• No results found

De justitiële groep plegers van huiselijk geweld

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 127-132)

Kenmerken van daders van huiselijk geweld in een reclasseringspopulatie

7.1 De justitiële groep plegers van huiselijk geweld

7.1.1 Demografische kenmerken van plegers van huiselijk geweld die hiervoor in aanraking komen met justitie

De groep plegers van huiselijk geweld bestaat uit 9.504 personen bij wie tussen 15 november 2004 en 5 september 2007 een RISc is afgeno-men naar aanleiding van een incident in de huiselijke sfeer. Veruit de meeste daders van huiselijk geweld zijn mannen (93,1%) en slechts een minderheid (6,8%) is vrouw (zie tabel 40). De gemiddelde leeftijd van de onderzoeksgroep was op het moment dat de RISc werd afgenomen 37,1 jaar (SD = 11,3). De jongste dader van huiselijk geweld is 17,3 jaar en de oudste is 85,1 jaar. De mannelijke daders zijn gemiddeld 37,1 jaar oud (SD = 11,3) en de vrouwelijke daders zijn gemiddeld 36,2 jaar (SD = 11,3). Het gevonden leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen is significant, maar verwaar loosbaar klein (t(9.496) = 2,09; p = 0,04; Cohen’s d = 0,09). Bijna 65% van de daders is autochtoon; 7,7% heeft een Surinaamse achtergrond. Plegers met een Marokkaanse, een Antilliaanse/Arubaanse of een Turkse achtergrond maken elk ongeveer 5% van de totale onderzoeksgroep uit. 6,4% van de onderzoeksgroep heeft een niet-westerse achtergrond (anders dan de reeds genoemde groepen) en 3,3% heeft een westerse ach-tergrond. Van 3,0% van de onderzoeksgroep is de etnische achtergrond niet bekend. Deze cijfers dienen echter met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Informatie over het geboorteland van de pleger is beschikbaar in de RISc-database, maar informatie over het geboorteland van ouders (op basis waarvan de etnische achtergrond wordt bepaald) ontbreekt in deze database in bijna 40% van de gevallen. Om de etnische achtergrond van de onderzoeksgroep te bepalen moest deze informatie uit het Cliëntvolgsysteem (CVS) van de reclasseringsorganisaties worden gebruikt. Het CVS bevat echter (net als de RISc-database) slechts één variabele voor het geboorteland van ouders en het is niet bekend welke conventies worden gehanteerd wanneer beide ouders in verschillende landen zijn geboren. Het lijkt aannemelijk dat reclasseringswerkers hierin

127

Kenmerken van daders van huiselijk geweld in een reclasseringspopulatie

ieder voor zich hun eigen keuze maken. Een vergelijking tussen de infor-matie die uit de RISc-database beschikbaar is (over 61,7% van de RISc’s uit de volledige database) en de informatie uit het CVS wijst uit dat deze bronnen in 7,3% van de gevallen afwijkende geboortelanden van ouders vermelden. Dat wordt in een aantal gevallen verklaard door een verschil in schrijfwijze (bijvoorbeeld ‘Kaapverdië’ en ‘Kaapverdische Eilanden’), maar vaak gaat het om verschillende landen. Het verschil tussen beide databronnen met betrekking tot het geboorteland van de personen bij wie de RISc werd afgenomen is veel beperkter: bij 1,6% van de 38.366 records in de totale database wijken RISc-database en het CVS van elkaar af. De RISc is in de meeste gevallen afgenomen door een medewerker van de Reclassering Nederland (RN; 72,4%). De Stichting Verslavingsreclas-sering GGZ Nederland (SVG) heeft 19,7% van de afgenomen RISc’s voor haar rekening genomen en de reclasseringsafdeling van het Leger des Heils (LJ&R) nam de RISc bij 6,8% van de plegers van huiselijk geweld af. Hoewel de RN inderdaad de grootste organisatie is en het LJ&R de klein-ste, komt de verhouding tussen de drie reclasseringsorganisaties in deze onderzoeks groep niet overeen met de daadwerkelijke verhouding tussen de organisaties. In werkelijkheid is de verhouding tussen de drie organisa-ties ongeveer 67 - 25 - 8. De afwijking van deze verdeling die in de onder-zoeksgroep is gevonden, is significant maar in termen van effectgrootte gaat het om een zeer kleine afwijking (χ2(2) = 90,79; p = 0,00; Cramer’s V = 0,07). In vergelijking met de totale reclasseringspopulatie komen wat meer plegers van huiselijk geweld bij de RN en iets minder bij de SVG en LJ&R.

Tabel 40 Achtergrondkenmerken plegers van huiselijk geweld – RISc data (N=9.504) Kenmerk Aantal % Geslacht Man 8.852 93,1 Vrouw 646 6,8 Onbekend 6 0,1 Etnische achtergrond Nederlands 6.148 64,7 Marokkaans 468 4,9 Antilliaans/Arubaans 446 4,7 Surinaams 729 7,7 Turks 503 5,3 Overig niet-westers 609 6,4 Overig westers 314 3,3 Onbekend 287 3,0 Organisatie RN 6.878 72,4 SVG 1.871 19,7 LJ&R 644 6,8

128Daders van huiselijk geweld

Kenmerken van het huiselijk geweld

Op basis van het dossieronderzoek kan voor een representatieve steek-proef van 200 daders uit de totale onderzoeksgroep een (beknopt) beeld worden geschetst van het soort delicten waarvoor mensen met justitie in aanraking zijn gekomen en die de aanleiding vormden voor de afname van de RISc. In de dossieranalyse is steeds uitgegaan van de hoofdaange-ver33 als slachtoffer waardoor informatie over eveneens 200 slachtoffers is verzameld. Zeventig procent van de slachtoffers is een partner of ex-partner van de dader (zie tabel 41). Het gaat voornamelijk om vrouwelijke (ex-)partners: deze groep omvat 67,5% van de totale slachtoffergroep. De twee andere slachtoffergroepen die een relatief groot percentage van de totale groep omvatten, zijn de ouders en schoonouders (samen 10,5%) en de (stief)kinderen (8%) van de daders. Huisvriend(inn)en, andere familie-leden en andere personen uit de huiselijke kring (bijvoorbeeld de nieuwe partner van de eigen ex) vormen tezamen 7% van de totale slachtoffer-groep. Van één dader is de relatie met het slachtoffer onbekend. De meerderheid van de slachtoffers is vrouw (85,5%) en een kleiner percentage is man (14,0%). Van één slachtoffer is het geslacht onbekend (0,5%). Van ruim 60% van de slachtoffers wordt in de dossiers niet expli-ciet vermeld of het om een meerderjarig of minderjarig slachtoffer gaat. Met name voor de groep (ex-)partners ontbreken deze gegevens in de meeste gevallen. Over de leeftijd van de (ex-)partners kan dan ook niets met zekerheid worden gezegd, maar gezien de gemiddelde leeftijd van de daders is het aannemelijk dat het vooral om meerderjarige slachtoffers gaat. Ook voor de groep ouders (inclusief stiefouders en schoonouders) was niet altijd de exacte leeftijd bekend, maar dezen zullen zonder uitzon-dering meerderjarig zijn geweest ten tijde van het delict. Daarnaast is van een derde van de kinderen, broers, zussen en andere slachtoffers bekend dat zij meerderjarig waren op het moment dat het huiselijk geweld plaats-vond. Ervan uitgaande dat alle partners, ex-partners, ouders en schoon-ouders ouder dan 18 jaar waren, kan worden geconcludeerd dat een kleine 90% van de slachtoffers meerderjarig was. Zeven procent was minderjarig en van 5% blijft onbekend of sprake was van een meerderjarig of een minderjarig slachtoffer.

In 20,5% van de dossiers wordt beschreven dat er een minderjarig kind bij het delict aanwezig was. De leeftijden van deze ooggetuigen liepen uiteen van een paar maanden oud tot 18 jaar. In 31,5% van de gevallen bleek expliciet uit het dossier dat er geen minderjarige ooggetuigen aanwezig waren, maar in de overige 48% van de dossiers staat dit niet expliciet vermeld en blijft dan ook onbekend of dit het geval was.

33 Ook wanneer sprake is van meerdere slachtoffers, is steeds slechts informatie over één slachtoffer in het dossieronderzoek verzameld. Deze keuze is gemaakt omdat in de reclasseringsdossiers doorgaans alleen over de hoofdaangever voldoende informatie is te vinden om het screeningsformulier in te vullen.

129

Kenmerken van daders van huiselijk geweld in een reclasseringspopulatie

Tabel 41 Relatie tussen dader en slachtoffer en slachtofferkenmerken (N=200)

Kenmerk Aantal %

Relatie dader – slachtoffer

Partner 113 56,5

Ex-partner 28 14,0

Vader/moeder (incl. stiefouders) 17 8,5

Schoonvader/schoonmoeder 4 2,0

Kind (incl. stiefkinderen) 16 8,0

Broer/zus 7 3,5

Ander familielid/huisvriend(in)/ander persoon uit de huiselijke kring 14 7,0

Onbekend 1 0,5 Geslacht slachtoffer Man 28 14,0 Vrouw 171 85,5 Onbekend 1 0,5 Leeftijd slachtoffer Meerderjarig 176 88,0 Minderjarig 14 7,0 Onbekend 10 5,0

Aanwezigheid van kinderen tijdens geweld

Ja 41 20,5

Nee 63 31,5

Onbekend 96 48,0

Bron: Reclasseringsdossiers

Op basis van de dossiers is voorts nagegaan van welke (combinaties van) typen huiselijk geweld sprake was (zie tabel 42). Veruit de meeste daders pleegden op zijn minst een vorm van fysiek geweld en twee vijfde van de daders gebruikte (ook) psychisch geweld (waaronder verbaal geweld zoals bedreiging). Een groep van 7,5% van de daders maakte zich – al dan niet in combinatie met andere typen geweld – schuldig aan seksueel geweld. Tot slot was in 2,5% van de dossiers sprake van vernieling (niet in de tabel). Dit gebeurde altijd in combinatie met één of meerdere andere typen geweld.

Om een indicatie te krijgen van de ernst van het huiselijk geweld is nagegaan in hoeverre er sprake was van letsel bij het slachtoffer en hoe ernstig dit letsel was. Er is voor gekozen om fysiek letsel als graadmeter te gebruiken omdat hierover de meeste informatie beschikbaar was. Ernstig letsel is gedefinieerd als botbreuken, bloedingen en alle vormen van letsel aan het hoofd (inclusief hersenschuddingen). Daarnaast is seksueel geweld jegens kinderen altijd als ernstig letsel beschouwd evenals verkrachting bij volwassenen, ook als er geen zichtbaar letsel was. Onder licht letsel zijn blauwe plekken zonder ander letsel verstaan en ‘middel ernstig’ letsel omvat de gevallen die ernstig noch licht letsel betroffen. Het

130Daders van huiselijk geweld

ging hierbij bijvoorbeeld om slachtoffers die kneuzingen of schaafwonden hadden opgelopen. In tabel 43 is een overzicht gegeven van de mate van letsel. In 12,0% van de dossiers kon niet worden achterhaald of er sprake was van fysiek letsel óf werd weliswaar melding gemaakt van letsel bij het slachtoffer, maar was geen informatie beschikbaar over het soort letsel dat het slachtoffer had opgelopen. De rest van de onderzoeksgroep is bijna gelijk verdeeld over de letselcategorieën. Van iets meer dan een vijfde van de slachtoffers is duidelijk dat er geen fysiek letsel was naar aanleiding van het delict en hetzelfde geldt voor slachtoffers die licht of ernstig letsel hadden opgelopen. Een kwart van de slachtoffers liep middel ernstig letsel op; zij zijn voornamelijk het slachtoffer geweest van hardhandigheid tijdens een ruzie. De daders uitten zich in deze gevallen vaak fysiek agres-sief tijdens een ruzie waarbij zij het slachtoffer hardhandig vastpakten, duwden en/of sloegen. Meestal gebruikten deze daders geen voorwerpen om mee te slaan tijdens deze ruzies, maar in enkele gevallen gooide de dader een voorwerp naar het slachtoffer en het kwam voor dat deze hier-door werd geraakt. Deze gewelddadigheden kunnen voor fysiek letsel zorgen bij het slachtoffer, met name schrammen en zware bloeduitstortin-gen. Op basis van de bestudeerde dossiers kan dus worden geconcludeerd dat het huiselijk geweld op zijn minst bij ruim drie vijfde van de slachtof-fers tot ernstiger of minder ernstig letsel leidde.

Tabel 42 Het type huiselijk geweld

Kenmerk Aantal %

Het type delict

Alleen psychisch geweld 15 7,5

Alleen lichamelijk geweld 104 52,0

Alleen seksueel geweld 3 1,5

Psychisch en lichamelijk geweld 58 29,0

Psychisch en seksueel geweld 1 0,5

Lichamelijk en seksueel geweld 3 1,5

Alle typen geweld 8 4,0

Onbekend 8 4,0

Bron: Reclasseringsdossiers

In dezelfde tabel wordt weergegeven of de dader eerder geweld heeft gebruikt tegen hetzelfde slachtoffer. In een aanzienlijk aantal dossiers is hierover geen informatie beschikbaar, maar uit bijna een kwart van de dossiers wordt duidelijk dat regelmatig eerder sprake is geweest van geweld tegen hetzelfde slachtoffer. Een even groot deel van de daders gebruikte één of enkele keren eerder geweld tegen dit slachtoffer. In 23,5% van de gevallen is niet eerder sprake geweest van geweld tegen hetzelfde slachtoffer. Deze gegevens moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Deze informatie is over het algemeen niet geba-seerd op justitiële gegevens en de reclasseringsmedewerker is vooral van de daders afhankelijk voor informatie over dit onderwerp. Het is daarom

131

Kenmerken van daders van huiselijk geweld in een reclasseringspopulatie

mogelijk dat de groep daders die volgens de reclasseringsdossiers nooit eerder gewelddadig is geweest tegenover hetzelfde slachtoffer in de prak-tijk kleiner is. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de frequentie van geweld tegen het slachtoffer in werkelijkheid hoger ligt dan de gerappor-teerde percentages. Ongeacht deze beperking in de gegevens kan worden geconcludeerd dat het in bijna de helft van de gevallen niet de eerste keer was dat de dader zich agressief gedroeg tegenover het slachtoffer.

Tabel 43 Mate van letsel naar aanleiding van het huidige delict en geweldsfrequentie

Kenmerk Aantal %

Mate van letsel

Geen letsel 45 22,5

Licht letsel 38 19,0

Middel ernstig letsel 49 24,5

Ernstig letsel 44 22,0

Onbekend 24 12,0

Geweldsfrequentie

Nooit eerder 47 23,5

Eén keer 24 12,0

Een enkele keer 26 13,0

Regelmatig 47 23,5

Onbekend 56 28,0

Bron: Reclasseringsdossiers

7.2 Criminogene problemen in de justitiële groep plegers van

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 127-132)