• No results found

Wijziging Besluit videoconferentie

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 92-95)

4.2 DE REGELING

4.2.5 Wijziging Besluit videoconferentie

Zoals hierboven besproken, werd met het gewijzigde besluit dat op 25 maart 2020 in werking trad het toepassingsbereik van videoconferentie ten opzichte van het oorspronkelijke besluit vergroot, en werd een vijftal categorische uitsluitingen geschrapt.223

In de nota van toelichting van het oorspronkelijke besluit werd opgemerkt dat deze vijf categorische

uitzonderingsgronden tot stand waren gekomen na overleg met diverse betrokken partijen en dat de inzet van videoconferentie vooralsnog niet geschikt wordt geacht voor deze situaties.224 Eerst zou met de wel

toegestane gevallen meer ervaring moeten worden opgedaan.225 Reeds uit die nota van toelichting volgde aldus dat het streven was het toepassingsbereik van de inzet van videoconferentie in het strafproces uiteindelijk te verruimen en ook mogelijk te maken voor de eerst nog uitgesloten categorieën. De

uitzonderingen werden destijds gemaakt om – gezien de beperkte ervaringen die er toentertijd waren met de toepassing van videoconferentie – een gefaseerde en zorgvuldige invoering van videoconferentie in het strafrecht mogelijk te maken, zo wordt ook benadrukt in de concept memorie van toelichting van het wetsvoorstel ter modernisering van het Wetboek van Strafvordering.226

Inmiddels is het Besluit videoconferentie gewijzigd en het oude artikel 2 lid 1 geschrapt om een breder gebruik van videoconferentie mogelijk te maken.227 In de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit

221 Artikel 4 lid 1 sub e Besluit videoconferentie.

222 Rvdr, Advies inzake conceptvoorstellen in het kader van de modernisering van het wetboek van strafvordering 23 augustus 2018, p. 10.

223 In het geschrapte artikel 2 lid 1 werd de toepassing van videoconferentie in beginsel uitgesloten ten aanzien van minderjarige verdachten (vanaf de fase van inbewaringstelling, sub a), verdachten met een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (sub b), verdachten van een zedenmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is

toegelaten (sub c), als door het strafbaar feit een dodelijk slachtoffer te betreuren was (sub d), en in zaken waarin het slachtoffer gebruik maakte van zijn spreekrecht (sub e). Zie: Artikel 2 lid 1 Besluit videoconferentie geldend van 1 januari 2007 tot en met 24 maart 2020.

224 NvT, Stb. 2006, 610, p. 5.

225 NvT, Stb. 2006, 610, p. 5.

226 MvT bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (ambtelijke versie juli 2020), beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/07/30/ambtelijke-versie-juli-2020-memorie-van-toelichting-wetboek-van-strafvordering (laatst geraadpleegd op 17 september 2020), p. 218.

videoconferentie wordt gesteld dat de uitzonderingsgronden uit artikel 2, eerste lid, a tot en met e,

belemmerend bleken te werken bij de doorontwikkeling van het gebruik van videoconferentie.228 Volgens de nota van toelichting is er inmiddels meer ervaring opgedaan met videoconferentie en is het voor sommige procedures in het strafproces onmisbaar (zoals in ZSM-procedures waarin het gaat om afdoening van verkeersdelicten door het OM) of wenselijk geworden. Er wordt in dat verband verwezen naar het

evaluatierapport van de pilot met betrekking tot het gebruik van videoconferentie in raadkamerprocedures waarin de meerderheid van de geïnterviewde procesdeelnemers aangeeft dat het gewenst kan zijn

videoconferentie toe te passen met betrekking tot verdachten van zware delicten zoals spreekrechtwaardige (zeden)misdrijven of strafbare feiten met een dodelijk slachtoffer.229

De Rvdr is echter kritisch. Zij onderschrijft dat videoconferentie een andere invulling kan geven aan het aanwezigheidsrecht als andere mogelijkheden zijn uitgeput en zo een langdurige aanhouding van een zaak kan worden voorkomen in geval van bijvoorbeeld verblijf of detentie van een verdachte in het buitenland.230

Videoconferentie zou echter niet kunnen worden gezien als een volwaardig alternatief voor het verschijnen ter terechtzitting.231 De Rvdr wijst er in haar advies uit 2018 en in haar advies over de conceptwetsvoorstellen vervolging en berechting MH17 van 23 november 2017 op dat de regering eerder het standpunt innam dat het verhoor van verdachten in de fase van de berechting meer waarborgen vereist en dat in de MH17-wetgeving voor videoconferentie is gekozen bij gebreke van een betere mogelijkheid.232 De Rvdr merkt verder op dat een rechtbank is ontworpen om gezag uit te stralen en verdachten te kennen geven dat videoconferentie niet bijdraagt aan de waardigheid van de rechters en de ernst van het feit.233 Volgens de Rvdr volgt uit de pilot dat verdachten telehoren vaak als onpersoonlijk ervaren en de voorkeur hebben voor aanwezigheid in de rechtbank, ook al vinden ze het vervoer naar en verblijf op de rechtbank over het algemeen belastend.234

Volgens de Rvdr willen verdachten zien met wie zij praten en zouden bij telehoren het gevoel hebben dat zij minder goed hun woord kunnen doen en minder serieus worden genomen.235 Ook geeft de Rvdr aan dat in deze evaluatie naar voren komt dat een aantal tolken klachten heeft geuit over de mogelijkheid om goed te tolken via videoconferentie.236

Volgens de nota van toelichting wordt met het schrappen van artikel 2 lid 1 het uitgangspunt dat destijds aan de regeling ten grondslag werd gelegd tot uitdrukking gebracht, namelijk “dat elke gelegenheid waarbij in het strafproces sprake is van een horen, verhoren of ondervragen in beginsel ook per videoconferentie moet kunnen plaatsvinden”.237 Daarbij wordt in de nota van toelichting opgemerkt dat deze bredere toepassing van videoconferentie in voorkomende gevallen kan tegemoetkomen aan de belangen van de verdachte, zoals het verminderen van vervoersbewegingen voor verdachten, met name die in een Penitentiair Psychiatrisch

228 Stb. 2020, 101, p. 3.

229 NvT, Stb. 2020, 101, p. 2-3. Zie Eindevaluatie pilot telehoren met de raadkamer gevangenhouding; ministerie van Justitie 13 oktober 2017.

230 Rvdr, Advies inzake conceptvoorstellen in het kader van de modernisering van het wetboek van strafvordering 23 augustus 2018, p. 8.

231 Rvdr, Advies wijziging Besluit videoconferentie 19 juli 2019, p. 2.

232 Rvdr, Advies wijziging Besluit videoconferentie 19 juli 2019, p. 2; Rvdr, Advies inzake conceptvoorstellen in het kader van de modernisering van het wetboek van strafvordering 23 augustus 2018, p. 7-8; en Rvdr, Advies conceptvoorstellen vervolging en berechting MH17 23 november 2017, p. 5.

233 Rvdr, Advies inzake conceptvoorstellen in het kader van de modernisering van het wetboek van strafvordering 23 augustus 2018, p. 7.

234 Eindevaluatie pilot telehoren met de raadkamer gevangenhouding; ministerie van Justitie 13 oktober 2017, p. 8.

235 Rvdr, Advies inzake conceptvoorstellen in het kader van de modernisering van het wetboek van strafvordering 23 augustus 2018, p. 7.

236 Rvdr, Advies inzake conceptvoorstellen in het kader van de modernisering van het wetboek van strafvordering 23 augustus 2018, p. 8.

Centrum zijn opgenomen, en het op locatie van de rechtbank lange tijd moeten wachten op behandeling van hun zaak. Daarnaast wordt opgemerkt dat videoconferentie in sommige situaties de enige reële mogelijkheid zou zijn om het aanwezigheidsrecht van de verdachte te waarborgen, zoals wanneer een verdachte in het buitenland is gedetineerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat het van belang is kritisch te blijven op wat reële mogelijkheden zijn en hoe die georganiseerd kunnen worden in plaats van te snel te concluderen dat het wellicht lastig zou zijn. Niettegenstaande deze mogelijke voordelen voor de verdachte wordt in de nota van toelichting ook het belang van de fysieke aanwezigheid onderschreven:

“in veel gevallen de fysieke aanwezigheid van de te horen, verhoren of ondervragen persoon van groot belang is voor optimale communicatie tussen alle betrokkenen in het strafproces. Daardoor kunnen in voorkomende gevallen verbale, maar bovenal ook non-verbale uitingen immers beter worden waargenomen. Met name bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting of in raadkamer heeft ook het ritueel van de samenkomst op een zitting een eigen waarde en uitwerking op de betrokkenen. Deze aspecten zijn en blijven van groot belang bij de afweging om in een individuele zaak al dan niet van videoconferentie gebruik te maken.”238

De huidige regeling vereist daarmee dat een belangenafweging wordt gemaakt die afhankelijk is van de concrete situatie, waar rekening gehouden moet worden met het bestaan van contra-indicaties die pleiten tegen gebruik van videoconferentie.239 Daarbij wordt gewezen op kwetsbare verdachten, zoals de minderjarige verdachte, waarbij van geval tot geval zal moeten worden bezien of toepassing gepast is en ook de

verschijningsplicht van ouders wordt meegewogen.240

Op het punt van de minderjarige verdachte vragen de Rvdr en de RvS om te expliciteren dat het uitgangspunt moet zijn dat videoconferentie niet wordt toegepast tenzij er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de toepassing in het belang is van de verdachte. In haar advies herhaalt de Rvdr haar standpunt uit 2018 en verzoekt wederom om de uitsluiting ten aanzien van de jeugdige verdachte niet te schrappen. De Rvdr

beargumenteert dat videoconferentie voor minderjarige verdachten moet worden uitgesloten in alle fasen van het strafproces omdat deskundigen van oordeel zouden zijn dat het voor een minderjarige lastig is om via videoconferentie tot een goed gesprek met de rechter te komen. Hierdoor wordt het daadwerkelijk contact leggen en het creëren van een sfeer waarin de minderjarige in vrijheid kan verklaren ernstig bemoeilijkt, aldus de Rvdr.241 Hier kan echter de kanttekening worden gemaakt dat juist jongeren goed thuis zijn in

onlinecommunicatie.242 Als subsidiair alternatief voor categorische uitsluiting oppert de Rvdr voor het bij wet opnemen dat het uitgangspunt is dat zaken tegen een minderjarige verdachte slechts in uitzonderlijke gevallen via videoconferentie kunnen worden behandeld.243 Ook de Afdeling advisering van de RvS vraagt in haar advies waarom er niet voor wordt gekozen in het Besluit videoconferentie op te nemen dat als uitgangspunt bij minderjarigen geen gebruik wordt gemaakt van videoconferentie, tenzij sprake is bijzondere omstandigheden waardoor de videoconferentie in het belang is van de minderjarige.244

238 NvT, Stb. 2020, 101, p. 5.

239 NvT, Stb. 2020, 101, p. 5.

240 NvT, Stb. 2020, 101, p. 5.

241 Rvdr, Advies wijziging Besluit videoconferentie 19 juli 2019, p. 2.

242 Zie bijvoorbeeld een recent rapport over de digitale vaardigheden van jongeren door het Centraal Bureau voor Statistiek, via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2020/13/meer-jongeren-digitaal-vaardig (laatst geraadpleegd op 12 oktober 2020.

243 Rvdr, Advies wijziging Besluit videoconferentie 19 juli 2019, p. 2-3.

Deze adviezen van de Rvdr en RvS zijn niet overgenomen. In reactie van 18 maart 2020 op het advies van de RvS merkt de minister van Justitie en Veiligheid daarover op dat het uitgangspunt dat een minderjarige persoonlijk en fysiek op de zitting aanwezig is al is neergelegd in de wet (artikel 495a Sv). Daarom is ervoor gekozen dit niet ook (expliciet) op te nemen in het Besluit videoconferentie.245 Wel is er expliciet aandacht voor dit punt in de nota van toelichting: “Indien sprake is van een minderjarige verdachte, levert dit een contraindicatie op die pleit tegen gebruikmaking van videoconferentie.”246 Tegelijkertijd zijn wel situaties voorstelbaar waarbij toepassing van videoconferentie juist in het belang is van de jeugdige, zoals wanneer persoonlijke verschijning niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is. Dat is dan ook reden de categorale

uitzonderingsgrond voor de jeugdige verdachte te schrappen.247

Daarnaast wordt over het spreekrecht van slachtoffers of nabestaanden opgemerkt dat ook daar het

schrappen van deze categorale uitzondering er niet aan in de weg staat dat in specifieke gevallen kan worden afgewogen welke vorm wordt toegepast, met of zonder videoconferentie, en daarbij ook de zienswijze van het slachtoffer hierover meegenomen moet worden.248 Wat betreft de verdachte met een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens blijkt dat in de praktijk gebleken is dat een gang naar de rechter voor deze categorie erg belastend is en dat juist hier videoconferentie uitkomst kan bieden. Categorale uitsluiting is daarom ook voor deze categorie niet langer aangewezen.249

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 92-95)