• No results found

Deviantie in andere contexten

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 77-80)

Resultaten van de screeningslijst en de dadervragenlijst

4.4 Achtergrondkenmerken van de drie subgroepen

4.4.4 Deviantie in andere contexten

Tabel 13 geeft weer in hoeverre respondenten als dader en als slachtoffer betrokken zijn geweest bij geweld buiten de huiselijke kring. De groep ple-gers van incidenteel lichamelijk geweld rapporteert het vaakst daderschap buiten de huiselijke kring terwijl de groep plegers van structureel geweld het meeste slachtofferschap rapporteert. Wanneer de drie subgroepen met elkaar worden vergeleken,23 blijkt dat er geen significante verschillen bestaan tussen de groepen met betrekking tot slachtofferschap. Wat daderschap betreft blijken plegers van incidenteel lichamelijk geweld iets vaker betrokken te zijn geweest bij geweld buiten de huiselijke kring dan plegers van incidenteel psychisch geweld (χ2(2) = 8,49; p = 0,01; Cramer’s V = 0,20). De laatsten antwoordden vaker ‘nooit’ en rapporteerden wat minder vaak zich aan verbaal geweld schuldig te hebben gemaakt dan de plegers van incidenteel lichamelijk geweld. Met betrekking tot lichamelijk geweld bleek het verschil tussen beide groepen niet significant te zijn. De groep plegers van incidenteel psychisch geweld verschilt op dezelfde manier van de groep plegers van structureel geweld, maar het verschil tussen deze groepen is niet significant. De groepen plegers van inciden-teel lichamelijk geweld en structureel geweld verschillen niet significant van elkaar wat betreft daderschap van geweld buiten de huiselijke kring. In tabel 14 wordt vermeld in hoeverre plegers van huiselijk geweld met de politie in aanraking zijn gekomen naar aanleiding van delicten buiten de huiselijke kring. Opnieuw rapporteert de groep plegers van inciden-teel lichamelijk geweld de meeste politiecontacten naar aanleiding van zowel geweld als naar aanleiding van andere, niet-agressieve delicten. De groep plegers van incidenteel psychisch geweld rapporteert de minste politiecontacten. De verschillen tussen de drie groepen zijn echter niet significant.

23 De antwoordcategorie ‘anders’ is vanwege het kleine aantal respondenten in deze categorie voor deze analyses als missende waarde beschouwd.

77

Daders van huiselijk geweld – Resultaten van de screeningslijst en de dadervragenlijst

Tabel 13 Betrokkenheid bij geweld buiten de huiselijke kring

Incidenteel ψ geweld Incidenteel lich. geweld Structureel geweld (N=113) (N=99) (N=175) Als dader Nooit 86,7 70,7 77,1

Uitsluitend verbaal geweld 8,8 21,2 17,1 Lichamelijk geweld (inclusief seksueel geweld) 3,5 7,1 5,1

Anders 0,9 1,0 0,6

Als slachtoffer

Nooit 50,4 46,5 44,0

Uitsluitend verbaal geweld 28,3 25,3 25,7 Lichamelijk geweld (inclusief seksueel geweld) 21,2 28,3 29,7

Anders 0,0 0,0 0,6

Tabel 14 Contact met de politie vanwege delicten buiten de huiselijke kring Incidenteel ψ geweld Incidenteel lich. geweld Structureel geweld (N=113) (N=99) (N=175) Vanwege geweld Nooit 94,7 88,9 92,0 Ja, één keer 4,4 10,1 6,9

Ja, twee keer of vaker 0,9 1,0 1,1

Vanwege andere (niet-agressieve) delicten

Nooit 95,6 92,9 93,1

Ja, één keer 3,5 6,1 4,6

Ja, twee keer of vaker 0,9 1,0 2,3

In tabel 15 wordt de verdeling gegeven hoeveel respondenten per subgroep aangeven als jongere of als volwassene vrienden te hebben (gehad) die contact hebben gehad met de politie. Vanzelfsprekend weet niet ieder-een of zijn of haar vrienden in aanraking zijn geweest met de politie, maar voor de vergelijking tussen de subgroepen is het weinig informa-tief om te weten of de groepen in dit opzicht van elkaar verschillen. Om deze reden is bij het vergelijken van de groepen alleen gekeken naar het aandeel respondenten dat wel of geen vrienden had die in aanraking waren geweest met de politie. De enige significante verschillen deden zich voor tussen de groep plegers van incidenteel psychisch geweld en de groep plegers van structureel geweld.24 Zowel wat betreft vrienden die men als jongere had (χ2(1) = 4,41; p = 0,02; Cramer’s V = 0,13) als wat betreft vrienden die men als volwassene had (χ2(1) = 11,21; p = 0,00; Cramer’s V = 0,21), rapporteren plegers van structureel geweld vaker dat zij vrienden hebben (gehad) die contact hebben gehad met de politie. De verschillen

78 Daders van huiselijk geweld

zijn echter klein en de verschillen tussen de groep plegers van incidenteel psychisch geweld en de groep plegers van incidenteel lichamelijk geweld zijn niet significant. De verschillen tussen de groepen plegers van inci-denteel lichamelijk geweld en structureel geweld zijn evenmin significant.

Tabel 15 Het hebben van vrienden die contact hebben gehad met de politie

Incidenteel ψ geweld Incidenteel lich. geweld Structureel geweld

(N=113) (N=99) (N=175) Als jongere Nee 78,8 78,8 72,0 Ja 11,5 13,1 21,7 Weet ik niet 9,7 8,1 6,3 Als volwassene Nee 85,8 79,8 75,4 Ja 4,4 10,1 18,3 Weet ik niet 9,7 10,1 6,3

De kenmerken van de drie subgroepen die in deze paragraaf worden beschreven – eigen politiecontacten, de mate waarin men in aanraking is geweest met geweld en de mate waarin men met deviante vrienden omgaat – kunnen tezamen als een indicatie voor deviantie worden beschouwd. Om na te gaan in hoeverre de drie groepen op een dergelijke overkoepelende maat voor deviantie van elkaar verschillen, is een schaal gecreëerd die hier inzicht in biedt. De volgende variabelen zijn in deze schaal opgenomen:

– Daderschap van geweld buiten de huiselijke kring (geen – alleen verbaal – (ook) lichamelijk en/of seksueel)

– Slachtofferschap van geweld buiten de huiselijke kring (geen – alleen verbaal – (ook) lichamelijk en/of seksueel)

– Contact met de politie vanwege geweld buiten de huiselijke kring (geen – één keer – twee keer of vaker)

– Contact met de politie vanwege andere delicten (geen – één keer – twee keer of vaker)

– In de jeugd vrienden die contact hadden met de politie (nee – ja) – Als volwassene vrienden die contact hadden met de politie (nee – ja) Alle variabelen werden van 1 tot en met 3 gescoord (waarbij op dichotome variabelen de waarde 2 ontbrak). Cronbach’s alpha bedraagt 0,62 – voor onderzoeksdoeleinden een voldoende interne consistentie – en alle varia-belen dragen bij aan de interne consistentie van de schaal. Scores op de schaal werden berekend door het gemiddelde te nemen over alle variabe-len waarbij de eis werd gesteld dat minstens vier van de zes variabevariabe-len een geldige waarde moesten hebben. Een hogere score komt overeen met meer deviantie.

79

Daders van huiselijk geweld – Resultaten van de screeningslijst en de dadervragenlijst

De drie subgroepen verschillen significant, maar in beperkte mate van elkaar met betrekking tot de op deze manier gecreëerde maat voor de viantie: F(2) = 5,17; p = 0,01; η2 = 0,03. De groep plegers van structureel geweld heeft de hoogste deviantiescore (M = 1,36; SD = 0,40) en de groep plegers van incidenteel psychisch geweld de laagste (M = 1,22; SD = 0,27). De groep plegers van incidenteel lichamelijk geweld (M = 1,32; SD = 0,36) verschilt niet significant van de twee andere groepen. Het verschil tussen de groep plegers van incidenteel psychisch geweld en de plegers van structureel geweld is niet erg groot; wanneer uitsluitend deze twee groepen met elkaar worden vergeleken, bereikt η2 een waarde van 0,04.

In document Daders van huiselijk geweld (pagina 77-80)