Als gevolg hiervan kon Hitler aan de macht komen. Dit zou hen en Duitsland niet nogmaals mogen overkomen.53 In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog was Duitsland bezet door de

geallieerde machten Groot-Brittannië, Frankrijk, de VS en Rusland. Duitsers die een krant wilden uitgeven hadden in deze periode een licentie nodig van deze bezettingsmachten. De reden hiervoor was dat de geallieerden hiermee wilden voorkomen dat er nationaalsocialistische propaganda kon worden uitgegeven en dat journalisten die gedurende de oorlog hadden meegewerkt aan nationaalsocialistische propaganda hun werkzaamheden niet konden voortzetten. Als Hamburgs weekblad hoorde Die Zeit bij de Britse bezettingszone en kreeg op 15 februari 1946 van de Britten een licentie. Toen in 1949 de Bundesrepublik Deutschland werd opgericht werd ook de persvrijheid weer ingesteld en waren er geen licenties van de geallieerden meer nodig.54

In de beginjaren heerste er nog enige onduidelijkheid over welke politieke richting er aan het blad gegeven moest worden. De oprichters waren hierover niet volledig eensgezind. Zo ontstond er een richtingencrisis in 1955 toen enkele redacteuren ontslagen dreigden te worden naar aanleiding van commentaren op bepaalde gebeurtenissen. Toenmalig hoofdredacteur Richard Tüngel, die als rechts-conservatief te boek stond, plaatste in 1952 een artikel van de bekende nationaalsocialistische jurist Carl Schmitt. Als reactie hierop diende de links-liberale redactrice Marion Gräfin Dönhoff haar ontslag in. Vanaf toen ontstond er steeds meer onenigheid binnen de redactie over de te varen koers. In 1955

53 K.H. Jansen, Die Zeit in der Zeit. 50 Jahre einer Wochenzeitung (Berlijn 1995) 9. 54 Ibidem 12-16.

(22)

escaleerde de situatie toen Tüngel een redacteur wilde ontslaan die zich kritisch had uitgelaten over de communistenvervolging van de Amerikaanse politicus Joseph McCarthy. Oprichter Bucerius keerde zich hierop definitief tegen Tüngel. Na enkele mislukte verzoeningspogingen werd Tüngel uiteindelijk zelf ontslagen, en Marion Gräfin Dönhoff keerde vervolgens terug bij Die Zeit.55

Hiermee werd gekozen voor een meer liberale koers. Samen met oprichter Bucerius zorgde Dönhoff als uitgever ervoor dat de liberale kleur van het weekblad werd uitgedragen. Een goed voorbeeld van de liberale koers van Die Zeit, was een artikel dat eind jaren ’60 gepubliceerd werd door redactiechef Rudolf Walter Leonhardt waarin hij ervoor pleitte pedofilie niet langer strafbaar te stellen.56 Ook later werden nog enkele artikelen

gepubliceerd waarin werd opgeroepen tot een vrijer debat over pedofilie. Dönhoff definieerde in 1984 het liberale stempel voor Die Zeit als volgt:

“Wir müssen die Emotionen rationalisieren. Wir müssen gegenhalten, wenn sich die Leute zuviel aufregen, und wir müssen anfeuern, wenn sie stumpfsinnig dasitzen und immer noch nicht begriffen haben, dass etwas Unerhörtes vorgeht.“57

In 1992 volgde Robert Leicht Theo Sommer op als hoofdredacteur van Die Zeit. Hij moest een nieuw tijdperk voor Die Zeit vormgeven. Na de val van de Muur en de hereniging van Oost- en West-Duitsland brak er een onrustige tijd aan in Duitsland. Die Zeit moest haar profiel heroverwegen. Op een symposium dat georganiseerd werd ter gelegenheid van de vijfentachtigste verjaardag van Marion Gräfin Dönhoff stond de discussie over wat liberaal vandaag de dag precies betekende centraal. Als hoofdredacteur gaf Robert Leicht hierover zijn visie. Hij zag de mens als een intelligent wezen dat met anderen tot een samenlevingsverdrag zou moeten komen op basis van gelijke rechten. Gelijkheid was volgens hem een voorwaarde voor vrijheid. Een liberaal zou er volgens Leicht daarom voor moeten zorgen dat er geen al te grote verschillen ontstaan tussen mensen. Gelijkheid genereren mag echter niet als het ultieme doel gezien worden omdat dit slechts mogelijk zou zijn wanneer bepaalde individuele vrijheden beperkt zouden worden.58 In deze gegeven

definitie staat het liberale gedachtegoed dus voor individuele vrijheid en gelijke rechten. Maar dat de liberaal ernaar zou moeten streven de verschillen tussen mensen niet te groot te laten worden, kan gezien worden als een duidelijk linkse of socialistische component van

55 Ibidem 108-112.

56 R. W. Leonhardt, ‚Kurzes Kichern, kein Erröten‘, Die Zeit 25-04-1969.

57 M. G. Dönhoff, ‚Widersprüche aushalten, Spannungen leben‘, Die Zeit 30-11-1984. 58 K. H. Jansen, Die Zeit in der Zeit. (Berlijn 1995) 337.

(23)

het gedachtegoed. De politieke kleur of richting van Die Zeit kan dan ook het beste als links-liberaal of sociaal-liberaal bestempeld worden. Overigens laat Die Zeit op controversiële onderwerpen vaak twee verschillende en soms zelfs antagonistische meningen aan bod komen in de artikelen met als doel dat de lezer voor zichzelf een mening kan vormen.

Wanneer men kijkt naar de positie van de belangrijkste Duitse kranten en weekbladen is die tageszeitung (taz) sterk links georiënteerd. De Frankfurter Allgemeine

Zeitung (FAZ) en Die Welt zijn over het algemeen meer rechts en conservatief georiënteerd.

In het spectrum hier tussenin kunnen de Sueddeutsche Zeitung en het weekblad Der Spiegel geplaatst worden. Ook Die Zeit wordt meestal bij deze laatste twee bladen gecategoriseerd. Hoewel Die Zeit ook een sterke verwantschap heeft met de sociaal-democratie en de SPD wordt de krant vaak als zijnde sociaal-liberaal aangeduid. Dit is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat zij op grote thema’s vaak twee contrasterende opiniestukken naast elkaar plaatsen om meerdere kanten van een zaak te belichten. Hoewel het weekblad waarschijnlijk een gematigd links signatuur heeft komt er in de krant daarom ook regelmatig een conservatief geluid naar voren. Dit is een belangrijke reden voor mijn keuze voor Die Zeit als bron voor mijn archiefonderzoek omdat hiermee enigszins wordt voorkomen dat de artikelen al te veel eenzelfde politieke richting op neigen.Een bijkomend praktisch voordeel is dat Die Zeit alle artikelen voor de beschreven periode volledig gedigitaliseerd heeft, en deze ook op zoektermen doorzoekbaar zijn. Die Zeit is met een oplage van ruim 500.000 exemplaren en een bereik van ongeveer 1,5 miljoen lezers een middelgrote krant, die zich richt op hoogopgeleiden. De krant bericht met name over politiek, economie en wetenschap. Momenteel vervult Giovanni Di Lorenzo de rol van hoofdredacteur. Daarnaast zijn er twee uitgevers die ook een belangrijke rol vervullen binnen het weekblad. Samen met Josef Joffe wordt deze positie momenteel ingenomen door oud-bondskanselier Helmut Schmidt (SPD). Bij doorzoeking op de term populisme in de periode van 1 januari 1990 tot 1 januari 2010 toont het archief van weekblad Die Zeit 1006 artikelen waarin de term populisme voorkomt. Wanneer deze periode wordt opgedeeld in twee perioden van tien jaar, ziet men dat de term in de tweede periode veel vaker voorkomt dan in de eerste. Tussen 1 januari 1990 en 1 januari 2000 geeft het archief 257 artikelen. In de periode tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2010 worden daarentegen 749 artikelen getoond. Dit betekent dat er in deze tien jaar bijna drie keer zo vaak over populisme geschreven is als in de tien jaar daarvoor. Als we deze laatste periode nu ook nog eens opdelen in twee even lange periodes van vijf jaar, dan valt weer op dat populisme in de laatste periode veel vaker genoemd wordt. In de eerste

(24)

vijf jaar toont de zoekterm populisme 295 resultaten, terwijl deze in de vijf jaar daarop 454 resultaten geeft. In de periode van vier jaar tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2014 wordt de term in 415 artikelen genoemd. Dit laat zien dat de term populisme in de loop der tijd in Die

Zeit steeds meer in gebruik raakt. In het volgende hoofdstuk heb ik allereerst gekeken naar

het gebruik en de betekenis van de term populisme in Die Zeit in de context van de Oost-West tegenstellingen in Duitsland na de hereniging.

(25)

3. Populisme en de tegenstellingen tussen Oost en West

3.1 De Duitse eenwording

Toen de Muur viel betekende dit dat mensen uit Oost-Duitsland weer naar West-Duitsland konden reizen. Families en vrienden die sinds 1961 van elkaar gescheiden waren konden nu herenigd worden. Ook barstte de discussie los of Oost- en West-Duitsland herenigd konden worden tot één staat. Aanvankelijk waren er verschillende wereldleiders die argwanend stonden tegenover deze hereniging omdat zij bang waren dat een herenigd Duitsland wederom te machtig zou kunnen worden en dat dit een destabiliserende werking zou kunnen hebben op de vrede in Europa. Vooral de Britse premier Margareth Thatcher en de Franse president François Mitterand spraken zich uit tegen een al te snelle hereniging van Duitsland. Ook de Nederlandse premier Lubbers en de Italiaanse premier Andreotti hadden bedenkingen bij een hereniging van Duitsland. En ook binnen Duitsland waren er politici die een kritische houding innamen tegen een aanstaande hereniging. Aangezien Oost-Duitsland er economisch veel slechter voorstond dan de Bondsrepubliek waren sommige West-Duitse politici zoals Oskar Lafontaine (SPD) bang dat de economische wederopbouw van de nieuwe deelstaten een te zware belasting zouden leggen op de West-Duitse economie. Hij was dan ook voorstander van een meer gefaseerde hereniging.59 De

West-Duitse bondskanselier Helmut Kohl maakte zich echter in zowel binnen- als buitenland zeer sterk voor een snelle hereniging. De kritische Europese leiders lieten vervolgens hun weerstand geleidelijk los. En al op 3 oktober 1990 was de hereniging van Duitsland een feit. Kohl won vervolgens op 2 december 1990 de eerste bondsdagverkiezingen en werd zodoende de eerste bondskanselier van de nieuwe Bondsrepubliek Duitsland.

Bij de bestudering van de artikelen in het archief in de eerste vijf jaar na de val van de Muur valt een aantal zaken op. Allereerst blijkt dat de term populisme in deze periode in veel gevallen gebruikt wordt in de context van de Oost – West tegenstelling. In de periode tussen 1 november 1989 en 1 januari 1995 worden 55 artikelen getoond waarin de term populisme voorkomt in een Duitse politieke context. Van deze 55 artikelen gaan er 22 over de tegenstellingen tussen Oost- en West-Duitsland en de problemen die kwamen kijken bij de integratie van deze beide landen tot één staat. De term populisme werd in deze context voornamelijk gebruikt voor personen die de tegenstellingen in plaats van de

59 O. Lafontaine, ‚Oskar Lafontaine (1990, SPD) über die Folgen der Wiedervereinigung‘,

(26)

overeenkomsten tussen de West- en Oost- Duitsers benadrukten. Uit deze artikelen blijkt ook dat er in de eerste jaren na de val van de Muur een grote wederzijdse argwaan bestond tussen de beide bevolkingen.60 Politici die deze gevoelens verwoordden en gebruikten

werden in Die Zeit meermaals in verband gebracht met populisme. Het gaat hier dan met name om het zogenaamde ‘Sozialpopulismus’. Hiermee doelden de auteurs op een vorm van populisme waarbij gepleit wordt voor een uitbreiding van de verzorgingsstaat en een grotere nivellering. Het begrip populistisch wordt hieraan verbonden omdat deze met een simplistische redenatie beargumenteerd wordt en gericht is op een specifieke groep van de bevolking. Sozialpopulismus komt over het algemeen vanuit de linkerkant van het politieke spectrum, en wordt daarom vaak als negatieve term gebruikt door rechtse of conservatieve politici die tegen een hervorming van de verzorgingsstaat zijn. Aangezien de nieuwe deelstaten economisch gezien een behoorlijke achterstand hadden ten opzichte van West-Duitsland, heerste de angst onder een deel van de bevolking dat veel Oost-Duitsers naar de westelijke deelstaten zouden trekken om te profiteren van de sociale voorzieningen en de betere infrastructuur. Bovendien vreesden veel mensen in West-Duitsland dat de banenmarkt overspoeld zou worden door mensen uit Oost-Duitsland omdat daar veel minder banen beschikbaar waren. Politici die op deze angst inspeelden werden al gauw geschaard onder het (Sozial) populisme, omdat zij een duidelijke tweedeling maakten tussen de Bondsrepubliek en de voormalige DDR. Deze politici werd door enkele redacteuren in Die

Zeit verweten de pas afgebroken Muur door middel van demagogie weer op te willen

bouwen.61

Een goed voorbeeld van een politicus die deze kritiek te verduren kreeg was Oskar Lafontaine. Lafontaine was gedurende de jaren tachtig populair geworden doordat hij toenadering had gezocht tot verschillende sociale protestbewegingen van milieubeschermers en pacifisten. Hij werd de ‘Kanzlerkandidat’ voor de SPD bij de Bondsdagverkiezingen van 1990 en dus de tegenstrever van zittend Bondskanselier Helmut Kohl van de CDU/CSU. Waar Kohl zich juist nationaal en internationaal sterk maakte voor een vereniging van Oost-en West-Duitsland, stond Lafontaine uiterst sceptisch tegOost-enover de aanstaande herOost-eniging met de voormalige DDR. Lafontaine uitte zich dan ook kritisch ten opzichte van de ‘nationale euforie’ die was ontstaan na de val van de Muur op 9 november 1989.62 Hij zag

vooral sociale en financiële problemen bij de vereniging van Oost- en West-Duitsland, en vond daarom dat er belastingverhogingen doorgevoerd moesten worden om de hereniging te

60 K. M. Michel, ‚Glücklich ist wer vergißt‘, Die Zeit 15-12-1989.

61 C. Wernicke, ‚Angekommen – auch angenommen?‘, Die Zeit 12-01-1990. 62G. Hofmann, ‚Der Kanzler und der Kandidat‘, Die Zeit 02-02-1990.

(27)

bekostigen. Ook pleitte hij voor restricties op het aantal Oost-Duitsers dat naar West-Duitsland zou mogen verhuizen.63 Hij maakte zich hierdoor met name in Oost-Duitsland

zeer ongeliefd. De latere winnaar Helmut Kohl dacht daarentegen dat wanneer iedereen zijn schouders eronder zou zetten, de Oost-Duitse deelstaten binnen de kortste keren weer op hetzelfde welvaartsniveau zouden zitten als de West-Duitse deelstaten.64 Ook wordt in deze

context van populisme en Oskar Lafontaine in Die Zeit meermaals verwezen naar zijn gebruik van de term ‘Deutschtümelei’. Dit begrip, dat verwijst naar de veronderstelde specifieke eigenschappen en eigenheden van het Duitse wezen, werd vooral voor rechts-extremistische retoriek gebruikt en had derhalve een sterk negatieve connotatie. Lafontaine verweet Kohl Deutschtümelei omdat deze zich volgens hem sterk zou maken voor het terughalen van duizenden Oost-Europeanen van Duitse oorsprong. Lafontaine was fel tegen het voortrekken van deze ‘Wolgadeutschen’ ten opzichte van asielzoekers uit andere landen voor wie de nood volgens hem veel hoger was.65 In Die Zeit werd de verwending van dit

woord in deze context later nog meermaals aangehaald als het om Lafontaine’s populisme ging.66 Overigens werd ook Helmut Kohl door Die Zeit in verband gebracht met populisme

wanneer het ging om de hereniging van Duitsland. Zijn toekomstschets waarbij hij ‘blühende Landschaften’ beloofde voor Oost-Duitsland wanneer deze waren toegetreden tot de Bondsrepubliek werd als simplistisch en naïef bestempeld.67 Maar er werd een

onderscheid gemaakt tussen het populisme van Kohl en dat van Lafontaine. Volgens politiek-redacteur Gunter Hofmann opereerde Lafontaine namelijk veel autocratischer en stelde hij zich veel meer op als een leider die zijn zinnen doorzette, waar Kohl veel meer een op consensus gerichte leider was en de natuurlijke autoriteit van Lafontaine ontbeerde.68

In deze context was Die Zeit op dat moment overigens meer op de hand van Kohl en tegen de standpunten van Lafontaine. Bij monde van de latere hoofdredacteur Robert Leicht sprak Die Zeit zich uit vóór de toetreding van de DDR tot de Bondsrepubliek.69 Het is dan

ook niet heel verwonderlijk dat Lafontaine in deze context veelvuldig van populisme

63 ‚Lafontaine: Einschränkungen für Übersiedler‘, Der Spiegel 50, 1989, 11-12-1989.

64 H. Kohl, ‘Der entscheidende Schritt auf dem Weg in die gemeinsame Zukunft der Deutschen‘, in:

Fernsehansprache des Bundeskanzlers Bulletin 86-90, 03-07-1990.

Gevonden op: http://www.bundesregierung.de/Content/DE/Bulletin/1990-1999/1990/86-90_Kohl.html op 01-05-2014.

65 G. Hofmann, ‘Die Zicken und Zacken des Oskar Lafontaine‘, in: Die Zeit 04-11-1988 ; En in: U. Röding- Lange, Bezeichnungen für Deutschland in der Zeit der Wende: dargestellt an

westdeutschen Printmedien (Wurzburg 1997) 41.

66 G. Hofmann, ‘Der Kanzler und der Kandidat‘, Die Zeit 02-02-1990 ; En in: G. Hofmann, ‚Der Fall Oskar Lafontaine‘, Die Zeit 01-06-1990. 67 G. Hofmann, ‚Antritt nach dem Schock‘, Die Zeit 23-03-1990. 68 G. Hofmann, ‚Der Kanzler und der Kandidat‘, Die Zeit 02-02-1990.

69 R. Leicht, ‚Einheit durch Beitritt‘, Die Zeit 23-02-1990 ; en ook in: K. H. Jansen, Die Zeit in der

(28)

beschuldigd werd in Die Zeit. Dat Die Zeit zich expliciet had uitgesproken voor de toetreding van Oost-Duitsland was overigens een verrassing te noemen aangezien zij voor de Val van de Muur nog zeer sceptisch tegen een volledige en al te snelle hereniging van Duitsland stond. Chef-redacteur Theo Sommer schreef op 17 augustus 1984 een redactioneel commentaar over zijn visie op de ‘Deutsche Frage’. Hij vond dat iedereen uiteraard het recht had om te dromen van een Duitse eenheid, maar dat een al te snelle inspanning hiernaartoe de veiligheid van Duitsland in gevaar zou kunnen brengen. Sommer dacht dat wanneer de Bondsrepubliek zich te veel zou inzetten voor het inlijven van de DDR, dit door de Sovjet Unie gezien zou kunnen worden als een ondermijning van hun invloedsfeer. Volgens Sommer zou dit de “grootste vandaag denkbare oorlogsdreiging” betekenen.70 Ook uitgeefster Marion Dönhoff betoogde in maart 1986 terughoudendheid ten

opzichte van een hereniging met Oost-Duitsland. Volgens haar zou een herenigd Duitsland de ‘Gunst der Stunde’ bij de andere grote wereldmachten kwijtraken wanneer deze zich zorgen zouden gaan maken over de militaire kracht van een herenigd Duitsland. Vooral nu het beleid van Gorbatsjov ten opzichte van Duitsland steeds meer op ontspanning tussen de beide landen gericht was.71 Oprichter van Die Zeit Gerd Bucerius had echter een ander

standpunt ten opzichte van de hereniging van Duitsland. Hij vond dat hoewel de hereniging met Oost-Duitsland nog veraf leek, West-Duitsland zich wel tot doel zou moeten stellen deze hereniging in de toekomst te laten plaatsvinden. Bucerius vond dat de Oost-Duitsers zich op termijn zouden moeten kunnen uitspreken over een hereniging met West-Duitsland. De Bondsrepubliek moest bereid zijn concessies te doen aan de manier waarop hun maatschappij was ingericht teneinde een hereniging mogelijk te maken. Dit grotere doel was de eventuele pijnlijke maatregelen waard volgens Bucerius.72 Richting de Val van de Muur

werd ook de opstelling van Sommer en Dönhoff gematigder en zagen zij langzaam de hereniging van Duitsland als een realistischere mogelijkheid.73 Na de Val van de Muur

steunden zij bondskanselier Kohl meer in zijn campagne voor een snelle hereniging.74

Naast Oskar Lafontaine worden ook andere politici in de context van populisme genoemd als het gaat om de Oost-West verhoudingen. Er werd namelijk ook gesproken van populisme in de omgekeerde richting van Oost naar West. Ook in de voormalige DDR was er sprake van weerstand tegen de hereniging van de beide Duitslanden. Onder een deel van

70 T. Sommer, ‚Wie offen ist die deutsche Frage‘, Die Zeit 17-07-1984. 71 K. Jansen, Die Zeit in der Zeit (Berlin 1995) 309.

72 Ibidem 308.

73 W. Jäger en I. Villinger, Die Intellektuellen und die deutsche Einheit (Freiburg im Breisgau 1997) 72-73, 92-93, 100, 102, 106, 127-128.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is, vergeleken met de Nederlandse context van de kranten zoals uitgelegd in paragraaf 1.6, niet gek dat De Telegraaf als relatief rechtse krant een rechtse invulling geeft

Samenvattend kunnen we populisme dus omschrijven als een dunne ideologie of wereldbeschouwing waarin de kloof tussen volk en elite centraal staat, en waarin het volk als

Het zou een indrukwekkend evenement worden waar de Nederlandse sporters eer konden inleggen, de eenheid der arbeiders aan de wereld zou worden getoond, SAI en IVV waren akkoord,

En el último sector se aplican las teorías de los viejos y nuevos movimientos sociales a varios movimientos estudiantiles de América Latina, es decir, el

how investment choices are made (Miller & Wesley, 2010)), but none scholar has conducted research on how impact is measured, due to the relatively new status of impact

Therefore, these tools use a discrete global time step and the buffering of values at these steps to implement a time delay, making the simulation either inaccurate because

Deze weg van vertwijfeling op weg naar de ‘vollere’ vorm van de mens is erg zwaar, wat mooi door Katrin Pahl wordt uitgedrukt, die een vergelijkbare

This thesis was guided by the main research question of how CSOs affect partnerships between companies and famers in Ghana’s cocoa sector and how this involvement impacts