• No results found

De stad als theater Carnaval, mei-vieringen en ezelparades in zestiende- en vroeg zeventiende-eeuws Lyon: een machtsspel tussen boekdrukkers, stad en staat.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De stad als theater Carnaval, mei-vieringen en ezelparades in zestiende- en vroeg zeventiende-eeuws Lyon: een machtsspel tussen boekdrukkers, stad en staat."

Copied!
117
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Scriptie

Onderzoeksmaster Geschiedenis

De stad als theater

Carnaval, mei-vieringen en ezelparades in zestiende- en vroeg

zeventiende-eeuws Lyon: een machtsspel tussen boekdrukkers, stad en staat.

Tekening van Pierre Revoil (1776-1842). Dit is een reproductie van de originele tekening die afgebeeld was op een verslaglegging van een ezelparade uit 1566 (Bibl. Mun. de Lyon, MsCoste 694 inv. 6025).

Eva van Kemenade

Studentnummer: 11153458

Begeleider: dr. Maartje van Gelder

Tweede lezer: dr. Danielle van den Heuvel Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Mon coeur fretille d’allegresse;

Ie veux rappeller le bon-temps.

Hélas! Où sont les passetemps Des Supposts de l’Imprimerie?1

1 Les plaisants devis en forme de coq a l’asne, rcitez par les supposts du Seigneur de la Coquille, le huictiesme

mars 1593, in Jean-Baptiste Montfalcon, Recueil des plaisants devis récités par les supposts du seigneur de la Coquille (Lyon: Perrin, 1857), 71.

(3)

3

ABSTRACT

In this thesis I study the dynamics between popular festivals, power and popular politics in sixteenth and early seventeenth century Lyon. I approach the phenomenon of festivals as being a powertool which had both material and immaterial ways of functioning, in regards to space and language. I argue that the Lyonese festivals created a ‘social production’ of space: the different festive groups who had control over these festivals, amongst whom the festive group of the bookprinters played a dominant role, modelled the urban space to their preferences, thereby actively making use of the powerenhancing functions that the festivals entailed. However, by switching to the immaterial function of these powertools, I argue that the powertool of popular festivals would come under the control of the state, which had taken an absolutist turn with the rise to power of the monarch Henri IV after the disruptive period of the Religious Wars. The state did so by taking over the festive discours that was expressed in the carnavalesque theaterplays that the printers would perform during May Day and Carnival celebrations, and use its discours for propagandistic purposes. The taking over of the immaterial function of these festive powertools marked the beginning of the end of the form of popular festivals as we knew them in the early modern period.

(4)

4

Inhoudsopgave

Inleiding p. 6

1. Lyon tijdens de renaissance p. 20

1.1. De spelers in het Lyonese machtsspel p. 20 1.1.1. Spel tussen stad en staat

1.1.2. De boekdrukkers

1.2. Machtsuitoefening in ruimtelijk perspectief p. 26 1.2.1. Theoretisch kader

1.2.2. De ruimtelijke stadsstructuur van vroegmodern Lyon

1.3. De ‘sociale productie’ van de Lyonese ruimtelijke structuren p. 33 1.3.1. Wie gaf de ruimte vorm?

1.3.2. Wie bewaakte de ruimte? 1.3.3. Publieke feesten

2. De sociétés joyeuses en hun ‘sociale productie’ van de stedelijke ruimte p. 41

2.1. De Lyonese sociétés joyeuses p. 43

2.2. De rol van de drukkersgezellen in de Lyonese volksfeesten p. 48 2.1.1. De Seigneur de la Coquille en zijn suppôts

2.1.2. De groeiende rol van de drukkersgezellen in de publieke volksfeesten

2.3. De ‘sociale productie’ van de ruimte door Lyonese volksfeesten p. 52 2.3.1. Publiek 2.3.2. Acteurs 2.3.2.1. Martelaren en zondaars 2.3.2.2. Sociétés joyeuses 2.3.3. Decor 2.3.4. Geluid

2.4. Het vroegmoderne volksfeest als machtsinstrument: werkelijke of

(5)

5 2.5. Volksfeesten als veranderlijk machtsinstrument in het Lyonese

politieke spel p. 73

3. De Lyonese volksfeesten in taal en theater p. 76

3.1. Carnavalesk theater p. 78

3.1.1. Carnaval en mei-vieringen in Lyon

3.1.2. Het Lyonese carnavaleske straattheater ingebed in bredere (Europese) ontwikkelingen

3.1.3. Rituelen op papier: wisselwerking tussen gedrukte en gesproken woord

3.2. Inhoudelijke politieke boodschap van de Plaisants devis p. 89 3.3. De verandering in discours: de Plaisants devis van 1601 en 1610 p. 97

Conclusie p. 103

Bibliografie p. 109

BIJLAGE 1: Munten van de sociétés joyeuses p. 116

(6)

6

Inleiding

Stedelijke volksfeesten en macht gaan hand in hand. Publieke feesten kunnen de machtsstructuren binnen een gemeenschap bevestigen, toetsen maar ook omver werpen. Op het moment dat het feestelijke ritueel plaatsvindt trekt de gehele stad er op uit – het volk, de militia, de officiële autoriteiten – om gezamenlijk het ritueel te vieren of te aanschouwen. Het feest is dus een gemeenschappelijk samenkomen van de actoren die de stad haar invulling geven en vormt op dat moment het dynamische middelpunt van de verschillende wisselwerkingen die in de stad tussen haar actoren plaatsvinden. Door dieper in te gaan op het fenomeen van publieke feesten kunnen er daarom inzichten over stedelijke machtsstructuren worden verworven die normaliter misschien verborgen zouden blijven onder de banaliteit van het alledaagse bestaan. Analoog hieraan kunnen de historische actoren, die actief of passief het feest vormgeven, het feest als een ‘instrument’ gebruiken om hun macht binnen het spel van de stedelijke machtsstructuren te vergroten.

De dynamische wisselwerking die ik hierboven heb geschetst is een uiting van

popular politics. Onder de noemer ‘popular politics’ vallen in de geschiedenis een

gevarieerd aantal gedragingen en gebeurtenissen – ik definieer dit concept als de tactiek die gebruikt werd door ‘het volk’ om economische en sociale ongelijkheden in de samenleving aan de kaak te stellen en hun politiekmaatschappelijke zienswijzen naar voren te brengen.2 Onder ‘het volk’ versta ik de leden van een gemeenschap die geen formele zeggenschap hadden over officiële machtsstructuren en -instituties.3 In zijn boek Urban

protest in Seventeenth-Century France (1997) schrijft historicus William Beik uitgebreid

over deze “popular politics in an urban setting under absolutism”.4 Hij stelt dat “Public disturbances expressed relationships. They were dialogues about power: how it was held, how it could be challenged, how it ought to be used.”5 Historici en historisch antropologen

2 Deze definitie is deels ontleend aan de definitie die Jeffrey S. Doty geeft aan het concept popular politics

in zijn artikel “Shakespeare and Popular Politics,” Literature Compass 10 (2013), 162–74.

3 Deze definitie baseer ik op de uitleg die Gary K. Waite geeft aan de term ‘popular culture’ in zijn boek

Reformers on stage: popular drama and religious propaganda in the Low Countries of Charles V, 1515-1556 (Toronto: University Press, 2000), XV: “(...) the term ‘popular culture’ will (...) be used in general

terms to describe the culture and attitudes of those without formal education or excluded from the inner corridors of power.”

4 William Beik, Urban protest in Seventeenth-Century France: the culture of retribution (Cambridge:

University Press, 1997), 1.

(7)

7 die hebben geschreven over ‘crowd history’ en popular politics, zoals behalve Beik ook E. P. Thompson, Charles Tilly, George Rudé en Jon Wolter, hebben zich in hun studies voornamelijk gericht op oproer en opstand – of om Beiks woorden te gebruiken: gebeurtenissen die gekenmerkt kunnen worden als ‘public disturbances’. In mijn optiek geldt de karakterisering van machtsdialoog niet alleen voor (gewelddadige) volksprotesten, maar ook voor andere gebeurtenissen waarbij een grote volksmassa bijeenkwam, zoals feesten die vanuit het volk zelf geïnitieerd werden.

In mijn scriptie onderzoek ik de wisselwerking tussen popular politics en feest door me te richten op zestiende- en vroeg zeventiende-eeuwse volksfeesten in Lyon. In deze tijd speelde Lyon een belangrijke rol op niet alleen het Franse, maar ook het Europese toneel. Met een inwoneraantal van 50.000 stadsbewoners aan het begin van de zestiende eeuw, een aantal dat in de loop van twee eeuwen zou verdubbelen, was zij na Parijs de tweede stad van Frankrijk en was ze relatief dichtbevolkt ten opzichte van andere Europese steden met dezelfde of grotere omvang.6 Door haar zuidoostelijke ligging, net ten noorden van de Alpen, vormde Lyon een belangrijk knooppunt op de as tussen het Italiaanse schiereiland en Noord-Europa. Tijdens de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd vormde deze as één van de Europese hoofdroutes met betrekking tot handel en de uitwisseling van ideeën en culturele invloeden. Deze gunstige ligging maakte Lyon niet alleen aantrekkelijk op militair gebied (zo gebruikte de Franse koning Lyon als uitvalbasis tijdens de Italiaanse Oorlogen tussen 1494 en 1559), maar maakte haar ook een economisch sterk ontwikkelde handels- en nijverheidsstad. Behalve haar prominente rol in de Europese geldhandel, die gestimuleerd werd door de komst naar deze stad van een groot aantal Italiaanse (geld)handelaren, ontwikkelde Lyon zich vanaf het einde van de vijftiende eeuw tot één van de belangrijkste Europese spelers op het gebied van de boekdrukkunst – in de zestiende eeuw plaatste in Frankrijk enkel Parijs zich qua productie en afzet van boeken boven Lyon.7

Waarom richt ik mij specifiek op deze stad in mijn onderzoek naar de wisselwerking tussen volksfeesten en macht? Opvallend genoeg is er nog geen

6 Susanne Rau, Räume der Stadt: eine Geschichte Lyons 1300-1800 (Frankfurt am Main: Campus Verlag,

2014), 35-40.

7 Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon au temps de la Renaissance,” M3: La prospéctive de la métropole de

Lyon (November 2007) https://www.millenaire3.com/ressources/l-imprimerie-a-lyon-au-temps-de-la-renaissance

(8)

8 alomvattende en uitgebreide studie gedaan naar de Lyonese volksfeesten.8 Dit is echter niet voldoende reden om deze thematiek in het Lyonese urbane toneel te bekijken. Wat Lyon los van deze historiografische lacune een interessante casus maakt, is ten eerste het feit dat zij op militair, economisch en cultureel gebied van groot belang was voor de Franse koning, waardoor hij in toenemende mate een belangrijke speler werd in het stedelijke machtsspel van Lyon. Hierdoor voegde hij een extra laag toe aan dynamische machtsstructuren die deze stad kenmerkten. In een tijd dat de macht van de koning nog niet geconsolideerd was en zijn positie bovendien ondermijnd werd door de godsdienstoorlogen, die van 1562 tot 1598 in Frankrijk woedden, was het voor de monarch van belang dat hij een voor hem op militair en economisch gebied zeer gewichtige stad als Lyon strak in het gareel had. In mijn onderzoek zal ik aantonen dat de Franse koning, net als andere spelers in het Lyonese machtsspel die hem voorgingen, de Lyonese volksfeesten inzette om zijn grip op de stad te verstrakken en de volksfeesten dus als machtsinstrument gebruikte. Ten tweede is Lyon een goede casus omdat er van de vroegmoderne volksfeesten in deze stad bronnen aan ons zijn overgeleverd die direct afkomstig zijn van de feestvierders zelf, wat een bijzonder en zeer relevant perspectief biedt op de te onderzoeken thematiek.

De bronnen waar ik mijn onderzoek op baseer zijn afkomstig van de beroepsgroep die Lyon in de zestiende eeuw haar naam en faam gaf, namelijk die van de boekdrukkers. Ten tijde van feest kwamen de drukkers bijeen in een feestvereniging, ook wel société

joyeuse genoemd. Net zoals dat het geval was in andere gemeenschappen elders in Europa

verenigden gildes, studenten en buurtgenoten zich in deze carnavaleske groeperingen om optochten, banketten en toneelstukken te organiseren. De sociétés joyeuses kenden een hiërarchische structuur die vaak een weerspiegeling vormde van de werkelijke machtsstructuren in hoven en abdijen en zij werden dan ook voorgezeten door scherts-koningen en scherts-abten. Dankzij een combinatie van hun vooraanstaande economische positie en hun rol in de urbane militie nam de société joyeuse van de Lyonese drukkers een prominente houding in ten opzichte van de enkele andere tientallen sociétés joyeuses die Lyon in deze periode rijk was. Hun prominente rol, in samenwerking met hun toegang tot

8 Enkel in de artikelen van Natalie Zemon Davis, Jean Tricou en Lucien Scheler wordt er gekeken naar de

Lyonese volksfeesten van de zestiende eeuw. Dit zijn echter geen alomvattende studies, aangezien zij alleen één aspect belichten, in het geval van Tricou en Scheler, of er slechts ernaar refereren, in het geval van Davis. Verderop zal ik dieper ingaan op de artikelen van deze drie auteurs.

(9)

9 drukpersen, leidde de drukkers ertoe om gedrukte teksten te produceren over drie volksfeesten, namelijk carnaval, stadsbrede ezelparades en mei-vieringen.

In de wirwar aan verschillende volksfeesten die in vroegmodern Lyon gevierd werden, concentreer ik mij in deze scriptie op de carnavalsvieringen, de stadsbrede ezelparades en de mei-vieringen. Dit ligt niet alleen aan het feit dat er over deze drie feesten bronnen van de feestvierders zelf bestaan. Een andere belangrijke reden is dat deze drie vieringen de enige feesten in Lyon waren waar de sociétés joyeuses zich op autonome wijze verenigden, zonder organisatorische inmenging van de officiële autoriteiten. Deze drie vieringen acht ik daarom substantiële uitingen van de rol die de sociétés joyeuses speelden in de machtsstructuren van vroegmodern Lyon: analoog aan de officiële publieke feesten functioneerden deze onofficiële feesten als een belangrijk instrument waarmee macht verkregen en uitgedragen kon worden.

Over de vroegmoderne volksfeesten in Lyon en de bronnen van de drukkers is slechts een handjevol artikelen verschenen dat hiernaar refereert of zich gedeeltelijk met dit onderwerp bezig houdt. Het eerste hiervan is het artikel “Les confréries joyeuses de Lyon au XVIe s. et leur numismatique” (1937) van Lyonees en numismaat Jean Tricou.9 Hierin buigt Tricou zich over de enkele gelegenheidsmunten die de sociétés joyeuses ter ere van hun verenigingen lieten slaan. Daarnaast geeft hij een kort overzicht van de verschillende sociétés joyeuses die Lyon rijk was. Alhoewel hij zijn geponeerde feiten weinig tot niet contextualiseert of beargumenteert, geeft zijn studie wel enkele belangrijke premissen voor een meer diepgaand en argumentatief onderzoek naar de rol die volksfeesten in de Lyonese machtsstructuren speelden. Zo concludeert hij bijvoorbeeld, zonder hier over uit te wijden, dat de Lyonese sociétés joyeuses oorsprong gaven aan de ontwikkelingen van het moderne theater in Lyon – in mijn scriptie borduur ik op deze premisse voort door een groot deel van mijn onderzoek te richten op het snijvlak tussen carnavalesk theater en popular politics.10

9 Jean Tricou, “Les confréries joyeuses de Lyon au XVIe s. et leur numismatique,” Revue numismatique, 5e

série, tome 1 (1937); Jean Lafaurie, “Jean Tricou: 1890-1977,” Revue numismatique, no. 18 (1976).

(10)

10 De eerste auteur die zich na Tricou op dit onderwerp heeft gericht, is Lucien Scheler met zijn artikel “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568” (1959).11 Op argumentatief vlak draagt Scheler weinig bij aan het onderwerp doordat ten eerste de aard van zijn beschouwing weinig historisch-analytisch is, ten tweede hij een foutieve eindconclusie trekt en ten derde zijn overige conclusies beperkt blijven tot het herhalen van de stellingen uit het artikel van zijn voorganger Tricou.12 Wat betreft primaire bronnen vormt Schelers artikel daarentegen wel een belangrijke toevoeging, aangezien hij een gedrukte bron van de carnavalsviering van de drukkers uit 1568 integraal in zijn tekst heeft opgenomen, waarvan ik de originele versie niet in het archief heb kunnen vinden.13

Een invloedrijke bijdrage aan de historiografie over de vroegmoderne Franse boekdrukkunst en vroegmoderne volksfeesten zijn tenslotte de studies van Natalie Zemon Davis. In haar toonaangevende artikel “A trade union in sixteenth-century France” (1966) richt zij zich specifiek op de Lyonese drukkersgezellen.14 Haar focus ligt hierbij op het uiteenzetten van hun groepsvormingsproces en hun inwendige sociale cohesie. In dit artikel maakt zij een voor mijn onderzoek relevante conclusie door te stellen dat één van de manieren waarop de drukkersgezellen zich als groep naar de buitenwereld manifesteerden,

11 Lucien Scheler, “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568,” Bibliothèque d'Humanisme

et Renaissance, T. 21, No. 2 (1959).

12 In het enige argumentatieve stuk van zijn artikel gaat Scheler dieper in op de inhoud van de tekst uit

1568. Hij concludeert dat de gedweeë toon die de drukkers in hun tekst ten opzichte van de officiële (katholieke) autoriteiten uitten, de vorm hadden van een publieke ‘boetedoening’ waarmee de

drukkersgemeenschap, die in de jaren daarvoor veel te maken had gehad met het protestantisme, afstand deed van haar dissidente ideeën: “Inquiets et presque repentants, ils apparaissent comme les interpretes de préoccupations générales et le cortège des compagnons imprimeurs si bruyant, si débridé en maintes circonstances, n'évoque-t-il pas cette fois-ci quelque procession de pénitents?” p. 361. Deze conclusie baseert hij niet alleen op de toon van de tekst, maar ook op het feit dat de drukkers, anders dan twee jaar daarvoor in de bron van 1566, wél een optocht, maar géén olijke ezelparade hielden – een gegeven dat in Schelers ogen de feestelijke uiting van de drukkers meer sober maakte en de sfeer van een boetedoening gaf. Deze conclusie is echter incorrect. Zoals ik in deze scriptie uiteen zal zetten, bestonden er namelijk wezenlijke verschillen tussen de verschillende volksfeesten waar de drukkers een rol in speelden en dientengevolge in de verschillende primaire bronnen die hieruit voortkwamen. Het feit dat er in 1568 geen ezelparade werd gehouden, lag niet aan het feit dat er dat jaar meer of minder repressie en dus noodzaak voor boetedoening was, maar omdat de bron van dat jaar geproduceerd is naar aanleiding van een carnavalsviering, en niet naar aanleiding van een ezelparade-viering. De twee vieringen verschilden van elkaar in organisatie en doel, waarbij een ezelparade geen onderdeel was van het carnavalsfeest.

13 De volledige titel van deze tekst luidt Discours du temps passe & du present publié en la ville de Lyon,

par les trois suppostz, de l’Imprimerie: accompagnez du Seigneur de la Coquille, & de plusieurs

compagnons Imprimeur en bon equipage, avec tabourins, fifres, timbales, & autres instrumens, le iour des Brandons 1568. Suivant leur ancienne coustume (Lyon: Pierre Brotot, 1568). Lucien Scheler, “La

confession publique,” 350-363.

14 Natalie Zemon Davis, “A trade union in Sixteenth-Century France,” The economic history review 19, no.

(11)

11 hun société joyeuse was.15 Een tweede relevante conclusie maakt zij in de laatste voetnoot van haar essay “Strikes and salvation at Lyon” (1975), wanneer zij schrijft dat de société

joyeuse van de drukkers zich aan het einde van de zestiende eeuw aansloot bij het kamp

van de politiques, een stroming van gematigde royalisten.16 In haar onderzoek naar de Franse en Lyonese boekdrukkerswereld gaat zij echter niet in detail in op de société joyeuse van de Lyonese drukkers en de politiek-maatschappelijke betekenis van deze vereniging. Een reden hiervoor kan zijn dat een aanzienlijk deel van de Lyonese drukkersbronnen uit de twee laatste decennia van de zestiende eeuw stammen, terwijl Davis zich in haar onderzoek richt op de periode tot en met de Bartholomeusnacht in 1572 en de directe nasleep daarvan.17

Alhoewel zij dus de société joyeuse van de Lyonese drukkers niet verder heeft onderzocht gaat haar artikel “The reasons of misrule” (1975) wel in zijn geheel over het fenomeen van carnavaleske feestgroeperingen in het Frankrijk van de zestiende eeuw.18 Net als in haar onderzoek naar de boekdrukkers legt zij in deze studie het groepsvormingsproces van deze groeperingen bloot, waarbij zij ook aandacht besteedt aan de functie die de sociétés joyeuses hadden binnen hun urbane of rurale gemeenschap. Daarnaast wijdt zij enkele regels aan de relatie die deze sociétés joyeuses hadden met de seculiere en religieuze autoriteiten, al blijft het hier bij enkele algemeenheden. Dat er op dit punt nog ruimte is voor verder onderzoek, bevestigt Davis zelf ook: “The relationship between popular festivals and politics clearly warrants further study, and so does their relation to religious institutions and movements.”19

Davis, Scheler en Tricou geven in hun artikelen dus de premissen voor een diepgaander onderzoek over de wisselwerking tussen feest, popular politics en macht in Lyon. Hier komt bij dat de drie door mij geschetste auteurs geen tot minimale aandacht

15 Davis, “A trade union,” 56.

16 “The support given to the politiques is clear from the Plaisans devis recited by the journeymen’s

recreational leader (...) in the 1580’s and 1590’s.” Natalie Zemon Davis, “Strikes and salvation at Lyon” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975), 16.

17 Davis benoemt haar afbakening qua tijd expliciet in haar artikel A trade union in Sixteenth-Century

France op pagina 49: “When I am describing the Company of the Griffarins itself, I will ordinarily be

talking about the period before 1573, because I want to hold certain factors constant.”

18 Natalie Zemon Davis, “The reasons of misrule” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975).

(12)

12 besteden aan de primaire bronnen die na 1580 zijn verschenen, terwijl dit meer dan de helft van mijn bronnencorpus vormt. Concluderend biedt de bestaande historiografie qua perspectief, aandachtsgebieden, tijdsafbakening en bronnencorpus dus ruimte voor origineel en vernieuwend onderzoek.

De hieruit voortvloeiende onderzoeksvraag luidt: Hoe werden volksfeesten, zoals ezelparades, mei- en carnavalsvieringen ingezet als machtsinstrument in Lyon tijdens de zestiende en vroeg zeventiende eeuw en wie had dit machtsinstrument in handen?

Over de relatie tussen carnavaleske rituelen en macht zijn meerdere invloedrijke studies verschenen, zoals, naast “The reasons of misrule” (1975) van Natalie Zemon Davis, onder andere Le carnaval de Romans (1979) van Emmanuel Le Roy Ladurie, Mad blood

stirring (1993) van Edward Muir en meerdere studies van Peter Burke, waaronder The Italian renaissance (1988).20 Deze auteurs, die zich op het snijvlak bevinden tussen sociale, culturele, politieke geschiedenis en historische antropologie, hebben belangrijke bijdrages geleverd aan onze kennis over volksfeesten in vroegmodern Europa.21 Hun onderzoek richt zich op het in kaart brengen en begrijpen van de ‘volkscultuur’ die aan deze feesten ten grondslag lag. Gebruikmakend van het perspectief van ‘history from below’ besteden zij aandacht aan de mentaliteit van ‘het volk’, hierbij hun normen en waarden achterhalend en de symboliek in hun gedragingen blootleggend.22 Zo heeft Le Roy Ladurie bijvoorbeeld uitgebreid geschreven over de symbolische betekenis van de muziekinstrumenten en (dierlijke) representaties die door de carnavalsvierders in Romans werden gebruikt en concludeert Muir dat vendetta (wraak) de drijvende kracht was achter de gewelddadige gedragingen van de Friulaanse feestgangers tijdens de renaissance.

20 Natalie Zemon Davis “The reasons of misrule” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975); Emmanuel Le

Roy Ladurie, Le carnaval de Romans: de la chandeleur au mercredi des cendres 1579-1580 (Parijs: Gallimard, 1979); Edward Muir, Mad blood stirring: vendetta & factions in Friuli during the renaissance (London: The John Hopkins University Press, 1993).

21 Zie voor een heldere uiteenzetting over de perspectieven en doelen die gebruikt en gesteld worden in het

veld van cultuur-, sociale-, politieke-, intellectuele geschiedenis en historische antropologie de introductie van de bundel van Melissa Calaresu, Filippo de Vivo en Joan-Pau Rubiés (eds.), Exploring cultural history:

essays in honour of Peter Burke (Burlington: Ashgate, 2010), 1-30.

22 Peter Burke definieert de discipline van cultuurgeschiedenis als volgt: “Cultural historians might usefully

define themselves not in terms of a particular area or field such as art, literature and music, but rather of a distinctive concern for values and symbols, wherever these are to be found, in the everyday life of ordinary people as well as in special performances for elites.” Peter Burke, Popular culture in early modern Europe (Aldershot, Routlegde: 1994), 9-10. Geciteerd in: Calaresu, De Vivo en Rubiés (eds.), Exploring cultural

(13)

13 Alhoewel ik in mijn onderzoek wel aandacht besteed aan de mentaliteit die aan de Lyonese volksfeesten ten grondslag lagen en de feestelijke symboliek, zal dit geenszins de primaire focus van mijn scriptie zijn – hier is immers al uitgebreid over geschreven. Een dimensie van de thematiek rondom volksfeesten en macht waar ik in mijn scriptie wel uitgebreid op in zal gaan, is het ruimtelijke aspect van deze rituelen. Hiermee bedoel ik de manier waarop rituelen de ruimte vormden en de ruimte betekenis gaf aan de rituelen die er zich in afspeelden. Aan dit ruimtelijke aspect wordt in de studies van de bovengenoemde auteurs en de conclusies die zij trekken niet tot nauwelijks aandacht geschonken. Ik ben echter van mening dat de incorporatie van dit perspectief in het onderzoek naar vroegmoderne Lyonese volksfeesten en hun organisatoren een nieuw licht kan werpen op de politieke rol die zij speelden binnen de stedelijke machtsstructuren.

Ik sluit in mijn benadering aan bij de spatial turn in de geschiedschrijving. Hiermee worden de vernieuwende perspectieven bedoeld waarmee men in de geschiedwetenschap kijkt naar de relatie tussen de historische actoren en ruimte.23 Een belangrijke bijdrage aan de spatial turn is geleverd door Henri Lefebvre en zijn werk La production de l’espace (1974, vertaald naar het Engels in 1991).24 Hierin betoogt hij dat ruimte een sociale constructie is, die dientengevolge voor politieke doeleinden gebruikt kan worden. Ook de ruimte ziet hij hierbij als een actor. Volgens Lefebvre kan macht verkregen worden door vormgeving, of ‘sociale productie’, van de ruimte. Dit theoretische kader heeft een vernieuwende impuls gegeven aan de discipline van stadsgeschiedenis. Lefebvre’s werk levert de premissen voor onderzoeken die onder andere een breed begrip van stadsgeschiedenis hanteren, zoals in de bundel Renaissance Florence: a social history (2006), samengesteld door Roger J. Crum en John T. Paoletti.25 Daarnaast vormt Lefebvre’s werk ook het kader voor onderzoeken die binnen het veld van stadsgeschiedenis op specifiekere thema’s gericht zijn, zoals bijvoorbeeld de bundel Shaping urban identity

and late medieval Europe (2000), samengesteld door Marc Boone en Peter Stabel, die zich

richt op stedelijke identiteit, of het artikel “‘The freedom of the streets’: women and social

23 Zie voor een uitgebreide analyse van de geschiedenis en historiografie van de spatial turn, Fiona

Williamson, Social relations and urban space: Norwich, 1600-1700 (Woodbridge: Boydell, 2014), 3-15.

24 Henri Lefebvre, La production de l’espace (Parijs: Anthropos, 1974).

25 Renaissance Florence: a social history, ed. Roger J. Crum en John T. Paoletti (Cambridge: University

(14)

14 space, 1560-1640” (2000) van Laura Gowing, dat zich richt op de wisselwerking tussen gender en stedelijke ruimte.26 Mijn onderzoek geef ik vorm binnen het kader dat door Lefebvre en deze stadshistorici is gecreëerd. Zo maak ik bijvoorbeeld gebruik van de metafoor van de stad als theater, die Sharon Strocchia in haar artikel “Theaters of everyday life” (2006) gebruikt om de stad Florence te omschrijven, om de abstractie van Lefebvre’s theorie te vertalen naar de concreetheid van de wisselwerking tussen de Lyonese volksfeesten en de stedelijke ruimte.27

De nieuwe perspectieven en concepten die zijn voortgekomen uit de spatial turn wil ik aanscherpen en toepassen op mijn onderzoek naar Lyonese volksfeesten. Hiermee denk ik een aantal inzichten te kunnen toevoegen aan de bestaande historiografie. Ten eerste zien de hierboven genoemde auteurs die zich bezig hebben gehouden met volksfeesten en macht, zoals Muir, Davis en Le Roy Laudurie, deze feestrituelen namelijk niet als een werkelijke machtsuiting, maar slechts als een poging van de feestgangers om een machtig imago te creëren.28 Door middel van mijn ruimtelijke benadering wil ik deze premisse weerleggen. Ten tweede is in de historiografie over vroegmoderne volksfeesten het ‘machtsspel’ dat in deze feestelijkheid plaatsvond meestal gepresenteerd als een tweestrijd tussen ‘het volk’ en ‘de autoriteiten’.29 In mijn onderzoek wil ik van deze beperkende dichotomie afstappen door een andere benadering ten opzichte van volksfeesten te hanteren. Ik benader volksfeesten namelijk als ‘machtsinstrument’,

26 Shaping urban identity in late medieval Europe, ed. Marc Boone en Peter Stabel (Leuven-Apeldoorn:

Garant, 2000); Laura Gowing, “‘The freedom of the streets’: women and social space, 1560-1640” in: Paul Griffiths and Mark S.R. Jenner (eds.), Londinopolis. Essays in the cultural and social history of early

modern London (Manchester, 2000). In de introductie van zijn bundel schrijft Marc Boone op pagina IX

bijvoorbeeld het volgende over stedelijke identiteit, waarin duidelijk de invloeden van Lefebvre merkbaar zijn: “L’espace urbain n’était donc pas un élément neutre: il jouait pleinement son rôle en rendant visible et en consolidant les relations entre pouvoirs, il offrait des moyens pour formuler les revendications dans le contexte de la lutte pour le pouvoir politique aussi bien à l’intérieur des villes (...).”

27 Sharon Strocchia, “Theaters of everyday life,” in Renaissance Florence: A social history, ed. Roger J.

Crum en John T. Paoletti (Cambridge: University Press, 2006), 56: “The Renaissance city functioned as a set of connected stages, backdrops, and viewing frames that permitted many different venues for social actors, which in turn afforded various angles of vision for their audiences (…). Florentines experienced the urban environment as an adaptable stage setting, whose visuality and meanings could be transformed and put to various uses.”

28 Zie bijvoorbeeld Muir’s definitie van rituelen als spiegels en modellen en het gedachtengoed van Clifford

Geertz waarop Muir voortborduurt in zijn boek Ritual in early modern Europe (Cambridge: University Press, 2005),4.

29 Zie bijvoorbeeld de tweestrijd die Le Roy Ladurie in zijn studie naar het carnaval in Romans beschrijft

en waarin hij een duidelijk afgebakende dichotomie schept tussen de feestgangers en de officiële autoriteiten van de stad.

(15)

15 waarvan de machtsvergrotende functie niet automatisch ten goede kwam aan de actor die het volksfeest uitvoerde: in tegendeel, volksfeesten waren dynamische en veranderlijke middelen die gebruikt konden worden door allerlei actoren, niet alleen maar door ‘het volk’.

Zoals hierboven aangegeven richt ik mij in mijn scriptie niet alleen maar op de wisselwerking tussen feest en ruimte. Ik benader de definitie van volksfeest als machtsinstrument namelijk op twee manieren: als materiële machtswerking, die bewerkstelligd wordt door middel van het creëren van een ‘sociale productie’ van de ruimte, en als immateriële machtswerking, die bewerkstelligd wordt door (politieke) uitingen in taal en discours. Deze tweedeling in benadering stoelt op een tweedeling in de aard van het primaire bronnencorpus waar ik mijn onderzoek op baseer. Zoals hierboven aangegeven hebben de Lyonese boekdrukkers primaire bronnen achtergelaten van drie soorten feesten: ezelparades, mei-vieringen en carnavalsfeesten. Over dit eerste type feest zijn twee verslagleggingen aan ons overgeleverd, namelijk die van de ezelparades die gehouden werden op 5 november 1566 en 17 november 1578. De teksten, die van de hand van drukker Guillaume Testefort zijn, dragen de titels Recueil faict au vray de la

chevauchee de l'asne, faicte en la ville de Lyon: et commencée le premier jour du moys de septembre, mil cinq cens soixante six : avec tout l'ordre tenu en icelle (1566) en Recueil de la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme de Novembre 1578, avec tout l’ordre tenu en icelle (1578) en bestaan respectievelijk uit 29 en 15 pagina’s. De originele

exemplaren van deze bronnen liggen in de Bibliothèque Nationale de France te Parijs. In 1829 is een integrale versie – de enige tot nu toe – uitgebracht door Antoine Péricaud, Claude Breghot Du Lut en G. Duplessis onder de titel Chevauchée de l’asne.30 Aangezien deze twee teksten een beschrijving zijn van het verloop van de parades en de uiterlijkheden

30 Antoine Péricaud, Claude Breghot Du Lut en G. Duplessis (eds.), Chevauchée de l’asne (Lyon: J. M.

Barret, 1829); Antoine Péricaud (1782-1867) was stadsbibliothecaris van Lyon tussen 1827 en 1847. Hij was tevens oprichter van de Société historique, archéologique en littéraire de Lyon in 1807, die bij zijn dood ophield met bestaan. Daarnaast was hij lid van de Académie de Lyon. Claude Bréghot du Lut (1784-1849) was de mede-oprichter van de Société historique, archéologique en littéraire de Lyon en president van de Académie de Lyon. Zijn belangrijkste verdienste is dat hij de oprichter was van de Archives historiques et statistiques du Rhône, waar veel van de primaire bronnen van mijn scriptie zijn

ondergebracht. Pierre-Alexandre Gratet-Duplessis (1792-1853) was ook rector van de Académie de Lyon, in 1847.

(16)

16 van haar deelnemers, verlenen zij zich uitstekend voor het deel van mijn onderzoek dat zich bezighoudt met het materiële en ruimtelijke aspect van de Lyonese volksfeesten.

Over de mei-vieringen en carnavalsfeesten hebben de drukkers daarentegen andere soorten bronnen geproduceerd, namelijk toneelteksten. Het theater dat zij tijdens deze vieringen opvoerden hebben zij vereeuwigd in negen teksten van variërende lente, die de terugkerende titel Plaisants devis recitez par les supposts de la Coquille dragen. Deze negen teksten kennen de volgende publicatiedata en paginalengtes: De ‘iour des Brandons’ (eerste zondag van de veertigdagentijd) in 1568 (7 pagina’s), 21 februari 1580 (6 pagina’s), 2 mei 1581 (8 pagina’s), 19 februari 1584 (8 pagina’s), 1589 (16 pagina’s), 8 maart 1593 (8 pagina’s), 6 maart 1594 (24 pagina’s), 1 mei 1601 (24 pagina’s) en mei 1610 (43 pagina’s). Van de Plaisants devis van 1580 tot en met 1594 is de auteur niet bekend; in het impressum staat telkens de Seigneur de la Coquille, de leider van de société joyeuse van de drukkers, aangegeven als drukker en auteur. De drukker en auteur van de Plaisants devis van 1601 en 1610 is Louis Garon. Ook deze bronnen liggen in de Bibliothèque Nationale de France. Ze zijn echter ook integraal uitgebracht in twee publicaties. De Plaisant devis uit 1568 is opgenomen in het hierboven besproken artikel “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568” (1959) van Lucien Scheler. De teksten van 1580 tot en met 1610 zijn opgenomen in de publicatie Recueil des plaisants devis récités par les supposts

du seigneur de la Coquille (1857) van Jean-Baptiste Montfalcon.31 Doordat deze bronnen hoofdzakelijk uit alleen rijmverzen bestaan en bijna geen beschrijvende (proza-)elementen bevatten, verlenen zij zich niet voor een (materiële) beschrijving van het verloop van de feesten en haar deelnemers. Het theater van de drukkers vormt echter een nadrukkelijk commentaar op de bestaande maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. De Plaisants

devis verlenen zich daarom goed voor een diepgaand onderzoek naar de immateriële

machtswerking van de volksfeesten die plaatsvond door middel van politieke uitingen in taal en veranderingen in discours.

De primaire bronnen die geproduceerd zijn door de feestgangers plaats ik in de context van andere zestiende- en vroeg zeventiende-eeuwse bronnen. De belangrijkste

31 Lucien Scheler, “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568,” Bibliothèque d'Humanisme

et Renaissance, T. 21, No. 2 (1959); Jean-Baptiste Montfalcon, Recueil des plaisants devis récités par les supposts du seigneur de la Coquille (Lyon: Perrin, 1857).

(17)

17 hiervan zijn twee kronieken en een administratieve bron. De eerste kroniek is de Histoire

veritable de la ville de Lyon (1604) van Lyonees Claude de Rubys (1533-1613), die vanaf

1565 procureur-generaal van de stad Lyon was waarna hij toetrad tot het stadsconsulaat.32 Zijn meer dan vijfhonderd pagina’s tellende relaas, dat geconsulteerd kan worden in de Archives Départementales et Métropolitaines du Rhône te Lyon, verhaalt de geschiedenis van Lyon van de Romeinse tijd tot en met het Heilige Jaar 1600, alhoewel de nadruk op de laatste honderd jaar ligt. Zijn kroniek is zeer relevant aangezien hij enkele pagina’s besteedt aan de beschrijving van ‘plusieurs rejiouïssances publicques qui se font tous les ans en la ville de Lyon’, oftewel de Lyonese publieke (volks)feesten.33 De tweede kroniek is van de hand van Jean Guéraud, een meester in het stoffenkoopmansberoep die regelmatig in opdracht van het stadsbestuur belangrijke taken uitvoerde, zoals deelnemen aan officiële diplomatieke handelsreizen. Tussen 1536 en 1562 legde Guéraud met wisselende frequentie en in korte paragrafen de gebeurtenissen in Lyon vast. Anders dan Rubys’ boek betreft het hier niet een kroniek, maar een persoonlijk verslag die weg heeft van een memoir dat niet hoofdzakelijk bedoeld was om te publiceren. De waarde van het werk van Guéraud ligt in het feit dat hij zich niet primair op grote politieke gebeurtenissen richt, maar voornamelijk aandacht besteedt aan het dagelijkse stadsleven. Publieke feesten komen hierbij meermaals aan bod. In La Chronique lyonnaise de Jean Guéraud (1536-1562) (1929) heeft Jean Tricou het ongepubliceerde handgeschreven manuscript van Guéraud integraal uitgebracht.34 Een laatste belangrijke contextuele bron zijn tenslotte de consulaire beraadslagingen van het Consulaat van Lyon op 26 en 28 mei 1517, waarin een opstootje tussen het stadsbestuur en enkele Lyonezen die een ezelparade organiseerden staat beschreven.35

Mijn betoog bestaat uit drie delen. Het eerste hoofdstuk vormt het contextuele kader voor de overige twee hoofdstukken. In dit eerste deel zet ik de politieke structuren van vroegmodern Lyon uiteen en bespreek ik de verschillende spelers – stad, staat en

32 Claude de Rubys, Histoire veritable de la ville de Lyon (Lyon: Bonaventure Nugo, 1604). Deze bron ligt

in de Archives Départementales et Métropolitaines du Rhône onder het inventarisnummer FG B 23.

33 Rubys, Histoire veritable, 500.

34 Jean Tricou, La Chronique lyonnaise de Jean Guéraud (1536-1562) (Lyon: Imprimerie Audinienne,

1929).

35 Archives Municipales de Lyon, BB37 fol. 79 v. en BB37 fol. 80. Deze interessante bron is ook online in

te zien op de site van het archief:

(18)

18 boekdrukkers – die een rol speelden binnen het Lyonese machtsspel. Vervolgens bespreek het landschap waartegen dit machtsspel zich afspeelde door een beschrijving te geven van de ruimtelijke fysionomie van de stad. Tenslotte analyseer ik drie verschillende spatial

tactics die door de spelers werden gebruikt om hun positie in de stedelijke machtsstructuren

te consolideren of te versterken en die antwoord geven op de vragen: Wie gaf de ruimte vorm? Wie bewaakte de ruimte? Welke handelingen vonden in de ruimte plaats?

In het tweede hoofdstuk richt ik mij op de eerste wijze waarop het machtsinstrument van Lyonese volksfeesten functioneerde, namelijk haar materiële machtswerking. De focus ligt in dit hoofdstuk op de zestiende-eeuwse ezelparades. Ik argumenteer dat volksfeesten een ‘sociale productie’ van de ruimte bewerkstelligden, in Lefebvre’s begrip van de term, waardoor zij zich die ruimte toe-eigenden. Hierbij ga ik eerst dieper in op het fenomeen van Lyonese sociétés joyeuses en in het bijzonder de société joyeuse van de boekdrukkers. Vervolgens analyseer ik de wijze waarop de feestgangers de stad Lyon naar een figuurlijk ‘theater’ modelleerden, zo een ‘sociale productie’ van de ruimte teweegbrengend, aan de hand van vier elementen die een wezenlijk onderdeel van elk toneelstuk vormen, namelijk ‘publiek’, ‘acteurs’, ‘decor’ en ‘geluid’. Ik sluit dit hoofdstuk af met een discussie waarin ik antwoord geef op de vraag of volksfeesten werkelijke of imaginaire macht produceerden. Het derde hoofdstuk bespreekt tenslotte de tweede wijze waarop het machtsinstrument van volksfeesten functioneerde, namelijk haar immateriële machtsuiting in taal. De focus ligt in dit laatste hoofdstuk op de zestiende- en vroeg zeventiende-eeuwse mei-vieringen en carnavalsfeesten. Dezelfde historische actoren die de verhaallijn in het tweede hoofdstuk vormgeven, spelen hier opnieuw een hoofdrol. Ik begin dit hoofdstuk met een analyse van het carnavaleske ‘straattheater’ dat tijdens de mei- en carnavalsvieringen werd opgevoerd, waarbij ik de Lyonese casus inbed in bredere Europese ontwikkelingen met betrekking tot de overgang van het middeleeuwse theater naar het humanistische renaissance theater. Dit eerste deel wordt afgesloten met een discussie over de wisselwerking tussen gesproken en geschreven woord en macht. Vervolgens richt ik mij op de politieke uitingen waar de drukkers blijk van gaven in hun theaterteksten en analyseer ik hun politiekmaatschappelijke visie aan de hand van de positie die de drukkers innamen in de in het eerste hoofdstuk besproken stedelijke machtsstructuren. Tenslotte argumenteer ik dat er in het begin van de zeventiende eeuw

(19)

19 veranderingen in het carnavaleske theaterdiscours plaatsvonden die gevolgen hadden voor het machtsspel tussen de verschillende spelers over wie het machtsinstrument van de Lyonese volksfeesten in handen had.

(20)

20

Hoofdstuk 1: Lyon tijdens de renaissance

1.1. De spelers in het Lyonese machtsspel

Het Lyon van de zestiende eeuw kende een complexe maatschappelijk-politieke structuur. Deze structuur was dynamisch en veranderlijk. Enerzijds kwam dit door de godsdienstoorlogen die de stad vanaf 1562 gedurende vier decennia teisterden, anderzijds door de bredere West-Europese ontwikkeling waarbij vorsten, de Franse koningen voorop, poogden hun positie op absolutistische wijze te consolideren. Om iets te kunnen zeggen over de rol die (volkse) feesten in dit ‘machtsspel’ op het Lyonese toneel innamen, is het belangrijk om eerst in kaart te brengen wie de belangrijkste protagonisten in dit spel waren: de Franse koning, het Consulaat van Lyon en de Lyonese drukkers.

1.1.1. Spel tussen stad en staat

Het traktaat van Wenen in 1312 markeerde de overdracht van Lyon aan koning Filips IV en haar definitieve annexatie door het Franse koninkrijk. In 1320 werd dankzij de Charte Sapaudine het bestuur van de stad door aartsbisschop Pierre de Savoie overgedragen aan het nieuw gevormde Lyonese stadsconsulaat, dat gedurende de daaropvolgende eeuwen grote communale vrijheden binnen de monarchie genoot.36 De koning plaatste weliswaar vanaf de vijftiende eeuw Lyon en het omringende gebied onder de militaire heerschappij van een gouverneur, maar in de stad zelf wist het Consulaat door de zwakke positie van de Lyonese adel en de afwezigheid van een parlement het dagelijks uitvoerende bestuur van de stad lange tijd in eigen hand te houden.3738 Het Consulaat bestond uit twaalf mannen die

échevins werden genoemd. In de zestiende eeuw vormden zij een oligarchische coalitie

36 Jean Tricou, Lyon conté par les médailles (Lyon: Audin, 1957), 21.

37 Yann Lignereux, “Le lion et la couronne: une histoire politique des relations de Lyon et de la monarchie

française durant le premier XVII e siècle,” Histoire, économie et société 21, no. 4 (oktober-december 2002): 505.

38 In zijn kroniek Histoire veritable de la ville de Lyon (1604) zegt Claude de Rubys (1533-1613),

voormalig procureur-generaal van Lyon, het volgende over het Lyonese Consulaat; ‘bref, ce [het consulaat] sont les vrays peres du peuple.” Vertaling: “Concluderend zijn zij [het Consulaat] de ware volksvaders (...)”, Claude de Rubys, Histore veritable de la ville de Lyon (Lyon: Bonaventure Nugo, 1604), 475.

(21)

21 waarbij afwisselend juristen en handelaren de meerderheid vormden. De échevins benoemden de meesters van alle beroepsgroepen die de stad rijk was, controleerden hun reglementen en behielden het recht om meesters en gezellen tot de orde te roepen indien zij zich niet aan de richtlijnen van het Consulaat hielden.39 Daarnaast hieven de échevins belastingen en hadden zij het monopolie op de stedelijke financiën, verkozen zij de Lyonese afvaardiging in de Staten Generaal en stelden ze de stedelijke magistraten aan.40 Recht spreken behoorde niet tot de taken van het Consulaat, aangezien de koning had bepaald dat de rechtsmacht voorbehouden bleef aan de aartsbisschop. De Lyonezen konden zich op juridisch gebied echter ook beroepen op koninklijke functionarissen. In 1531 bepaalde Frans I zelfs dat dit de enige legitieme vorm van rechtspraak was, alvorens zijn opvolger Henri II de rechterlijke macht terug gaf aan de aartsbisschop bij zijn aantreden in 1547.41

De godsdienstoorlogen die van 1562 tot 1598 in Frankrijk woedden hadden een ontwrichtende invloed op de bestaande gezagsstructuren in Lyon, de tweede belangrijkste stad van het koninkrijk. In 1562 grepen de protestanten in deze stad de macht. Zij poogden de coup te legitimeren door naast de twaalf bestaande (katholieke) consuls, twaalf protestantse consuls te benoemen, waardoor het consulaat tijdelijk vierentwintig leden telde. De koning maakte van het tumult gebruik door definitief het juridische domein binnen zijn machtssfeer te plaatsen.42 Het Edict van Amboise van maart 1563 betekende het einde van de protestantse overheersing. Alhoewel het Edict voorschreef dat het Consulaat voor de helft uit protestanten moest blijven bestaan, mengde de monarchie zich in toenemende mate in het lokale bestuur van de stad en bevorderde de katholieke koning Karel IX de aanstelling van consuls die hem trouw waren.43 In augustus 1572 kwam deze precaire balans tenslotte tot een bloedige slotsom in de vorm van de Vêpres Lyonnaises, waarbij vele Lyonese protestanten de dood vonden.44

39Rubys, Histoire veritable, 473-474.

40André Pelletier, Jacques Rossiaud, Françoise Bayard en Pierre Cayez, Histoire de Lyon: des origines à

nos jours (Lyon, Éditions lyonnaises d'art et d'histoire, 2007), 433-434; Rubys, Histoire veritable, 474.

41Rubys, Histoire veritable, 472.

42Philippe Paillard, Histoire des institutions lyonnaises (Lyon: EMCE, 2010), 51-54.

43Yves Krumenacker (ed.), Lyon 1562, capitale protestante: une histoire religieuse de Lyon à la

renaissance (Lyon: Olivétan, 2009), 190.

(22)

22 In de twee decennia van wanorde die op deze gebeurtenis volgden lukte het de Lyonezen om zich tijdelijk te ontdoen van de steeds strakker wordende grip die de koning op hun stad uitoefende. Een eerste uiting van hun herwonnen quasi-zelfstandige politieke autonomie vond plaats in 1585, toen zij met geweld de sloop van de citadel Saint-Sébastien bij hun monarch afdwongen. Deze citadel was de belichaming van zowel de symbolische als reële militaire macht van de koning over de stad en was de Lyonezen sinds de bouw in 1563 een doorn in het oog geweest. Een tweede uiting van autonoom handelen vond plaats in 1589 toen de consuls trouw zweerden aan de Heilige Liga. Hiermee rebelleerden zij openlijk tegen hun legitieme soeverein Henri III. Deze kortstondige periode van polarisatie tussen stad en staat kwam tot een einde in 1594, vlak na het aantreden van Henri IV, een voormalig protestant. Enkele échevins, die achter de nieuwe monarch stonden, kwamen in opstand tegen het deel van het Consulaat dat nog trouw was aan de Heilige Liga. Lyon opende vervolgens haar stadspoorten voor Henri IV. Samen met de in 1595 door Henri IV opgelegde reorganisatie van het stadsbestuur, waarbij de twaalf consuls volgens Parijs model werden teruggebracht naar vier, leidde deze gebeurtenis een lange periode van verzoening in tussen stad en staat die Lyon definitief smeedde tot trouwe vazal van het absolutistische staatsapparaat.45

1.1.2. De boekdrukkers

Naast officiële autoriteiten zoals het Consulaat, koningen, gouverneurs en aartsbisschoppen waren er nog andere actoren die hun machtspositie trachtten te verdedigen en te verstevigen. In het zestiende-eeuwse Lyonese machtsspel was namelijk een belangrijke rol weggelegd voor de drukkers. Sinds de eerste Lyonese incunabel in 1473 gedrukt werd had de boekdrukkunst in hoog tempo een prominente positie in de economische bedrijvigheid van de stad verworven. In de daaropvolgende honderd jaar plaatste enkel Parijs zich in Frankrijk qua productie en afzet boven Lyon.46 In tegenstelling

45 Lignereux, “Le lion et la couronne,” 501-502; Rubys, Histoire veritable, 468. 46 Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon.”

(23)

23 tot de hoofdstad, die zich in een eerste fase sterk richtte op de productie van humanistische werken voor een geleerde clientèle, was er in Lyon geen universiteit. Dankzij haar centrale West-Europese ligging en haar vierjaarlijkse jaarmarkten had zij zich ontwikkeld tot financieel en diplomatiek centrum op internationale schaal. Ondanks de afwezigheid van een universiteit bleken de grote concentratie van kapitaal en het kosmopolitische karakter van de stad een zeer vruchtbare basis voor een bloeiende boekdruknijverheid. De aard van de Lyonese clientèle, die voor een groot deel uit handelaren en notarissen bestond, vroeg om de productie van andersoortige boeken dan die in de hoofdstad werden gedrukt. De Parijse drukkers gaven met name in de eerste decennia van de boekdrukkunst overwegend boeken in het Latijn en in een Romeinse letter uit. In Lyon ontstond daarentegen een traditie van het drukken van boeken (vaak religieuze of juist populaire werken) in de Franse volkstaal en met gotische letters.47

Door hun economische overwicht konden de drukkers ook op andere gebieden, zoals de politiek, een prominente positie verwerven. Meesterdrukkers, zoals Hugues de la Porte en de pionier van de Lyonese boekdrukkunst Barthélemy Buyer, zetelden in het stadsconsulaat. Meesters en gezellen hadden een sterke positie ten opzichte van andere nijverheden door zich in de begindagen van de boekdrukkunst gezamenlijk te groeperen in een religieus genootschap.48 De differentiatie van de beroepsgroep tussen meesters, gezellen en boekhandelaren zorgde echter voor onderlinge spanningen. Deze spanningen uitten zich in veranderlijke coalities waarbij de samenwerking tussen meesters en boekhandelaren werd afgewisseld door het samenspannen van gezellen en meesters tegen het monopolie van de boekhandelaren.49

In haar artikel “A trade union in sixteenth-century France” (1966) heeft Natalie Zemon Davis aangetoond dat er onder de drukkersgezellen een voortdurende ontevredenheid bestond over de sociaaleconomische ongelijkheid die zij ten opzichte van hun meesters ervaarden. Hiermee sluit zij aan bij het concept ‘moral economy’ dat E. P. Thompson heeft uitgewerkt in zijn invloedrijke artikel “The moral economy of the English

47 Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon.” 48 Davis, “A trade union,” 54.

49 Natalie Zemon Davis, “Printing and the people” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

(24)

24 crowd in the eighteenth century” (1971).50 In deze studie beargumenteert Thompson dat aan de (voedsel)rellen in vroegmodern Engeland complexere oorzaken ten grondslag hadden dan slechts een simplistische oorzaak-gevolg redenering waarbij honger rechtlijnig zou leiden tot (gewelddadig) protest. In zijn optiek werden deze rellen namelijk veroorzaakt doordat de rebellerende ‘massa’ enkele belangrijke normen en waarden op economisch vlak had, door hem aangeduid als hun ‘moral economy’. Acties van protest op economisch-sociaal gebied, zoals rellen en stakingen, vonden hun grondslag in de wil van de opstandelingen om een situatie te creëren die zou stroken met de normen en waarden van hun ‘moral economy’.51

Het conceptuele kader van Thompson is niet alleen maar relevant voor vroegmodern Engeland, maar kan ook worden toegepast op de rest van vroegmodern Europa en op de drukkersgezellen in zestiende-eeuws Lyon. Hun sterke onderlinge sociale cohesie en hun sociaaleconomische ontevredenheid, waardoor zij als groep een uitgesproken gedeelde ‘moral economy’ ontwikkelden, zette de drukkersgezellen er namelijk toe om zich aan het begin van de zestiende eeuw af te scheiden van het eerder gevormde religieuze genootschap van meesters en drukkers en om hun eigen groepering op te richten, de zogenaamde Compagnie des Griffarins.52 Het doel van deze groepering was het nastreven van de normen en waarden van de gedeelde ‘moral economy’ van haar leden. De Compagnie was een seculiere en geheime organisatie. Om toe te treden moesten aspirant-leden een initiatieritueel ondergaan en een eed van trouw zweren aan de strikte regels en doelstellingen van het genootschap.53 De Griffarins waren relatief succesvol in het verdedigen van hun positie ten opzichte van meesterdrukkers en forfants.54 Dit deden zij onder andere door middel van stakingen: in 1539 initieerden zij één van de eerste Franse

50 E. P. Thompson, “The moral economy of the English crowd in the eighteenth century,” Past & Present,

no. 50 (februari 1971).

51 Thompson, “The moral economy,” 78-79. 52 Davis, “A trade union,” 55.

53 Voor meer informatie over deze initiatierituelen en de Compagnie des Griffarins in het algemeen zie

Davis’ artikel “A trade union in Sixteenth-Century France” (1966).

54 ‘Forfant’ was de naam die werd gebruikt voor gezellen die niet tot de Compagnie des Griffarins

behoorden. Zij kozen hier zelf voor, aangezien de Compagnie zowel katholieke als protestantse leden accepteerde. Doordat forfants zich niet aan de regels van de Compagnie hoefden te houden en bijvoorbeeld lonen accepteerden die lager waren dan de door de Compagnie des Griffarins voorgeschreven minima vormden zij een bedreiging voor het economische monopolie van de Griffarins en hun positie tegenover de meesters. Als gevolg hiervan traden de Griffarins hard op tegen de forfants, zowel door middel van sociale uitsluiting als geweldpleging. Davis, “A trade union,” 61-62.

(25)

25 massastakingen, waarbij in Lyon alleen al drie- tot vijfhonderd Griffarins in opstand kwamen tegen hun meesters. Bij de staking maakten zij gebruik van de ‘tric’-methode, die inhield dat de Griffarins allen tegelijkertijd hun werk in de drukkerijen stillegden. Deze staking sloeg over naar Parijs, waarna de koning de meesters in het gelijk stelde en de Compagnie definitief verbood.55 Alhoewel dit de relatie tussen meesters en gezellen nog verder onder druk zette, weerhield het koninklijke verbod de Griffarins er niet van hun activiteiten voort te zetten. Zij opereerden voortaan in het geheim en verscholen zich achter een religieus schijngenootschap. Twee concrete manieren waarop de Griffarins zich in de openbaarheid manifesteerden waren de militie en hun reeds in de inleiding genoemde

société joyeuse, de carnavaleske groepering die onder leiding van de Seigneur de la

Coquille stond en waarin zij zich verzamelden tijdens de festiviteiten van het carnaval, de mei-vieringen en de ezelparades.56

De ontevredenheid over de hiërarchische structuur binnen de druknijverheid maakte de gezellen daarnaast ontvankelijk voor ideeën over de hiërarchische ongelijkheid binnen de katholieke kerk.57 Mede als gevolg hiervan sloten zij zich net als velen van hun collega’s binnen de boekdrukkunst aan bij het protestantisme, dat door hen actief ondersteund werd door het drukken van (illegale) politiek-religieuze teksten.58 De omarming van het nieuwe geloof had echter tot gevolg dat de positie van de drukkers (gezellen én meesters) binnen de stad Lyon verzwakte. Werden zij voorheen nog door het stadsbestuur beschouwd als de belangrijkste factor in de (economische) welvarendheid van de stad en naargelang die positie behandeld, met de opkomst van het protestantisme begon het katholieke consulaat de drukkers en hun nijverheid te zien als bedreiging voor de traditionele sociale orde.59 Analoog aan een steeds strengere staatscensuur werden dissidente drukkers in toenemende mate gearresteerd en veroordeeld. Van de in 1560 opgerichte protestantse kerk konden de Griffarins ook geen steun verwachten.60 De

55 Corinne Poirieux en Sheza Moledina, Guide de Lyon capitale de l’imprimerie: Dans la Presqu’île des

XVIe-XVIIIe siècles (Lyon: Éditions Lyonnaises d’Art et d’Histoire, 2015), 30.

56 Davis, “A trade union,” 56.

57 Natalie Zemon Davis, “Strikes and salvation,” 6-7.

58 Voor een uitgebreide beschouwing van de oorzaken en het verloop van de religieuze hervorming van de

Griffarins, zie Davis’ essay “Strikes and salvation”.

59 Om de groei van de Lyonese boeknijverheid te stimuleren, had het Consulaat bepaald dat drukkers en

boekverkopers de eerste tien jaar van hun werkactiviteiten geen belasting hoefden te betalen. Poirieux en Moledina, Guide de Lyon, 21.

(26)

26 vijandige houding van de wereldlijke en religieuze autoriteiten, de toenemende censuur, het voortrekken van de Parijse drukkers door de koning en het gespannen oorlogsklimaat brachten veel Lyonese protestantse drukkers ertoe om te vluchten naar Genève, dat zich vervolgens tot één van de nieuwe centra van boekdrukkunst ontwikkelde.61 De jaren ’60 en ’70 van de zestiende eeuw worden in de secundaire literatuur bestempeld als de jaren van definitieve achteruitgang van de Lyonese boekdrukkunst.62 Alhoewel de economische positie van de (grotendeels ex-protestantse) drukkers inderdaad sterk was verzwakt, getuigen juist de Plaisants devis uit de periode na 1580 van een grotere rol in het publieke politieke debat dan de bronnen van voorgaande decennia ons laten zien.

1.2 Machtsuitoefening in ruimtelijk perspectief

1.2.1. Theoretisch kader

De hierboven genoemde actoren verkeerden binnen de geografische context van Lyon in een permanente machtsstrijd. Cruciaal in deze strijd was het ruimtelijke aspect. Ruimte was bepalend in de creatie van de veranderlijke machtsrelaties tussen de verschillende actoren en in de actieve en passieve vorming van hun (stedelijke) identiteit. Zoals Ellen Wurtzel heeft aangetoond in haar essay over territoriale jurisdictie in Lille, was er in de vroegmoderne West-Europese stad geen vaststaande of accuraat afgebakende verdeling van de ruimte in juridische zin.63 Aangezien dus niet exact vaststond wie over welk gebied (wettelijke) macht had, konden (politieke) entiteiten actief de urbane context om hen heen manipuleren en een er een bepaalde invulling aan geven. Daarmee konden zij de ruimte in bezit nemen en er zo macht over uitoefenen. Deze spatial tactics hadden directe invloed op hun machtspositie in de stad. De vernieuwende perspectieven waarmee in de geschiedschrijving wordt gekeken naar de relatie tussen mens en ruimte, samengevat onder

61 Benoit, “L’imprimerie à Lyon.”

62 Zie Benoit, “L’imprimerie à Lyon” en Davis, “Strikes and salvation”.

63 Ellen Wurtzel, “City limits and state formation: territorial jurisdiction in late medieval and early modern

Lille,” in The power of space in late medieval and early modern Europe: the cities of Italy, Northern

(27)

27 de noemer spatial turn, zijn sterk beïnvloed door Henri Lefebvre en zijn werk La

production de l’espace (1974, vertaald naar het Engels in 1991). Lefebvre

beargumenteerde dat ruimte schaars was geworden. Waar schaarste is, is (economische) strijd. Door nadruk te leggen op de machtsstrijd over en in de (stedelijke) omgeving voegde Lefebvre een subjectief element toe aan de aard van ruimte. In zijn optiek is ruimte een sociale constructie, die dientengevolge voor politieke doeleinden gebruikt kan worden. Ook de ruimte zelf is hierbij een actor. Macht kan dus verkregen worden door vormgeving, of ‘sociale productie’, van de ruimte. De machtsstrijd in Lyon tussen de verschillende spelers over wie de ‘productie’ van de ruimte in handen had, uitte zich in het uitvoeren van verschillende spatial tactics. Onder andere publieke feesten speelden hierbij een grote rol. Voordat ik zal uitwijden over de manieren waarop de verschillende (politieke) entiteiten de ruimte probeerden te beïnvloeden en tegelijkertijd door diezelfde ruimte beïnvloed werden, zal ik eerst uiteenzetten wat die ‘ruimte’ precies inhield in de context van vroegmodern Lyon.

1.2.2. De ruimtelijke structuur van vroegmodern Lyon

De vroegmoderne Europese stad kende geen uniforme collectieve identiteit. ‘De stad’ was een verzameling van veranderlijke en contrasterende identiteiten.64 Zoals Laura Gowing heeft aangetoond voor vroegmodern Londen, maar zoals voor elke urbane conglomeratie geldt, had ieder individu hierbij zijn of haar eigen subjectieve en

geestelijke mental map, oftewel een denkbeeldige kaart van de stad wiens vorm door de bedenker ervan werd ingevuld – Gowing sluit met deze term aan bij Lefebvre’s theorie over de subjectieve ervaring van de ruimte.65 Aansluitend hieraan heeft Marta Howell in

64 Zie voor een verdere uitweiding over de veranderlijke identiteiten van de vroegmoderne en

laamiddeleeuwse Europese stad de bundels The power of space in late medieval and early modern Europe:

the cities of Italy, Northern France and the Low Countries, Marc Boone en Martha C. Howell (eds.)

(Turnhout: Brepols, 2013) en Shaping urban identity in late medieval Europe, Marc Boone en Peter Stabel (eds.) (Leuven-Apeldoorn: Garant, 2000).

65 Zie Laura Gowing, “‘The freedom of the streets’: women and social space, 1560-1640” in: Paul Griffiths

and Mark S.R. Jenner (eds.), Londinopolis. Essays in the cultural and social history of early modern

London (Manchester, 2000); Peter Gould en Rodney White (eds.), Mental maps (Londen, Routledge:

(28)

28 haar artikel “The spaces of late medieval urbanity” (2000) aangetoond dat de visuele representaties die de historische actoren van hun stad gaven, in de vorm van kaarten en illustraties, eveneens een product waren van de verschillende identiteiten die de makers ervan aan hun stad toeschreven.66 De subjectiviteit en veranderlijkheid van de stedelijke (ruimtelijke) identiteit in het achterhoofd houdend is het voor een grondig begrip van het onderwerp van deze scriptie noodzakelijk om een overzicht te geven van de ruimtelijke structuren van Lyon en daarin verweven plaatsen van (popular) politics, aangezien zij het decor vormen van de bronnen die in hoofdstuk 2 en 3 behandeld zullen worden. Bij de bespreking van de bronnen zal ik verder ingaan op de wisselwerking tussen de in dit hoofdstuk geschetste stadsidentiteit(en) en de mental maps van de historische actoren.

Lyon in 1550. (Le plan scénographique de Lyon, 1550, Archives municipales de Lyon.67

66 Martha Howell, “The spaces of late medieval urbanity,” Shaping urban identity in late medieval Europe,

Marc Boone en Peter Stabel (eds.) (Leuven-Apeldoorn: Garant, 2000), 3-23.

67 “Le plan scénographique de Lyon, 1550” http://www.renlyon.org/?x=6050&y=12611&z=28

(geraadpleegd op: 3 mei 2018). De werkelijke afmetingen van deze kaart zijn 170x220 centimeter. Dat is erg groot; de kaart bestaat dan ook uit vijfentwintig kleinere vellen die ieder ongeveer 34x44 centimeter aan omvang hebben. Het Plan scénographique is vermoedelijk de eerste gedetailleerde visualisatie van de stad Lyon en werd gedrukt tussen 1544 en 1553. Het strekt tot aanbeveling om de kaart op de site van

(29)

29 Zestiende-eeuws Lyon strekte zich uit over beide oevers van de rivier de Saône. Deze rivier fungeerde als een scheidingslijn tussen Vieux Lyon en de Presqu’île, twee gebieden die van elkaar verschilden in bestuurlijk en functioneel opzicht. In zijn kroniek stipt Rubys de bestuurlijke tweedeling aan wanneer hij schrijft dat de échevins twee meesters van elke beroepsgroep benoemden: één aan ‘de kant van Fourvière’ (de belangrijkste kerk op de westelijke oever, oftewel Vieux Lyon) en één aan ‘de kant van St. Nizier’ (de belangrijkste kerk op de oostelijke oever, oftewel de Presqu’île).68 De westelijke oever stond bekend als de koninklijke kant. Hier concentreerde zich de financiële bedrijvigheid en vonden de vierjaarlijkse jaarmarkten plaats. Het middelpunt werd gevormd door de Place du Change, waar handelsovereenkomsten gesloten werden. In de Middeleeuwen was dit gedeelte van de stad een mengeling van rijk en arm en van verschillende (economische) activiteiten geweest. In de vijftiende en zestiende eeuw vond er echter een herstructurering van de urbane inrichting plaats, deels organisch gegroeid, deels door het stadsbestuur opgelegd, waarbij buurten zich gingen onderscheiden in termen van specifieke functie en aard.69 Met de komst naar Lyon van een groot aantal Italiaanse (geld)handelaren, die zich vestigden op en rond de Place du Change, werden de minder rijke handwerklieden én hun nijverheden verdrongen naar andere delen van de stad.

De oostelijke oever stond bekend als de keizerlijke kant. Anders dan het bedrijvige Vieux Lyon was de Presqu’île tijdens de Middeleeuwen dunbevolkt. Kloosters, werkplaatsen en voorraadschuren werden afgewisseld door grote stukken onbebouwde grond. Door de groei van de stad tijdens de renaissance veranderde het karakter van de Presqu’île. Nieuwe huizen en straten werden gebouwd en meerdere begraafplaatsen van kerken en kloosters werden omgebouwd tot centrale pleinen, zoals de Place des Jacobins in 1562, de Place des Cordeliers in 1567 en de Place Saint Nizier in 1593. Dit steeds dichter bevolkte gebied van de stad nam gaandeweg een groot deel van de bedrijvigheid van Vieux Lyon over. De functionele tweedeling van de stad die hierdoor ontstond uitte zich in de verplaatsing van het centrum van de nijverheid naar de Presqu’île, terwijl Vieux Lyon zich

Renlyon te bekijken, waar tot in het kleinste detail kan worden ingezoomd op de online gigapixel afbeelding van de kaart. Zie bijlage 2 voor een grotere (gedrukte) versie van de Plan Scénographique.

68 Rubys, Histoire veritable, 468.

69Gilbert Gardes, Lyon, l'art et la ville: urbanisme architecture (Paris: Centre national de la recherche

(30)

30 verder toespitste op financiële activiteiten. De concentratie van nijverheid in de Presqu’île is vandaag de dag nog terug te zien in enkele straatnamen van die tijd, zoals de Rue de la Fromagerie (straat van de kaasmakerij), de Rue de la Pêcherie (straat van de visserij) en Rue de la Poullailerie (straat van het pluimvee).

Een detail van de kaart uit 1550; de presqu’île. De bovenste quasi-horizontale as is de Rue Mercière.

Oost en west waren sinds de elfde eeuw met elkaar verbonden via de Pont de Saône. De drukkers vestigden zich op de Presqu’île vlak naast deze belangrijke, want enige, brug over deze rivier. Zij profiteerden van de nabijheid van andere nijverheden zoals bijvoorbeeld de metaalbewerking, een ambacht dat belangrijk was voor de productie van loden letters waarmee de boekdrukkers hun teksten drukten. Aangezien Lyon vóór de opkomst van de boekdrukkunst een belangrijk centrum was geweest voor de productie van kaartspellen waren producenten van primaire materialen zoals inkt en papier reeds aanwezig. Halverwege de zestiende eeuw waren er in Lyon zo’n honderd boekdrukwerkplaatsen gevestigd. Zij concentreerden zich op en rondom de Rue Mercière, wat ‘koopmansstraat’ betekent. In de begindagen van deze nieuwe nijverheid was de concentratie van drukkers, boekhandelaren, graveurs, correctors en auteurs in hetzelfde gebied expliciet gewenst door het stadsbestuur en haar politiemacht. Op deze manier

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De huidige informatie die nu aan de bezoeker gepresenteerd wordt is al lang niet meer wat men ooit van het schilderij dacht. Wel hebben we in het voorgaande

Met elke verandering (intern of extern) wordt een nieuwe laag aan de structuur van de stad toegevoegd. Flexibiliteit is no- dig om dit proces mogelijk te maken. Om veranderingen

In ons onderzoek zijn we op zoek gegaan naar de wijze waarop interacties tussen ouders met jonge kinderen binnen de wachtzaal van het consultatiebureau van Kind & Gezin in

Depending of the data being compared (cf. Table 3.1) the OrcaData structure of type ‘map’ containing the error statistics is one-dimensional (1D) or two-dimensional (2D) (cf.. for the

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

M.E. Kronenberg, Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd.. Hezius, de inquisiteur, aan wie de Luikse lijst der verboden boeken van 1545 te danken is, heeft al

[17] ende laet sich leyden van eenen Boucle ende Borluyt, die doch de [18] Religie niet en meynen. In somma, de libertinssche geesten, vele [19] geuaerlicker dan eenige

E.H.G. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw.. logsvloten uit de Oostzee