• No results found

Denkpatronen, gedrag en vaardigheden

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 142-145)

Kenmerken van daders van huiselijk geweld in een reclasseringspopulatie

7.2 Criminogene problemen in de justitiële groep plegers van huiselijk geweld

7.2.10 Denkpatronen, gedrag en vaardigheden

De schaal Denkpatronen, gedrag en vaardigheden dient in kaart te brengen hoe de delinquent omgaat met zaken die hij in het dagelijks leven tegenkomt. De items van de schaal hebben betrekking op uit-eenlopende kenmerken van delinquenten. Voorbeelden zijn sociale en interpersoonlijke vaardigheden, impulsiviteit, dominant gedrag, zelfbeheersing, probleembesef en probleemhantering. Hoewel de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid van de schaalscore voldoende is, kunnen reclasseringswerkers op de afzonderlijke items nogal eens tot een ver-schillend oordeel komen over dezelfde pleger (Van der Knaap, Leenarts, & Nijssen, 2007). De resultaten met betrekking tot de itemscores moeten daarom terughoudend worden geïnterpreteerd. Volgens de reclasserings-werkers is bij het merendeel van de daders van huiselijk geweld sprake van problemen met betrekking tot hun denkpatronen, gedrag en vaardig-heden. Slechts een vijfde van de daders zou geen criminogeen probleem op dit gebied hebben, terwijl ruim drie vijfde een criminogeen probleem heeft en 14% van de daders zelfs een ernstig probleem heeft.

Een derde van de groep plegers van huiselijk geweld is zich naar het oordeel van de reclasseringswerkers bewust van eigen problemen en probleemgebieden en van zaken die bijdragen aan het in stand houden van problemen. Een iets kleinere groep (een kwart van de onderzoeks-groep) slaagt er daarnaast in op een adequate manier te beoordelen of hij of zij een probleem zelfstandig op kan lossen of hier hulp bij nodig heeft. Deze mensen kunnen een probleem van verschillende kanten bekijken en zijn flexibel in het bedenken van oplossingen. De helft van de plegers van huiselijk geweld herkent volgens de reclasseringswerkers wel wat proble-men, maar is niet consequent in het verklaren ervan of in het erkennen

142Daders van huiselijk geweld

van de eigen rol bij het in stand houden van het probleem. Deze mensen zouden geen goed onderscheid kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken bij het vertellen over het probleem. Een even grote groep mist de nodige flexibiliteit in het bedenken van oplossingen voor problemen en valt steeds terug op een aantal vaste oplossingsstrategieën. Alternatieve oplos-singen worden afgedaan als onhaalbaar of te duur en tijdens het oplossen van een probleem zouden deze daders snel afgeleid zijn door bijzaken. Iets minder dan een vijfde van de onderzoeksgroep ontkent dat er proble-men zijn die hij of zij niet aankan (terwijl dat naar het oordeel van de reclasseringswerker wel het geval is). De oorzaak van problemen wordt door deze groep geheel buiten zichzelf gelegd en deze mensen zouden niet inzien dat hetzelfde probleem zich in de toekomst opnieuw voor kan doen. Iets meer dan een vijfde van de onderzoeksgroep legt oplossingen en de verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen volgens de reclasseringswerkers buiten zichzelf. Deze mensen verwijten anderen dat problemen niet worden opgelost en zien niet de noodzaak in om zelf iets te doen aan het oplossen van problemen. Desnoods vluchten deze daders in het gebruik van middelen of gebruiken zij fysieke of verbale agressie om problemen op te lossen.

Over twee vijfde van de plegers van huiselijk geweld oordelen de reclasse-ringswerkers die de RISc invulden, dat zij in staat zijn om sociale situaties juist in te schatten en gevoelens van anderen (waaronder die van slachtof-fers) kunnen herkennen en erkennen. Een groep van ruim twee vijfde is naar het oordeel van de reclasseringswerkers sociaal onhandig. Zij beoor-delen sociale situaties niet altijd goed en vergeten wel eens de gevoelens van anderen op waarde te schatten. Vijftien procent van de plegers van huiselijk geweld is volgens de reclasseringswerkers sociaal ronduit niet vaardig, begrijpt sociale situaties niet goed en handelt daarin niet zoals verwacht. Deze mensen zijn evenmin in staat zich in de gevoelens van een ander te verplaatsen.

Het merendeel van de plegers van huiselijk geweld is volgens reclas-seringswerkers in meer of mindere mate impulsief en slechts één op de tien daders van huiselijk geweld verliest volgens de reclasseringswerkers zelden zijn of haar zelfbeheersing. Bijna drie vijfde van de daders handelt in sommige situaties impulsief terwijl ze dat in andere situaties niet doen, ze kunnen zich volgens de reclasseringswerkers niet lang op iets concen-treren en zoeken snel iets nieuws. Volgens de beoordelaars heeft deze groep wel enig inzicht in het eigen gedrag, maar ontbreekt het hen aan echte controle over het eigen gedrag. Een groep van 14% handelt daaren-tegen in de meeste situaties impulsief. Deze mensen denken niet na over hun handelen, ook niet achteraf, en hebben geen enkel inzicht in oorzaak-gevolgrelaties en hun eigen aandeel daarin. Voor de helft van de daders van huiselijk geweld zou gelden dat zij incidenteel hun zelfbeheersing verliezen terwijl ruim een derde van de daders zijn of haar zelfbeheersing regelmatig verliest, in dergelijke situaties wel eens anderen heeft aange-vallen of spullen kapot heeft gemaakt en gauw en vaak boos wordt.

143

Kenmerken van daders van huiselijk geweld in een reclasseringspopulatie

7.2.11 Houding

De schaal Houding beoogt de houding van de delinquent te meten tegenover het delict, de maatschappij en criminaliteit in het algemeen. Daarnaast zou de schaal een inschatting moeten geven van de houding van een reclasseringscliënt tegenover (gedrags)interventies en beoogde (gedrags)verandering. De houding van de dader zou volgens de RISc-handleiding één van de belangrijkste factoren zijn die bijdraagt aan recidive en zou daarom in het kader van het verminderen van de recidive kans altijd onderwerp moeten zijn van interventie door justitie. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van deze schaal vertoont hetzelfde patroon als die van schaal 11: de betrouwbaarheid van de schaalscore is voldoende, maar die van de items laat te wensen over (Van der Knaap, Leenarts, & Nijssen, 2007). De resultaten met betrekking tot de itemscores moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Met betrekking tot hun houding ten opzichte van het delict en criminali-teit in het algemeen en tegenover (gedrags)interventies en beoogde (gedrags)verandering signaleren de reclasseringswerkers bij ruim de helft van de plegers van huiselijk geweld geen criminogeen probleem. Bij iets minder dan een derde van de onderzoeksgroep is volgens de reclas-seringswerkers die de RISc invulden wel sprake van een probleem op dit gebied en bij één op de tien daders is sprake van een ernstig criminogeen probleem.

Een ruime meerderheid van 70% van de plegers van huiselijk geweld vindt volgens de reclasseringswerkers dat een maatschappij regels en normen nodig heeft en wil zich er in de toekomst ook aan houden. Een kwart van de daders van huiselijk geweld houdt zich aan de meeste regels, maar vindt een aantal regels en wetten onzin en houdt zich daar dan ook niet aan. Een kleine groep van 3% bepaalt zelf wel wat wel en niet kan en vindt wetten en regels onzin. Wat betreft de manier waarop daders hun eigen delict en hun aandeel daarin beoordelen, concluderen de reclasserings-werkers dat twee vijfde van de plegers van huiselijk geweld de schuld voor het delict op zich neemt en last heeft van zijn of haar geweten. Deze mensen vinden dat zij een misstap hebben begaan en erkennen het eigen aandeel in het delict. Een iets grotere groep staat ambivalent tegenover het eigen gedrag en ziet weliswaar in dat zijzelf een aandeel hebben in het delict, maar leggen ook een deel van de schuld buiten zichzelf. Eén op de acht daders is volgens de reclasseringswerkers van mening dat misdaad loont. Zij praten het delict goed en leggen de schuld voor het delict volle-dig bij anderen.

Volgens de reclasseringswerkers die de RISc invulden, zal ruim de helft van de plegers van huiselijk geweld meewerken aan begeleiding door de reclassering en zich schikken in door de rechter opgelegde of nog op te leggen voorwaarden. Dit wil niet zeggen dat de reclasseringswerkers van mening zijn dat een even groot deel van de daders gemotiveerd is om het eigen gedrag te veranderen. Dat zou bij iets minder dan twee vijfde van de

144Daders van huiselijk geweld

plegers het geval zijn terwijl bijna de helft van de plegers slechts in lichte mate intrinsiek gemotiveerd is om te veranderen. Deze daders zouden in sterke mate ondersteund en aangemoedigd moeten worden om iets aan hun gedrag te doen. Bij iets minder dan een derde van de daders schatten de reclasseringswerkers in dat er wel wat extra inzet nodig zal zijn om te zorgen dat de dader mee zal werken aan begeleiding, interventies of voorwaarden. Van één op de tien plegers denken de reclasseringswerkers dat zij niet mee zullen werken aan begeleiding of toezicht vanuit justitie. Van een iets grotere groep plegers zijn de reclasseringswerkers voorts van mening dat ze niet gemotiveerd zijn om hun gedrag aan te passen om te voorkomen dat het delictgedrag zich in de toekomst weer voordoet.

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 142-145)