• No results found

Hoofdstuk 2: De sociétés joyeuses en hun ‘sociale productie’ van de stedelijke ruimte

2.2. De rol van de société joyeuse van de drukkersgezellen in de Lyonese volksfeesten

2.2.1. De Seigneur de la Coquille en zijn suppôts

De société joyeuse van de drukkers bestond uit gezellen die zich apart van hun meesters hadden verenigd in de Compagnie des Griffarins.111 Hun vereniging stond onder leiding

110 Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques,” 54.

111 Davis, “A trade union,” 56. In haar artikel over de Griffarins gaat Davis uitgebreid in op de ‘vakbond’

van de Griffarins. Zij concludeert dat één van de manieren waarop de Griffarins zich naar de buitenwereld manifesteerden middels hun hoedanigheid als société joyeuse was. Zij bespreekt echter niet hun

49 van de Seigneur de la Coquille en zijn drie suppôts.112 Uit de bronnen komt een tweede prominent figuur naar voren, de Dame of Mère d’Imprimerie, die aan de zijde van de Seigneur de la Coquille de ezelparade aanvoer. Haar leidersrol lijkt echter slechts symbolisch van aard geweest te zijn, terwijl haar mannelijke tegenhanger het daadwerkelijke bestuur van de vereniging uitvoerde. De Mère d’Imprimerie luisterde naar de naam Minerva, ‘moeder van de wetenschap’.113 Dat de drukkers Minerva kozen als symbolische patroonheilige van hun société joyeuse is sprekend voor de rol die zij zichzelf toeschreven binnen de Lyonese maatschappij, namelijk het genereren en verspreiden van (ware!) kennis. Daarnaast waren er binnen deze vereniging, net zoals dat in andere sociétés het geval was, ook rollen weggelegd voor scherts-rechters en -advocaten.114 De leden van de Coquille beschikten over een eigen ‘bancq de Malconseil’, oftewel een ‘(recht)bank van de slechte raad’. Tijdens een gewelddadig conflict op 10 mei 1552 tussen drukkersgezellen en textielarbeiders, waarbij er van beide kanten doden vielen, verzamelden de drukkers zich in deze ‘bancq’ die door kroniekschrijver Jean Guéraud wordt aangeduid als ‘hun fort’. Opvallend is dat de plaatsaanduiding van deze rechtbank niet overeenkomt met de plek waar de Griffarins gewoonlijk samenkwamen, namelijk de St. Bonaventure-kerk. Volgens Guéraud bevond de rechtbank zich ‘tussen het Hôtel-Dieu nabij de Pont du Rhône en de Puits-Pelu’.115 De St. Bonaventure was op een relatief flinke afstand ten noorden daarvan gesitueerd. De reden voor deze geografische tweedeling is waarschijnlijk dat het zich verenigen in een beroeps-société joyeuse een door de officiële autoriteiten geaccepteerde vorm van samenscholing was, terwijl het zich verenigen voor het uitvoeren van vakbondsactiviteiten dit niet was. Zodoende kozen de Griffarins ervoor om alleen hun expliciete ‘sociaal-politieke’ activiteiten achter een religieuze façade in de vorm van de St. Bonaventure-kerk te verhullen – al zal blijken dat ook hun feestelijke uitingen een politieke boodschap met zich meedroegen.

112 De term “Coquille” komt uit het drukkersjargon. In een vroeg negentiende-eeuws drukkershandboek

staat dat het woord destijds gebruikt werd om aan te duiden dat er een fout was gemaakt bij het zetten van letters. Dit gold met name voor letters die grote gelijkenissen vertonen, zoals de ‘d’ en de ‘b’. De term “suppôt” werd daarentegen gebruikt voor leiders binnen een gilde. Antoine Péricaud, Claude Breghot Du Lut en G. Duplessis (eds.), Chevauchée de l’asne (Lyon: J. M. Barret, 1829), 47, 52.

113 Guillaume Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 42. 114 Guillaume Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 42. 115 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 61.

50

2.2.2. De groeiende rol van de drukkersgezellen in de publieke volksfeesten

Ten opzichte van de sociétés joyeuses van andere beroepsgroepen en buurten in Lyon namen de drukkers, net als op economisch gebied, een dominante positie in. In 1518 verkregen zij bijvoorbeeld van het Consulaat het recht om op de Place des Cordeliers het Mirakelspel van de ‘Onbevlekte Ontvangenis’ ten tonele te brengen. Dit recht verkregen zij als eerste, nog vóór het in tweede instantie aan de prins van de société van de Basoche werd verleend, een machtige vereniging van juristenklerken die dankzij hun voorliefde voor wereldlijk toneelspel één van de pioniers van het Lyonese klassieke theater werden.116

De dominante positie van de Seigneur de la Coquille en de zijnen in het carnavaleske aspect van de Lyonese samenleving kwam pas echt tot uiting in de tweede helft van de zestiende eeuw. Twee Lyonese bronnen, getiteld Recueil faict au vray de la

chevauchee de l'asne, faicte en la ville de Lyon: et commencée le premier jour du moys de septembre, mil cinq cens soixante six: avec tout l'ordre tenu en icelle (1566) en Recueil de la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme de Novembre 1578, avec tout l’ordre tenu en icelle (1578) tonen aan dat de individuele ezelparades van de verschillende sociétés joyeuses gecentraliseerd werden in één gezamenlijke chevauchée en dat de

drukkersgezellen hier uiteindelijk de organisatorische leiding over namen. Beide recueils zijn een gedetailleerde beschrijving van de ezelparades die hebben plaatsgevonden op 5 november 1566 en 17 november 1578. De auteur is Guillaume Testefort, een Lyonese drukker die in 1566 misschien, en 1578 zeker, bij de organisatie van deze parades betrokken was. De tekst uit 1566 in het bijzonder biedt inzicht in de organisatie van deze parades, aangezien het niet alleen maar de optocht zelf, maar ook de voorbereiding die er aan voorafging beschrijft.

Tijdens de eerste drie zondagen van september deden drie suppôts drie cryées door de straten van Lyon: dit waren luid geschreeuwde oproepen in versvorm die onder begeleiding van muziek te berde werden gebracht. In deze cryées kondigden de suppôts de op handen zijnde chevauchée aan en spoorden zij de sociétés joyeuses aan om nieuwe

116 De voorliefde voor wereldlijk theater zou de leden van de Basoche echter de kop kosten: in 1540 werd

hun vereniging verboden naar aanleiding van herhaaldelijke uitingen van de acteurs tegen de officiële autoriteiten. Tricou, “Les confréries joyeuses,” 294; C. Brouchoud, Les origines du théâtre de Lyon:

51 scherts-abten, -graven en -prinsessen te verkiezen opdat zij klaar zouden zijn voor de ezelparade die gewoonlijk op de vierde zondag zou plaatsvinden. Het is niet met zekerheid vast te stellen tot welke vereniging deze suppôts behoorden. Ook al schrijft kroniekschrijver Rubys dat ‘de organisator’ van de chevauchée van 1566 Jean Perron was, drukker en lijfwachter van de Lyonese havenmeester, is het te ongefundeerd om te concluderen dat deze drie suppôts ook daadwerkelijk overeenkomen met de drie suppôts van de Seigneur de la Coquille.117 De bron uit 1578 laat daarentegen geen twijfel mogelijk over het feit dat de société joyeuse van de Coquille inmiddels de leiding van de ezelparade in handen had genomen. Waar in het impressum van het recueil uit 1566 nog ‘Par Guillaume Testefort’ staat, is dat in het recueil uit 1578 vervangen door ‘Par les Trois Supposts’. Het privilege wat betreft de rechten tot publicatie werden in 1566 enkel verleend aan Testefort, terwijl in het privilege van 1578 staat geschreven dat deze rechten werden verleend aan de drukkers Testefort, Pierre Ferdelat en Claude Bouilland – de drie suppôts

de la Coquille. In het recueil uit 1578 worden de drie suppôts-personages expliciet

aangeduid als ‘les trois Supposts de l’Imprimerie’ (de drie Suppôts van de Drukkunst). Testefort heeft zich dus, twaalf jaar later, van vertellende toeschouwer of deelnemer in vertellende organisator ontwikkeld.

Alhoewel de bron uit 1578 slechts de ezelparade zelf beschrijft en niet de voorbereidende fase, hebben deze drie suppôts de la Coquille, analoog aan de drie ongespecificeerde suppôts uit 1566, waarschijnlijk de voorafgaande cryées van 1578 voor hun rekening genomen. In de bron uit 1578 is tenslotte te lezen hoe zij door middel van een lang vers de geslagen echtgenoten veroordelen, hen bij beroep en woonplaats noemend.118 De drukkers geven op deze manier niet alleen invulling aan het organisatorische, maar ook aan het inhoudelijke aspect van de ezelparade door zich op te werpen als rechters van de publieke moraal en (althans op papier) te bepalen welke personen de oorzaken vormden voor het houden van de parade.

De drukkersgezellen wierpen zich dus, in de laatste decennia van de zestiende eeuw, op als organisatoren én als aanstichters van deze belangrijke, stadsbrede uiting van volksvermaak. Analoog aan het Consulaat en hun entrées hadden de drukkersgezellen in

117 Rubys, “Histoire véritable,” 500.

52 hun rol als organisatoren invloed op de betekenis van de chevauchées en konden zij dit feest als instrument gebruiken om hun machtspositie in Lyon te beïnvloeden. Hierbij ging het voor een groot deel om de creatie van een machtig imago, maar, zoals ik in paragraaf 2.3.5. zal beargumenteren, creëerden zij hiermee óók ten dele daadwerkelijke, reële macht. Alhoewel er in de tweede helft van de zestiende eeuw waarschijnlijk ook nog wel individueel georganiseerde ezelparades in Lyon zullen zijn gehouden, namen de drukkersgezellen in belangrijke mate dit ‘machtsinstrument’ over door de leiding te nemen over de grootste en meest impact hebbende vorm van dit feest, namelijk de gezamenlijke

chevauchées. Hierdoor versterkten zij ook hun positie ten opzichte van de meesterdrukkers

in het kader van de in het vorige hoofdstuk besproken tweestrijd die er tussen deze twee groepen heerste. De meesterdrukkers stonden weliswaar hoger op de sociaaleconomische ladder en konden rekenen op steun van hogerop in de vorm van stadsconsulaat en koning. Als het echter aankwam op ondubbelzinnige machtsuitingen in de vorm van fysieke en symbolische kracht en met betrekking tot het ‘beheersen’ van de straten, in plaats van ‘officiële’ macht op papier of in formele politiek-economische structuren, lag het voordeel in de handen van de gezellen dankzij hun rol in de militie en de chevauchées. Maar wat bedoel ik precies wanneer ik zeg dat deze volksfeesten een ‘machtsinstrument’ waren? Hoe drukten zij macht uit en hoe genereerden zij macht?