• No results found

5. Euroscepsis

5.1 De Europese interne markt

Een andere vorm van populisme die veelvuldig aan bod komt door de gehele periode heen is de anti-EU-retoriek van enkele partijen en politici. Ook hier gaat het om politici die een onderscheid maken tussen wij en zij. Het gaat hier veelal om een onderverdeling tussen de noordelijke landen zoals Duitsland, Nederland en de Scandinavische lidstaten van de EU enerzijds, en de zuidelijke lidstaten als Griekenland, Italië en Spanje anderzijds. Het onderscheid dat hier gemaakt wordt heeft evenals het onderscheid tussen West- en Oost- Duitsland een sterk economische component. Bij de plannen voor het invoeren van een gemeenschappelijke munt voor de EG-landen waarschuwden enkele politici en partijen voor de gevolgen van de zeer verschillende economische culturen van de lidstaten. Deze politici waren van mening dat de noordelijke landen een veel degelijker financieel beleid voerden dan de meeste zuidelijke lidstaten. Dit zou volgens hen tot gevolg hebben dat de gemeenschappelijke munt zou lijden onder het ‘roekeloze’ financiële beleid van de zuidelijke lidstaten van het opbouwen van schulden. De noordelijke lidstaten die meer een cultuur zouden hebben waarbij de uitgaven in toom gehouden worden, zouden opdraaien voor de kosten die in de zuidelijke lidstaten gemaakt worden. Zeker Duitsland zou hierdoor het slachtoffer worden aangezien zij met de D-Mark een van de sterkste en meest stabiele munten ter wereld hadden. De beslissing tot het oprichten van een Europese monetaire unie was een onderdeel van het Verdrag van Maastricht uit 1992 waarmee de Europese Unie werd opgericht. Rondom de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht werd de kritiek op de EG/EU dan ook luider.

In Die Zeit zijn er in deze periode meerdere politici die in verband gebracht worden met dit anti- EG-populisme. Het gaat hierbij om de voor de hand liggende politici zoals oud- FDP’er Manfred Brunner.173 Hij was de oprichter van de Bund Freier Bürger die door veel

historici en politicologen werd ingedeeld bij de rechts-populistische partijen van Duitsland. De oprichting van deze partij was een rechtstreekse reactie op het Verdrag van Maastricht en de daarbij horende oprichting van de muntunie.174 Ook de CSU- politicus Peter

Gauweiler ageerde sterk tegen de gemeenschappelijke munt. Hij noemde de toekomstige

173 R. Leicht, ‘Das Buch mit den zwölf Siegeln‘, Die Zeit 25-09-1992.

174 F. Hartleb, ‘Party-based euro-skepticism in Germany’, Romanian journal of political science issue 2 (2007) 17-18.

Euro ‘Esperanto-Geld’, waarmee hij bewust een vergelijking trok met een eerdere mislukte poging om Europa (op taalgebied) te unificeren.175 In Die Zeit verbaasde men zich erover

dat er uitgerekend door enkele rechts-conservatieve politici werd opgeroepen tot een referendum over het Verdrag van Maastricht, terwijl deze normaal gesproken juist niets moesten hebben van volksraadplegingen. Deze inconsequentie werd door Die Zeit dan ook gezien als een bewijs voor populisme.176 Maar ook aan de linkerkant van het politieke

spectrum werden politici geschaard bij dit anti- EG-populisme. De toenmalige vicefractievoorzitter van de SPD in de Bondsdag, Ingrid Mattheus-Maier, werd bijvoorbeeld heftig bekritiseerd vanwege haar standpunten over het uitgavenbeleid van de EG. Zij vond dat de uitgaven van de EG uit de hand gelopen waren en dat Duitsland daarvoor geen financiële middelen meer ter beschikking zou mogen stellen. Volgens haar was Duitsland aan de ‘grenzen van haar financiële draagkracht’ beland.177 Met dit standpunt

vertegenwoordigde zij de Eurokritische stroming binnen de SPD- Bondsdagfractie, maar oogstte ze tegelijkertijd veel kritiek van de pro-Eurostroming binnen haar partij. Partijgenoten verweten haar hierop eenzelfde populistische retoriek als Gauweiler.178

Enkele jaren later nadat het Verdrag van Maastricht reeds was geratificeerd werd ook de toenmalige minister-president van Niedersachsen Gerhard Schröder populisme verweten in het debat rond de Muntunie. Hij had zich tijdens de Bondsdagverkiezingen van 1994 samen met toenmalig SPD-partijleider en Kanzlerkandidat Rudolf Scharping en Oskar Lafontaine gepresenteerd als campagnetrio. Waar Lafontaine de linker vleugel binnen de SPD vertegenwoordigde en Scharping het midden, was Schröder de vertegenwoordiger van de rechtse stroming binnen de partij. Hoewel de SPD voor het Verdrag van Maastricht had gestemd presenteerde het trio zich tijdens de campagne toch als Eurosceptisch. Zij hoopten hiermee kiezers die tegen het opgeven van de D-Mark waren voor zich te winnen. Voor Die

Zeit was dit een duidelijke uiting van populisme.179 Schröder vond dat er een

volksraadpleging moest komen over de vraag of de D-Mark opgegeven moest worden ten gunste van de Europese munt. De kritiek van Die Zeit spitst zich met name toe op de veronderstelling dat deze inhoudelijke koerswijziging het gevolg was van electorale overwegingen. De Eurokritische retoriek was met name gericht tegen Bondskanselier Helmut Kohl die een fervent voorvechter was van de invoering van een gemeenschappelijke munt. Voor de redacteuren in Die Zeit stond dan ook vast dat de SPD dit thema uitsluitend

175 N. Kostede, ‚Das Spiel mit der Angst’, Die Zeit 06-11-1992. 176 R. Leicht, ‚Das Buch mit den zwölf Siegeln‘, Die Zeit 25-09-1992.

177W.A. Perger, ‘Streit in der SPD: Ende der tollen Tage‘, Die Zeit 28-02-1992. 178 Ibidem.

op de politieke agenda had gezet teneinde stemmen weg te kapen bij de Union.180 SPD-

voorzitter Scharping reageerde vervolgens met een artikel in Die Zeit op de aantijgingen van de redacteuren Leicht en Hanke. In het artikel betoogde hij dat zij met de SPD juist geen populistische politiek voerden door de sentimenten die onder de bevolking leefden ten aanzien van het afscheid nemen van de D-Mark serieus te nemen. Door middel van het voeren van een serieuze politieke discussie over het thema en zich de zorgen van de burgers aan te trekken konden volgens Scharping de anti-Europese sentimenten gekanaliseerd worden en zou de Europese samenwerking een veel duurzamere grondslag krijgen wanneer deze door een groter gedeelte van de maatschappij wordt gesteund. Volgens Scharping had de houding van de SPD met populisme niets te maken.181

Voor zijn eurominnende rol kreeg Kohl echter niet alleen kritiek vanuit de SPD. Ook vanuit de Beierse CSU, kreeg Kohl felle kritiek. Deze kwam vooral van de minister- president van Bayern Edmund Stoiber. Kohl had zich tijdens zijn ambt altijd sterk gemaakt voor een uitbreiding van de Europese samenwerking. Hij zag Europese samenwerking als een kwestie van oorlog en vrede tussen de Europese landen. Stoiber had dit al enkele malen afgedaan als een ‘absurde voorstelling’ aangezien volgens hem oorlog tussen de lidstaten van de Europese Unie vandaag de dag totaal niet aan de orde was. En ook op het gebied van de invoering van een gemeenschappelijke Europese munt vond Stoiber dat Kohl veel te meegaand was met de Europese instellingen.182 Volgens Stoiber zou Kohl er goed aan doen

om een sterker eisenpakket neer te leggen omtrent de begrotingsdiscipline van met name de zuidelijke lidstaten, in plaats van de gemeenschappelijke munt er zo snel mogelijk doorheen te jagen. Volgens toenmalig hoofdredacteur van Die Zeit Robert Leicht liet Stoiber geen enkele gelegenheid onbenut om Kohl aan te vallen op zijn Euro-politiek. Kohl werd volgens Leicht door Stoiber nog sterker aangevallen dan door de criticasters van concurrerende partijen zoals Schröder van de SPD en Manfred Brunner van de Bund freier Bürger. Volgens Leicht kon deze strijd tussen de CSU en de CDU echter juist voordelig uitwerken voor de Union als geheel, aangezien zij gezamenlijk zowel de vóór- en tegenstanders konden aanspreken zodat deze niet de noodzaak hadden om uit te wijken naar een andere partij zoals de rechts-populistische Bund freier Bürger.183 Karl Lamers, parlementslid voor

de CDU belast met de portefeuille Buitenlandse Zaken reageerde in een interview met Die

Zeit op het populisme van met name Schröder en Stoiber rondom de invoering van de

180 R. Leicht, ‘D-Mark, D-Mark über alles?‘, Die Zeit 03-11-1995. 181 R. Scharping, ‘Wir halten an Europa fest‘, Die Zeit 10-11-1995. 182 M. Geis, ‘Dem Bayern traut man fast alles zu‘, Die Zeit 04-07-1997. 183 R. Leicht, ‘Stoibers Drohung’, Die Zeit 04-07-1997.

Muntunie. Door een afwijzend standpunt aan te nemen ten aanzien van de Euro uitsluitend om zichzelf daarmee lijnrecht tegenover Kohl te profileren in de verkiezingscampagne, vond Lamers dat zij zich schuldig maakten aan een vorm van populisme die behalve dat deze niet binnen de Duitse politiek paste ook de Duitse belangen schade berokkende.184

Ook op andere thema’s werd Schröder populisme verweten in Die Zeit. Zo had hij ook de binnenlandse veiligheid en criminaliteit van allochtonen tot verkiezingsthema gemaakt.185

Schröder zelf leek echter niet erg onder de indruk van de beschuldigingen populistisch te zijn. In een interview met Die Zeit gaf de gedoodverfde kanselierskandidaat voor de SPD zelfs aan dat hij het stempel populisme geenszins als scheldwoord beschouwde. Hij stelde dat wanneer het volk een subjectieve dreiging voelde het fataal zou zijn wanneer een volkspartij daar geen gehoor aan zou geven.186 Na enkele verkiezingsnederlagen van de SPD

in regionale verkiezingen was voor enkele redacteuren in Die Zeit echter duidelijk dat het populisme van Schröder averechts gewerkt had voor zijn partij.187 Politiek redacteur Roger

de Weck reageerde op de nederlaag bij de verkiezingen voor de deelstaat Hamburg in september 1997 met de volgende conclusie:

“Das ist das schöne am Populismus: Für die Volksparteien lohnt er sich nicht. Von ihnen erwarten die Menschen etwas anderes als Sprüche und Windbeutel.“188

Bij de Bondsdagverkiezingen van het jaar erna zou de SPD met Schröder aan het roer echter toch de verkiezingen winnen waardoor deze conclusie foutief zou blijken te zijn.

Naast dit anti-Europese populisme wordt er in Die Zeit ook gesproken over pro- Europees populisme. Een voorbeeld hiervan is de oud-Europarlementariër Ingo Friedrich (CSU). Hij stelde in 1999 dat wanneer men als Europarlementariër niet bij tijd en wijle iets opvallends of tegendraads zei, men nooit de media zou halen. Aangezien hij dit wel wilde, poneerde Friedrich regelmatig recalcitrante stellingen en voorstellen. Zo zei hij dat er absoluut een Europese Muntunie moest komen, desnoods zonder Frankrijk wanneer zij dwars zouden blijven liggen. Volgens Zeit-redacteur Wernicke volstrekt onrealistisch en derhalve een populistische opmerking.189 Als verassend en populistisch werd ook de

verandering in de houding van bondskanselier Schröder ten opzichte van Europa gezien.

184 T. Hanke, ‘”Der Euro ist mehr als eine Münze“‘, Die Zeit 05-09-1997. 185 G. Hofmann, ‘Kungeln mit dem Zeitgeist‘, Die Zeit 12-09-1997. 186 G. Hofmann, ‘”Wir waren uns zu sicher“‘, Die Zeit 26-09-1997. 187 D. Buhl, ‚Unter vier Augen‘, Die Zeit 31-10-1997.

188 R. de Weck, ‘Hamburg hat gewählt: Die Politik des Stammtischleindeckdich beschert der SPD nur Verluste‘, Die Zeit 26-09-1997.

Waar hij voorafgaand aan zijn uitverkiezing tot bondskanselier nog een kritische houding aannam ten opzichte van de EU, veranderde deze gedurende zijn ambtstermijn in een meer positieve houding waarbij hij zelfs opriep tot een verdere Europese integratie en federalisering. Günter Hofmann stelde in mei 2001 in Die Zeit dat hij totaal verrast was over de nieuwe kijk van Schröder. Het leek volgens hem net alsof hij bondskanselier Kohl hoorde praten. Hij sprak dan ook over een “Europäisierung eines Bundeskanzlers”.190

Volgens Hofmann was deze ommezwaai een duidelijke uiting en een voortzetting van Schröders populistische houding ten aanzien van de EU. Voorafgaand aan de verkiezingen voor de Bondsdag in 2002 werd het thema Europa zelfs tot een belangrijk strijdpunt tussen de twee belangrijkste kanselierskandidaten Schröder (SPD) en Stoiber (Union). Schröder wierp zich op als een fervent voorstander van verdere Europese integratie terwijl Stoiber zich zeer kritisch opstelde ten opzichte van de Europese bureaucratie. Beiden werden hierin door Hofmann als populistisch gekwalificeerd.191

Omdat de Euro naar voorbeeld van de Duitse Mark was ingericht en ook de Europese Centrale Bank in grote lijnen naar het model van de Duitse Centrale Bank was opgesteld, verstomde de euroscepsis in de eerste jaren na de invoering van de Euro enigszins in Duitsland. Samen met enkele andere Noord-Europese landen had Duitsland ervoor gepleit dat er bepaalde begrotingsregels werden opgesteld waaraan landen binnen de Eurozone zich zouden moeten houden. In 1997 werd in het Stabiliteits- en groeipact vastgelegd dat landen binnen de Eurozone het begrotingstekort niet verder zouden mogen laten oplopen dan 3% van het Bruto Binnenlands Product en dat de overheidsschuld niet hoger mocht zijn dan 60% van het BBP. Deze begrotingsregels waren op instigatie van onder anderen Duitsland opgesteld om met name zuidelijke lidstaten van de Eurozone enige begrotingsdiscipline op te leggen. In 2003 voldeden echter zowel Frankrijk als Duitsland niet aan deze begrotingsregels. Volgens het Stabiliteits- en groeipact zouden deze landen daarvoor beboet moeten worden. Door een wijziging van het pact op aandringen van onder anderen Duitsland en Italië kwamen deze landen hier echter onderuit. Dit leidde tot grote onvrede bij kleinere landen zoals Nederland die de overheidsfinanciën wel op orde hadden. Mede hierdoor nam de euroscepsis in deze landen toe terwijl Duitsland juist bestempeld kon worden als een van de meest pro-Europese lidstaten op dat moment. Toen in 2004 de Europese grondwet geratificeerd diende te worden was de Duitse politiek dan ook redelijk eensgezind in het ‘ja’ tegen dit verdrag. In de Bondsdag stemden slechts 23

190 G. Hofmann, ‘Mehr Schröder, weniger Fischer‘, Die Zeit 10-05-2001. 191 G. Hofmann, ‘Schroiber gegen Ströder’, Die Zeit 25-04-2002.

vertegenwoordigers tegen het verdrag.192 Het waren met name de bevolkingen van landen

zoals Frankrijk, Nederland en Denemarken die een kritische houding innamen tegen verdere Europese integratie. In referenda in Frankrijk en Nederland werd dan ook tegen het verdrag gestemd. Maar ook in Duitsland waren er tegenstanders. In de Bondsdag waren deze beperkt tot enkele vertegenwoordigers van met name de CSU. Maar onder de Duitse bevolking waren er ook sceptici. Daarom riepen met name tegenstanders op tot een volksraadpleging over dit verdrag. De Bondsrepubliek kent echter geen traditie van referenda. En zelfs de voorstanders van referenda in Duitsland zoals de partij Die Grünen, vonden bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer de Europese Grondwet niet het geschikte onderwerp om aan een volksraadpleging te onderwerpen.193 Bovendien verbiedt de Duitse

grondwet referenda, waardoor er eerst een grondwetswijziging nodig is voordat een dergelijke volksraadpleging zou kunnen plaatsvinden. Door het ‘nee’ tegen het verdrag bij de referenda van Nederland en Frankrijk werd het ratificatieproces van het verdrag echter opgeschort. In 2007 zou in plaats daarvan het Verdrag van Lissabon door alle lidstaten uiteindelijk geratificeerd worden.