• No results found

Zelfgerapporteerd daderschap van huiselijk geweld – Resultaten van de screeningsvragenlijst14

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 64-68)

Resultaten van de screeningslijst en de dadervragenlijst

4.1 Zelfgerapporteerd daderschap van huiselijk geweld – Resultaten van de screeningsvragenlijst14

Een ruime meerderheid van de onderzoeksgroep (62,8%; zie tabel 3), geeft aan nooit huiselijk geweld te hebben gepleegd, terwijl 34,7% zegt ooit minstens één vorm van huiselijk geweld te hebben gepleegd. De overige 2,4% van de respondenten weet niet meer of ze ooit huiselijk geweld heb-ben gepleegd of wil het niet zeggen. Wanneer de laatste vijf jaar worden beschouwd, blijkt 13,0% van de respondenten daderschap van huiselijk geweld te rapporteren. Omdat in het geval van huiselijk geweld in de voor-gaande vijf jaar ook is gevraagd wie het slachtoffer ervan was, kon worden vastgesteld dat een deel van deze respondenten beter niet als plegers van huiselijk geweld konden worden beschouwd. Zij rapporteerden uitsluitend hun (stief)kind(eren) te hebben verboden uit te gaan of met anderen af te spreken, maar geen enkele andere vorm van huiselijk geweld. Omdat het verbieden van kinderen om uit te gaan of om met anderen af te spreken, in de afwezigheid van andere vormen van geweld (tegen hetzelfde ‘slacht-offer’ of tegen anderen) als normaal pedagogisch handelen kan worden beschouwd, zijn deze respondenten (N = 65) aangemerkt als respondenten die geen huiselijk geweld in de voorgaande vijf jaar hebben gepleegd. In tabel 3 worden de gecorrigeerde resultaten weergegeven en daaruit blijkt dat 12,0% van de respondenten in de voorgaande vijf jaar het plegen van huiselijk geweld rapporteert. Bijna drie kwart van de respondenten heeft in de voorgaande vijf jaar geen huiselijk geweld gepleegd en van 14,2% van de respondenten is het onbekend of zij in de voorgaande vijf jaar huiselijk geweld hebben gepleegd. Deze groep bestaat, naast de respondenten die niet meer wisten of niet wilden zeggen of zij ooit huiselijk geweld hebben gepleegd, voornamelijk uit respondenten die niet meer weten wanneer het geweld zich precies voordeed (N = 754; 82,9%). Van hen valt dan ook niet te zeggen of zij zich in de voorgaande vijf jaar nog schuldig maakten aan huiselijk geweld.

14 Om de leesbaarheid van dit hoofdstuk te bevorderen, worden niet-significante toetsresultaten niet gerapporteerd. Wanneer niet expliciet wordt beschreven dat er sprake is van een significant verschil, kan er dan ook vanuit worden gegaan dat dit niet het geval is. Bij ieder significant resultaat wordt, naast de significantie, ook steeds een maat voor de effectgrootte gegeven: Cramer’s V bij het vergelijken van frequentieverdelingen tussen groepen (χ2-toetsen) en η2 bij het vergelijken van gemiddelde scores of leeftijden (ANOVA’s). Deze maten geven de sterkte van de verschillen tussen groepen weer. Het belang van een dergelijke maat ligt in het feit dat bij relatief grote onderzoeksgroepen – zoals in het onderhavige onderzoek – ook kleine verschillen significant kunnen zijn. Wanneer bij de interpretatie van de resultaten alleen zou worden afgegaan op de significantie, zou ten onrechte hetzelfde gewicht worden toegekend aan grote en kleine verschillen. De interpretatie van Cramer’s V is afhankelijk van het aantal kolommen en rijen in de kruistabel. In bijlage 6 wordt daarom een overzicht gegeven van de interpretatie van Cramer’s V voor verschillende 2 x n-kruistabellen. De grenswaardes van η2 voor kleine, middelgrote en grote effecten liggen op 0,01, 0,06 en 0,14 (Cohen, 1988).

64 Daders van huiselijk geweld

Tabel 3 Gerapporteerd huiselijk geweld – Ooit en in de voorgaande vijf jaar (N=6.393)

Aantal %

Huiselijk geweld – ooit

Nee 4.016 62,8

Ja 2.221 34,7

Weet ik niet/Wil ik niet zeggen 156 2,4 Huiselijk geweld – voorgaande 5 jaar

Nee 4.719 73,8

Ja 764 12,0

Ik weet niet meer wanneer/Weet ik niet/Wil ik niet zeggen 910 14,2

Ten opzichte van de totale onderzoeksgroep bevatten de groepen die daderschap rapporteren (ooit en voorgaande vijf jaar) minder mannen en geven vrouwen vaker aan minstens één vorm van huiselijk geweld te hebben gepleegd (zie tabel 4; χ²(2) = 27,49; p = 0,00; Cramer’s V = 0,07; respectievelijk χ²(2) = 19,61; p = 0,00; Cramer’s V = 0,06). De verschillen zijn echter verwaarloosbaar klein. De gemiddelde leeftijd van respondenten die aangeven nooit geweld tegen iemand uit de huiselijke kring te hebben gebruikt (M = 46,1; SD = 15,8), ligt significant hoger dan die van respon-denten die zeggen wel eens een vorm van huiselijk geweld te hebben gepleegd (M = 43,1; SD = 15,3). Ook dit verschil is echter erg klein (F(1) = 51,55; p = 0,00; η2 = 0,01). Dat is anders wanneer naar huiselijk geweld in de voorgaande vijf jaar wordt gekeken. De groep die minstens één vorm van geweld in de voorgaande vijf jaar rapporteert, is gemiddeld 36,5 jaar oud (SD = 12,4) en is daarmee tien jaar jonger dan de respondenten die in de voorgaande vijf jaar geen enkele vorm van huiselijk geweld zeggen te hebben gepleegd (M = 46,3; SD = 15,5). Hoewel het om een significant verschil gaat, is het in termen van effectgrootte een relatief klein verschil (F(2) = 278,86; p = 0,00; η2 = 0,05). Wanneer de etnische achtergrond van de plegers van huiselijk geweld wordt vergeleken met die van de rest van de onderzoeksgroep (ooit: χ²(12) = 104,98; p = 0,00; Cramer’s V = 0,09; vijf jaar: χ²(12) = 168,19; p = 0,00; Cramer’s V = 0,12), blijkt dat Nederlandse respon-denten minder vaak daderschap van huiselijk geweld rapporteren dan op basis van hun aandeel in de totale onderzoeksgroep had mogen worden verwacht. Opnieuw is dit verschil groter wanneer wordt gevraagd naar daderschap in de voorgaande vijf jaar, maar het gaat in beide gevallen om middelgrote verschillen tussen beide groepen. Met name Turkse en Surinaamse respondenten zeggen vaker pleger van huiselijk geweld te zijn geweest dan had mogen worden verwacht op basis van hun aandeel in de totale onderzoeksgroep. Dit geldt in mindere mate voor Antil-liaanse respondenten, terwijl de verdeling van plegers en niet-plegers binnen de groepen Marokkaanse respondenten nauwelijks afwijkt van hun aandeel in de totale onderzoeksgroep. Indonesische respondenten en respondenten met een andere etnische achtergrond vormen in de groep

65

Daders van huiselijk geweld – Resultaten van de screeningslijst en de dadervragenlijst

plegers een even grote groep als in de totale onderzoeksgroep. Als tot slot het aandeel plegers en niet-plegers per opleidingsniveau wordt vergele-ken met de verdeling van opleidingsniveau in de totale onderzoeksgroep (ooit: χ²(6) = 29,37; p = 0,00; Cramer’s V = 0,05; vijf jaar: χ²(6) = 72,91; p = 0,00; Cramer’s V = 0,08) valt op dat lageropgeleide respondenten minder vaak pleger van huiselijk geweld zeggen te zijn geweest terwijl hogerop-geleide respondenten juist aangeven vaker pleger te zijn geweest dan op grond van het aandeel van beide groepen in de totale onderzoeksgroep had mogen worden verwacht. Het effect is groter wanneer wordt gevraagd naar daderschap in de voorgaande vijf jaar, maar het gaat steeds om vrij kleine effecten.

Ten opzichte van de totale onderzoeksgroep zijn respondenten die aange-ven wel eens geweld te hebben gebruikt tegen iemand uit de hui selijke kring vaker een vrouw, ze zijn gemiddeld jonger, hebben vaker een niet-Nederlandse achtergrond en zijn hoger opgeleid dan mag worden verwacht op basis van de verdeling van deze kenmerken in de totale onderzoeksgroep. Over het algemeen gaat het echter om kleine verschillen en alleen de ondervertegenwoordiging van respondenten met een Neder-landse achtergrond c.q. de oververtegenwoordiging van respondenten met een niet-Nederlandse achtergrond kan een middelgroot verschil worden genoemd.

Tabel 4 Achtergrondkenmerken respondenten in totale onderzoeks-groep, plegers ooit en plegers in afgelopen vijf jaar

Totale onderzoeksgroep Screening – Daderschap ooit Screening – Daderschap 5 jaar (N=6.393) (N=2.221) (N=764) Kenmerk % % % Geslacht Man 48,6 44,3 41,1 Vrouw 51,4 55,7 58,9 Etnische achtergrond Nederlands 66,7 60,9 52,5 Marokkaans 2,5 2,9 3,7 Antilliaans/Arubaans 4,6 5,3 7,7 Surinaams 9,2 12,3 16,8 Turks 3,1 4,3 6,3 Indonesisch 7,2 7,4 7,2 Overig 6,8 6,8 5,9 Opleidingsniveau a Laag 24,7 21,6 12,8 Middelbaar 32,3 33,0 35,6 Hoog 42,1 44,8 51,0

Weet niet/wil niet zeggen 0,9 0,6 0,5 a Laag opleidingsniveau: geen onderwijs, basisonderwijs, lbo, vmbo, vbo, leerlingwezen, mavo,

mulo, ulo, eerste drie jaar havo/vwo; Middelbaar opleidingsniveau: mbo, havo/vwo, WO prope-deuse; Hoog opleidingsniveau: hbo, WO bachelor/kandidaats, WO master/doctoraal.

66 Daders van huiselijk geweld

Zowel respondenten die aangeven ooit huiselijk geweld te hebben gepleegd als respondenten die zeggen dit de voorgaande vijf jaar nog te hebben gedaan, rapporteren voornamelijk alleen psychisch geweld te hebben gepleegd of psychisch geweld in combinatie met lichamelijk geweld te hebben gepleegd (zie tabel 5). De groep respondenten die uitsluitend lichamelijk geweld zegt te hebben gebruikt tegen een persoon uit de huiselijke kring is weliswaar aanzienlijk kleiner, maar toch niet verwaarloosbaar. Seksueel geweld wordt daarentegen vrijwel niet gerapporteerd, met minder dan 5% van de respondenten die ooit huiselijk geweld pleegden en nog geen 2% onder respondenten die in de voorgaande vijf jaar nog geweld gebruikten tegen een persoon uit de huiselijke kring. Van 3,4% van de respondenten die ooit huiselijk geweld pleegden, is het onbekend welke typen geweld door hen zijn gepleegd. Zij hebben bij minstens één van de typen van huiselijk geweld (psychisch, lichamelijk of seksueel) aangegeven niet te weten of niet te willen zeggen of ze een dergelijke vorm van geweld hadden gebruikt. Van de groep respondenten die in de voorgaande vijf jaar nog agressief waren tegen iemand uit de huiselijke kring, heeft 16,0% bij minstens één van de typen van huiselijk geweld aangegeven niet te weten of niet te willen zeggen of ze een dergelijke vorm van geweld hadden gebruikt.

De respondenten die aangaven zich ooit agressief te hebben gedragen tegenover iemand uit de huiselijke kring, rapporteren gemiddeld 2,8 verschillende vormen van huiselijk geweld (SD = 2,6). Respondenten die zeiden in de voorgaande vijf jaar geweld te hebben gebruikt, zeggen in die vijf jaar gemiddeld 2,0 verschillende vormen van geweld te hebben gebruikt tegen iemand uit de huiselijke kring (SD = 1,6). Het aantal vormen van huiselijk geweld dat zij ooit pleegden, bedraagt gemiddeld 3,1 (SD = 2,5). Wanneer deze groep respondenten wordt vergeleken met de respondenten die langer dan vijf jaar terug huiselijk geweld pleegden of van wie niet bekend is of hun geweld in de voorgaande vijf jaar plaats-vond (N = 1.457), blijkt er sprake te zijn van een klein, maar significant verschil. De laatste groep rapporteert gemiddeld 2,6 verschillende vormen van huiselijk geweld (SD = 2,6) en dat is significant lager dan het gemid-delde van de groep die in de voorgaande vijf jaar nog huiselijk geweld rapporteert (F(1) = 15,08; p = 0,00; η2 = 0,01). Wanneer de vergelijking wordt gemaakt tussen de mensen die aangeven dat het geweld dat zij pleegden langer dan vijf jaar geleden gebeurde en de mensen die aangeven in de voorgaande vijf jaar nog agressief te zijn geweest tegen iemand uit hun huiselijke kring (en de respondenten die niet meer weten wanneer zij het huiselijk geweld pleegden dus buiten beschouwing worden gelaten) is er een groter, maar in termen van effectgrootte nog steeds klein, verschil waarneembaar (F(1) = 55,07; p = 0,00; η2 = 0,04). Het gemiddeld aantal vormen van huiselijk geweld dat deze ooitgroep (N = 703) zegt te hebben gepleegd, is 2,2 (SD = 2,1).

67

Daders van huiselijk geweld – Resultaten van de screeningslijst en de dadervragenlijst

Met 71,9% van de respondenten die zeggen dat het geweld tegen hun partner of ex-partner was gericht, zijn partners en ex-partners veruit het vaakst het slachtoffer (tabel 6). Kinderen en stiefkinderen worden door een vijfde van de plegers van huiselijk geweld genoemd en een vrijwel even grote groep zegt geweld te hebben gebruikt tegen een ander familielid. Omdat de vraag naar wie het slachtoffer was alleen is gesteld aan mensen die zeiden in de afgelopen vijf jaar minstens een vorm van huiselijk geweld te hebben gepleegd, kan geen vergelijking worden gemaakt tussen de slachtoffers van ooit gepleegd huiselijk geweld en geweld dat in de voorgaande vijf jaar is gepleegd.

Tabel 5 Typen gerapporteerd huiselijk geweld – Ooit en in de voorgaande vijf jaar

Ooit Voorgaande 5 jaar (N=2.221) (N=764)

Aantal % Aantal %

Alleen psychisch geweld 875 39,4 354 46,3 Alleen lichamelijk geweld 344 15,5 88 11,5

Alleen seksueel geweld 19 0,9 6 0,8

Psychisch en lichamelijk geweld 826 37,2 187 24,5 Psychisch en seksueel geweld 18 0,8 3 0,4 Lichamelijk en seksueel geweld 10 0,5 0 0,0

Alle typen geweld 53 2,4 4 0,5

Weet niet/Wil niet zeggen 76 3,4 122 16,0

Tabel 6 Slachtoffers van huiselijk geweld zoals gerapporteerd door plegers van huiselijk gewelda (N=764)

Slachtoffer Aantal %

Partner/Ex-partner 549 71,9

Kind/Stiefkind 154 20,2

Familielid 132 17,3

Andere persoon uit de huiselijke kring 50 6,5 Weet ik niet/Wil ik niet zeggen 48 6,3 a Meerdere antwoorden waren mogelijk waardoor de percentages niet optellen tot 100.

4.2 Zelfgerapporteerd daderschap van huiselijk geweld – Resultaten

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 64-68)