• No results found

Overige waarborgen

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 116-122)

4.4 TOEPASSING IN DE PRAKTIJK

4.4.4 Overige waarborgen

TECHNIEK EN VEILIGHEID

Een probleem dat door alle voor dit onderzoek geïnterviewde praktijkbeoefenaars naar voren wordt gebracht is dat er nog altijd (te)veel technische problemen zijn. Strafrechtadvocaat Tamara Buruma vertelt bijvoorbeeld dat de techniek ook voor gebruik binnen Nederland te vaak hapert en dat dit moet worden verbeterd. In het kader van de internationale samenwerking is dit nog vaker een reëel probleem. Medewerkers van het ICC geven ook aan dat zelfs de verbinding met Nederlandse detentiecentra vaak niet voldoende is voor de gewenste kwaliteit voor een verhoorsituatie. Rechter De Boer beaamt dat de techniek beter moet: “Het gaat meestal goed, maar de problemen die opspelen zijn meestal van technische aard. Dan lukt het ondanks een goede test toch niet op de dag zelf, en gaat het verhoor dan onverwachts toch niet door, terwijl je niet altijd goed weet waar dat aan ligt.”

Als videoconferentie toenemend wordt toegepast bij verdachten geeft rechter De Boer aan dat het goed zou zijn om de techniek verder te ontwikkelen zodat er minder vertraging is, de lijn betrouwbaarder wordt, en er contact kan zijn met de verdachte in alle facetten, en niet alleen verbaal. A-G Minks voegt toe dat de kwaliteit van het beeld goed moet zijn, de lijn veilig moet zijn en moet werken. Daarnaast zou de camera moeten kunnen bewegen, zodat duidelijk is wie er in de ruimte staat en of er zichtbare afluisterapparatuur te zien is, zegt Minks. Officier van justitie Van der Schaft geeft aan dat het bij de inrichting van de techniek belangrijk is dat partijen zelf zouden moeten kunnen kiezen waar ze naar kijken.

Wat betreft de techniek ziet ook Van der Schaft veel mogelijkheden voor toekomstige verbetering. Hij wijst hierbij bijvoorbeeld op virtual reality brillen, waarmee je in de ruimte kan bewegen en zelf kan bepalen waar je naar kijkt, hoewel de huidige VR-brillen maken dat het gezicht niet te zien is. Als brillen kleiner worden en microbewegingen kunnen weergeven, zou de kwaliteit mogelijk als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd. Van der Schaft vraagt zich hierbij wel af of het proces er beter door wordt als micro-expressie kan worden waargenomen, of dat de beoordeling wellicht beter wordt als de verdachte geen gezicht heeft. Zo zijn er ook zorgen over dat de verdachte minder menselijk over kan komen via videoconferentie, en welke invloed dit dan heeft.

Ook komt hier een extra veiligheidsaspect bij kijken omdat die microbewegingen gemanipuleerd zouden kunnen worden via een digitale verbinding. Dit benadrukt de noodzaak om bij de inrichting en organisatie van de toepassing van videoconferentie goed na te denken over veiligheidsaspecten, zowel ten aanzien van de beveiliging en garanderen van een privéverbinding waar niet op kan worden ingebroken als ten aanzien van de

instantie verantwoordelijk is voor een gedegen veiligheidsrisico-analyse vooraf en het zo goed mogelijk waarborgen van de veiligheid van de te horen persoon en diens familie. Ook moet er worden ingegrepen als er aanwijzingen zijn dat de veiligheid in het geding is, en moet er in de beleidsontwikkeling nagedacht worden hoe in het proces van het tot stand brengen van de verhoorsituatie op de juiste momenten

veiligheidsafwegingen en -maatregelen worden genomen.

Ook hier geldt dat de zorgen en uitdagingen toenemen bij toepassing in het kader van de internationale rechtshulp. Ten eerste voor wat betreft de kwaliteit van de verbinding: er geldt een afhankelijkheid van de techniek elders en van compatibiliteit van de technieken waarbij de zwakste schakel de kwaliteit bepaalt en bepaalt welke mogelijke waarborgen kunnen worden gegarandeerd. Daarnaast is in de internationale rechtshulp bijvoorbeeld ook vaker een tolk nodig. Echter, vertolking, zeker als dit simultaan gebeurt, belast ook de verbinding die vaak al een grote uitdaging is bij internationale toepassing. Ook ontbreekt vaak

technisch personeel in de ruimte van de verdachte, waardoor bij hapering van de techniek er vaak maar weinig kan worden gedaan om het verhoor nog te redden.

Ten tweede is er grotere zorg voor de veiligheid in internationale toepassing dan bij nationale toepassing: hoe zorg je er bijvoorbeeld voor dat er geen druk op de te horen persoon uitgeoefend wordt?

Met betrekking tot de veiligheid komt uit de praktijk een combinatie van oplossingen en benaderingen voort, zoals het garanderen dat de hele ruimte te zien is waarin de verdachte zich bevindt en het maken van een goede risico-afweging. Indien nodig kunnen ook eigen mensen worden gestuurd om de veiligheid en naleving van mensenrechten te waarborgen. Dit laatste doet het ICC bijvoorbeeld standaard, zoals in paragraaf 5.1 zal worden besproken. Verschillende praktijkbeoefenaars geven aan dat hierover goed moet worden nagedacht en dat hiervoor beleid moet worden gemaakt.

Verder speelt de kwestie van de betrouwbaarheid van de autoriteiten van het land waarin de te horen persoon zich bevindt, met name voor wat betreft de veiligheid van de persoon in kwestie. Buruma beschrijft dat het voorkomt dat getuigen wel bereid zijn te verklaren maar alleen als de lokale autoriteiten dit niet komen te weten, zoals in conflictsituaties, en waar zij te vrezen hebben voor hun veiligheid. Het kan per rechter-commissaris verschillen hoe hiermee om wordt gegaan. De lijn van AIRS is dat niemand mag worden gehoord zonder toestemming van de lokale autoriteiten. Buruma bepleit dat het geen inbreuk maakt op de soevereiniteit van een ander land als er geen dwangmiddelen worden gebruikt, wat niet nodig is als een getuige bereid is te verklaren, en duidelijk is voor iedereen dat de persoon in kwestie dus niet gedwongen kan worden aanwezig te zijn of de waarheid te spreken. Als hier flexibeler mee kan worden omgegaan en er minder afhankelijkheid zou zijn van de medewerking van lokale autoriteiten, biedt de mogelijkheid om getuigen die niet de mogelijkheid hebben om in Nederland te komen getuigen te kunnen horen via videoconferentie vanuit het buitenland een enorme meerwaarde, ook uit verdedigingsperspectief, zegt Buruma. Een dergelijk verhoor zou dan bijvoorbeeld op een Nederlandse ambassade kunnen plaatsvinden, of door de getuige te laten inloggen op het Nederlandse systeem vanuit zijn eigen situatie. Vergelijkbare argumenten zouden kunnen spelen bij het verhoor van de verdachte in het buitenland.

Advocaat Simon van der Woude beaamt dat veiligheid van de te horen persoon een reëel probleem is en vindt dat het een uitzonderlijke situatie moet blijven dat videoconferentie wordt toegepast ten aanzien van de verdachte in het buitenland in een gebied of met autoriteiten waar de veiligheid niet kan worden

gegarandeerd. Hierbij vertelt Van der Woude dat hij een keer bij een verhoor in Turkije aanwezig was waar de verdachte was omringd door politie met geladen stenguns. Van der Woude geeft aan dat hij niet het gevoel had dat de verdachte veel keuze had en als je er dan ook niet bij bent maar alleen via videoconferentie contact hebt met de verdachte, kan oneigenlijke druk worden uitgeoefend op een getuige of verdachte, maar ook op de rechter.

De vraag is ook wie er verantwoordelijk is voor de veiligheid van de te horen persoon. Minks vertelt over een man die via zijn telefoon werd gehoord in Somalië en een boom in klom voor beter bereik. Maar ook dat hij het gesprek plots afbrak met de mededeling dat er “mensen aankwamen.” Als rechter, advocaat-generaal of advocaat in Nederland kun je dan weinig doen om de veiligheid van de persoon te waarborgen. Minks geeft aan dat er vanuit Nederland goed moet worden nagedacht over hoe om te gaan met veiligheidsrisico’s als dit middel breder zal worden ingezet in internationaal verband, en zeker als dit wordt toegepast in

conflictgebieden waar mensen gevaar lopen voor hun leven. Het gaat hierbij niet alleen om de veiligheid van de te horen mensen zelf, maar ook die van hun familie, geeft Minks aan. Tijdens de COVID-19 uitbraak heeft het Hof Den Haag zelfgemaakte getuigenissen toegelaten van mensen die zich kennelijk in Syrië bevonden omdat het niet realiseerbaar was de reeds toegewezen getuigen te horen door de raadsheer-commissaris. Minks legt uit dat dit een gevaarlijke en ongewenste situatie is omdat hierdoor niet kan worden nagegaan wat de veiligheidssituatie is. “Juist naar dit soort gebieden zijn we als Nederland uit veiligheidsoverwegingen ook terughoudend in het sturen van rogatoire commissies, en voegt videoconferentie dus wel iets toe,” legt Minks uit. Daarom moet het gesprek hierover in Nederland gevoerd worden, en ook met de persoon zelf om te vragen wat we uit veiligheidsoogpunt moeten weten.

Vos voegt op het onderwerp van veiligheid toe dat het in algemene zin, maar ook bij videoverhoor, van belang is vooraf goede afspraken te maken over wat er met de verklaringen gebeurt. In beginsel zullen de

verklaringen die per video worden afgelegd, enkel gebruikt mogen worden voor het Nederlandse strafproces en dus niet voor bijvoorbeeld een eigen onderzoek door het land waar de betrokkene zich bevindt. Het doen van risico-analyse die ook rekening houdt met verschillende scenario’s is daarom van belang. Centraal staat daarbij de vraag of er een verwachting is dat als gevolg van het doen van het rechtshulpverzoek, er een reële kans bestaat op flagrante mensenrechtenschendingen bestaat. Bijvoorbeeld doordat op de feiten waar betrokkene van wordt verdacht, de doodstraf staat in het ontvangende land.

Minks benadrukt dat het heel belangrijk is om zeker te weten dat iemand uit volle vrijheid verklaart. Dat er bijvoorbeeld niet iemand naast de persoon staat en druk uitoefent, of dat dit vooraf of achteraf gebeurt. Hij geeft daarbij aan dat hij zich zou verzetten tegen het horen van een persoon als diens veiligheid of dat van zijn of haar familie niet gegarandeerd kan worden. “En indien mogelijk, zou ik daar ook een Nederlandse staande of zittende magistraat naartoe sturen om aanwezig te zijn, of een liaison. Als dit niet mag of kan, moet er een goede analyse plaatsvinden van de veiligheid voor, tijdens en na het verhoor.”

CONTACT MET DE VERDACHTE

Praktijkbeoefenaars uiten verder ook grote zorgen over de belemmeringen in het contact met de verdachte bij toepassing van videoconferentie. Zij leggen uit dat de relevante verschillen tussen het directe en persoonlijke contact en de toepassing van videoconferentie zich met name uiten in het contact dat de rechters met de verdachten kunnen hebben, in de mogelijkheden van de verdachte en diens advocaat om de rechter (of jury, in sommige landen) te overtuigen en om effectief te kunnen reageren op wat er ten laste wordt gelegd en als bewijs wordt gepresenteerd. Daarnaast heeft het verloop en de uitkomst van het strafproces voor de verdachte mogelijk grote gevolgen en kan het voor hem of haar lastiger zijn de procesgang te volgen via videoconferentie, zeker als de advocaat zich op dat moment niet bij de verdachte bevindt en er niemand is die uitleg kan geven over wat er gebeurt. Verder wordt genoemd dat het voor de rechter (of jury) anders kan zijn om de verdachte te kunnen zien, horen en ervaren in de rechtszaal dan via videoconferentie. Dit zou invloed kunnen hebben op de mogelijkheden om in te schatten of de persoon de waarheid spreekt en om te komen tot een oordeel over wat bijvoorbeeld een passende straf zou zijn. Ook vanuit het perspectief van slachtoffers en nabestaanden kan de toepassing van videoconferentie de mogelijkheden beperken om persoonlijk contact

te hebben wat van belang kan zijn voor de verwerking en voor het kennisnemen van een eventuele

spijtbetuiging. Echter, het kan ook een voordeel zijn doordat zij door toepassing van videoconferentie minder stress ervaren door de fysieke nabijheid van de dader en daardoor beter in staat zijn de spijtbetuigingen aandachtig te beluisteren, geeft Sven Zebel aan, universitair hoofddocent sociale en forensische psychologie aan de Universiteit Twente.

Strafrechtadvocaat Thibaud Claus legt uit dat het vanuit zijn beroepsgroep als onmenselijk wordt beschouwd om de verdachte op afstand zijn proces te laten bijwonen. “Het contact dat nodig is voor het proces, waarbij met name rekening wordt gehouden met de persoonlijkheid van de dader of zijn bewustzijn van de feiten, is in feite zeer beperkt. De indruk kan ook worden gewekt dat de verdachte al vóór zijn strafproces reeds is

veroordeeld en gevangengezet [vertaling auteurs].”297

Het voorgaande is ook de belangrijkste reden voor de terughoudende opvatting ten aanzien van de participatie van de verdachte via videoconferentie in Duitsland, zoals in het volgende hoofdstuk nader zal worden uitgewerkt. Duitse rechters zijn al terughoudend in het horen van getuigen via videoconferentie uit angst dat dit middel de manier hoe een persoon overkomt te veel vervormt en de geloofwaardigheid van de te horen persoon beïnvloedt. “Dit is zelfs al zo bij getuigen; het verhoren van de verdachte via videoconferentie wordt niet eens serieus overwogen [vertaling auteurs],” licht professor Sabine Swoboda, hoogleraar aan de Ruhr-Universität Bochem en deskundige op het gebied van videoconferentie in het strafproces, toe. Ook wordt in Duitsland verondersteld dat het kan dat een persoon door de technische apparatuur, de vreemde sfeer en de omstandigheden minder vrijuit spreekt en willen rechters non-verbale communicatie waar kunnen nemen en de juiste sfeer kunnen scheppen die nodig is voor een zinvol verhoor.

Nederlandse rechters beamen dat de communicatie beperkt is en dat de rechter nauwelijks in staat is om lichaamstaal te lezen. Dat is in een fysieke zitting wel mogelijk en in strafzaken bovendien heel belangrijk, bijvoorbeeld omdat zo’n 40% van de verdachten een laag IQ heeft of psychisch belast is, legt rechter Kole uit. Om die goed te kunnen lezen, is meer nodig dan alleen de verbale communicatie. “Bijvoorbeeld, als iemand ongemakkelijk zit, dan valt dat mij op en dan pas ik mijn vragen daarop aan,” licht Kole toe. “Je verliest dat niet volledig via video of zelfs audio. Zo wilde een verdachte laatst iets voorlezen via een audioverbinding en moest huilen. Dit hoorde ik wel.” Kole maakt duidelijk dat het hier niet zozeer gaat om het lezen van de verdachte voor de bewijsvraag, want daar is het bewijssysteem voor. Daarover dingen afleiden uit het gedrag van de verdachte is niet de bedoeling. Zo kan een verdachte ook liegen of terughoudend zijn omdat de persoon verdacht wordt van een strafbaar feit, maar niet per se schuldig. Het gaat er meer om dat de rechter de persoon in volle omvang meemaakt om zo menselijk mogelijk het gesprek te kunnen voeren. Zo ook met psychotische mensen. “Ik vraag me af of het verstandig is dit met psychotische mensen via videoconferentie te doen,” zegt Kole. “Heel vaak kampen verdachten ook met stress, zoals bij zaken met huiselijk geweld,

complicaties in hun dagelijks leven. Voor de inschatting hoe iemand is, wil je dat als rechter niet missen, legt Kole uit.

Het is niet altijd duidelijk of de toepassing van videoconferentie voor bepaalde situaties (of het horen van bepaalde categorieën personen) wordt gestoeld op aannames waarvan niet duidelijk is of deze correct zijn. Wel komt heel duidelijk uit het onderzoek naar voren dat niet alleen rechters maar ook andere procespartijen erop wijzen dat het contact met de verdachte in het strafproces erg belangrijk is en veel lastiger is te

bewerkstelligen via videoconferentie. Dat speelt in het bijzonder bij kwetsbare personen. Waar in Nederland

297 Claus, Village de la Justice 2018. Letterlijke tekst: « L’échange nécessaire au procès, qui prend notamment en compte la personnalité de l’auteur ou sa prise de conscience vis-à-vis des faits, est en effet grandement limité. L’impression peut également être donnée que le justiciable est déjà condamné et emprisonné avant même son procès pénal. »

het uitgangspunt was om bij kwetsbare personen videoconferentie juist niet toe te passen, gaan sommige andere landen ervanuit dat het juist verstandig is om dan videoconferentie toe te passen om secondary

victimization te voorkomen. Andere aannames betreffen bijvoorbeeld dat het makkelijker zou zijn om te liegen

tijdens videoconferentie dan in de rechtszaal. Tegelijkertijd wordt ook wel aangenomen dat videoconferentie juist kan bijdragen aan de waarheidsvinding omdat het de verdachte meer op zijn gemak zou stellen omdat videoconferentie minder intimiderend is dan fysieke aanwezigheid in de rechtszaal.

Vrij algemeen is de aanname dat videoconferentie een vertekend beeld kan geven. Buruma wijst bijvoorbeeld op de hoek waarin de persoon zit, hoe hij kijkt, bijvoorbeeld naar zichzelf op zijn scherm, de lichtvoorziening in de kamer: “het heeft allemaal effect op hoe je overkomt, vaak ook onbewust.” Ook is het via videoconferentie niet goed mogelijk te doen wat het menselijk oog in echte situaties wel kan, namelijk snel en automatisch schakelen tussen het vergezicht en inzoomen. Via videoconferentie is het erg lastig om tegelijkertijd een overzicht te hebben van wie er in de rechtszaal of op de verhoorlocatie aanwezig is en tegelijkertijd de uitdrukkingen op gezichten te kunnen lezen. Ook is het niet mogelijk om oogcontact te hebben: een persoon kijkt óf in de camera, óf op het scherm. In geen geval kunnen personen elkaar direct in de ogen aankijken. Advocaten Rosa van Zijl en Tamara Buruma wijzen er in deze context beiden op dat het voor de verdachte heel belangrijk is serieus te worden genomen en dat juist het in de ogen kunnen kijken van de rechter en gezien en gehoord te worden door de rechter die een voor hen levensveranderend besluit gaat nemen, van groot belang is. Zij willen zeker weten dat er naar hen geluisterd is en dat de rechter alles heeft afgewogen voor hij tot een besluit komt.

Daarbij is naast het contact met de rechter ook van belang dat juist het bij elkaar brengen van partijen en het elkaar in de ogen kijken kan zorgen dat er iets gebeurt in de ruimte. Dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de verdachte toch excuses wil aanbieden, wat een grote (positieve) impact kan hebben voor het slachtoffer of nabestaande in de verwerking van het gebeurde.

HET DECORUM

Uit dit onderzoek volgt verder dat het aspect van decorum een belangrijk element is in de strafrechtspleging en in de huidige praktijk van toepassing van videoconferentie onvoldoende wordt ondervangen. Het risico bestaat dat de verdachte zonder het gebruikelijke decorum de zitting minder serieus neemt, wat ook nadelige gevolgen kan hebben voor de verdachte. Ook de Rvdr geeft aan dat videoconferentie geen volwaardige vervanging is en wijst hierbij onder meer op de waarde van het ritueel van de zitting en dat de uitstraling daarvan op de verdachte en de overige procesdeelnemers niet uit het oog mag worden verloren.298

Voor wat betreft het verlies aan decorum suggereert Van der Schaft bijvoorbeeld dat je dit op zou kunnen

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 116-122)