• No results found

DUITSLAND

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 172-180)

5.6.1 TERMINOLOGIE

De letterlijke vertaling van videoconferentie in het Duits is Videokonferenz. Deze term wordt echter niet in de Duitse wet gebezigd, daar spreekt men namelijk van audiovisuellen Vernehmung en gleichzeitige

Vernehmungin Bil dun Ton. Andere termen die in Duitsland worden gebruikt zijn videokonferenzschaltung, videodirektschaltung, videovernehmung en videosimultanübertragung.

5.6.2 DE REGELING

De Bondsrepubliek Duitsland is een federale republiek van zestien deelstaten (Bundesländer of Länder). Elke deelstaat heeft zijn eigen grondwet en is grotendeels autonoom met betrekking tot zijn interne organisatie. Enkele onderdelen van de toepassing van het strafprocesrecht zijn, wat betreft de regeling en de uitvoering daarvan, aan de Länder overgelaten.547

Duitsland wordt gerekend tot de civil law traditie en heeft een inquisitoir548 strafrechtssysteem waarbij rechters actief betrokken zijn bij het onderzoeken van de feiten van de zaak. Zo heeft de rechter een

Aufklärungspflicht: een ambtshalve plicht tot onderzoek.549

Het Duitse procedurele strafrecht is geregeld in het Duitse wetboek van strafvordering (Strafprozessordnung, StPO). De strafprocedure wordt onderverdeeld in drie onderdelen: Ermittlungsverfahren (strafrechtelijk onderzoek, dat met het Nederlandse opsporingsonderzoek te vergelijken is550), Zwischenverfahren (een tussenprocedure waarin beoordeeld wordt of er wel voldoende grond is om de zaak ter zitting aan de brengen551) en Hauptverfahren of Haubtverhandlung (inhoudelijke behandeling ter terechtzitting).552

De Duitse gerechtelijke organisatie is geregeld in het Gerichtsverfassungsgesetz (GVG). Hierin is de indeling van

545 Treccani & Maye, 2016, p. 5.

546 Treccani & Maye, 2016, p. 5.

547 Mevis, 2018, p. 88.

548 Mevis, 2018, p. 94.

549 Mevis, 2018, p. 117.

550 Mevis, 2018, p. 88.

de gerechten en hun (absolute) competentie terug te vinden.553 Het Duitse hooggerechtshofsysteem, Oberste

Gerichtshöfe des Bundes genaamd, is gefragmenteerd. Het hooggerechtshof (Bundesverfassungsgericht,

BVerfG) is bevoegd voor constitutionele aangelegenheden (Verfassungsrecht). Het Bundesgerichtshof (BGH) is het hoogste gerechtshof voor strafzaken en civiele zaken. Voor andere juridische procedures zijn federale arbeidsgerechtshof, het federale sociale gerechtshof, het federale financiële gerechtshof en het federale administratieve gerechtshof bevoegd.

Van de in deze studie onderzochte landen is Duitsland het meest terughoudend met de toepassing van videoconferentie voor de verdachte in het strafproces. Dit houdt verband met de aanwezigheidsplicht van de verdachte, en ook met het onmiddellijkheidsbeginsel dat een grote rol speelt in het Duitse strafproces en met name op de terechtzitting.

De aanwezigheidsplicht en het onmiddellijkheidsbeginsel hebben geleid tot het uitgangspunt dat zowel de verdachte als eventuele getuigen ter terechtzitting fysiek aanwezig zijn.554 Ter realisering van dit uitgangspunt verbiedt de wetgever in artikel 230 eerste lid StPO een Hauptverhandlung bij verstek: “Gegen einen

ausgebliebenen Angeklagten findet eine Hauptverhandlung nicht statt”. De rechter moet de verdachte persoonlijk hebben gehoord en berechting bij verstek is in Duitsland maar zeer beperkt mogelijk.555

Artikel 231 StPO omschrijft de aanwezigheidsplicht van de verdachte in het Duitse strafproces. De verdachte mag zich niet onttrekken aan aanwezigheid in de rechtszaal en de rechter kan hiervoor dwangmaatregelen toepassen. Alleen onder bepaalde omstandigheden kan de behandeling van de zaak doorgang vinden zonder de verdachte. Dat is het geval als de verdachte niet langer verschijnt, zijn verdere aanwezigheid niet

noodzakelijk wordt geacht en de verdachte ervan op de hoogte is dat zijn zaak zal worden voortgezet ook zonder zijn aanwezigheid. Op die wijze wordt de voortgang van het proces te gewaarborgd. In artikel 232 StPO wordt geregeld dat afwezigheid van de verdachte bij de terechtzitting slechts toegestaan is bij zaken waar slechts een lage sanctie (bijvoorbeeld een boete of rijontzegging) kan worden opgelegd en mits de dagvaarding is betekend en uitlegt wat de gevolgen zijn van afwezigheid.

Het onmiddellijkheidsbeginsel komt in het Duitse strafproces tot uitdrukking doordat de berechting

voornamelijk plaatsheeft op basis van een mondelinge behandeling.556 Duitsland is veel terughoudender met het accepteren van schriftelijke verklaringen als bewijsstukken dan Nederland. Bij wijze van uitzondering is het mogelijk om een schriftelijke verklaring (zoals een bekentenis op grond van artikel 245 StPO of een verklaring van een getuige, deskundige of medeverdachte op grond van artikel 251 StPO) voor te lezen op de

terechtzitting en op die manier als bewijs in te brengen.557 Deze verklaring moet dan wel gedurende het vooronderzoek voor een rechter zijn afgelegd. Het uitgangspunt is echter dat de rechter de bewijsvaststelling zelf doet, en wel op basis van de originele bron (Originalbeweis) en niet met Beweissurrogaten (bijvoorbeeld

de auditu-verklaringen).558 De gedachte is aldus dat het vonnis moet worden gebaseerd op bewijs dat op de zitting naar voren is gebracht, wat wordt gezien als garantie voor de inhoudelijke juistheid van het bewijs en de bewijsbeslissing.

De aanwezigheidsplicht en het onmiddellijkheidsbeginsel worden in Duitsland aldus ook zo opgevat dat dit niet kan worden vervangen door de verdachte te laten participeren via videoconferentie. Voor getuigen en

553 Mevis, 2018, p. 84. 554 Mevis, 2018, p. 92. 555 Mevis, 2018, p. 95. 556 Mevis, 2018, p. 95. 557 Mevis, 2018, p. 101. 558 Mevis, 2018, p. 119.

deskundigen is er op grond van artikel 247a StPO wel een beperkte mogelijkheid om ter terechtzitting te worden gehoord via videoconferentie, maar alleen als er een urgent gevaar is voor het welzijn van de te horen getuige of deskundige als deze in aanwezigheid van andere procesdeelnemers wordt gehoord.

Daarnaast is er via artikel 233 lid 2 sub 3 StPO een bescheiden mogelijkheid voor het gebruik van

videoconferentie voor de verdachte in de voorfase van het strafproces (dus niet tijdens de terechtzitting), indien het gaat om een misdrijf met een lage straf en de verdachte verzoekt om afwezig te zijn tijdens de terechtzitting, om een reden zoals ziekte. De verdachte wordt dan in een voorfase door een rechter via videoconferentie gehoord over de tenlastelegging, zodat de tenlastelegging kan worden uitgelegd en de rechter zich ervan kan verzekeren dat de verdachte begrijpt welke gevolgen afwezigheid heeft.

Echter, volgens professor Sabine Swoboda, hoogleraar aan de Ruhr-Universität Bochem en deskundige op het gebied van videoconferentie in het strafproces,559 wordt er in de Duitse praktijk nauwelijks voor deze optie gekozen, omdat hier geen behoefte aan is. Als de verdachte wil verklaren in de voorfase maar niet fysiek aanwezig kan zijn bij het verhoor, is het gebruikelijk dat de verdachte een verklaring op papier aflegt. Er valt echter wel te beargumenteren dat schriftelijke verklaringen minder rijk zijn aan non-verbale informatie dan een verklaring via videoconferentie (of op beeld opgenomen). Professor Swoboda licht echter toe dat het uitgangspunt in Duitsland schriftelijk is:

“During investigations it might be that the accused cannot be there in person and maybe it is necessary to interview him/her from a distant location via video link. But these cases are so rare that the Federal Office of Justice and the local country government (Landesregierung) in Dusseldorf could not tell me when that had happened the last time. They told me that it is usually unnecessary to hear an accused via video link during investigations. If the accused wants to make a statement it is enough to have that in writing. If the accused does not want to talk, there is no need for a video link. It is simply uneconomical to do that, and if it is done, you do it only with European Countries (because that is easy, because you trust that they do not coerce the accused into talking).

The only time at which video links with the accused have been discussed in earnest were those in which there was a discussion about strengthening the investigation phase to the disadvantage of the trial phase. The idea was to have those interviews and encounters with accused, witnesses, etc. at a very early stage and then relax the requirements of the trial stage (in particular to relax the

requirements of the principle of immediacy). The idea was to do better, more intensive investigations in order to gather better evidence and have a better grip on the truth in the dossier. But these discussions led to nothing. Today, the main trial is still the main part of the proceedings and you don’t temper with it. The evidence is collected early, but then not only reproduced at trial but re-examined and re-presented in the presence of all participants (here they are participants, not parties).”560 Professor Swoboda legt de terughoudendheid van het Duitse systeem bij de toepassing van videoconferentie als volgt uit:

559 Prof. Dr. Sabine Swoboda is hoogleraar aan de Ruhr-Universität Bochem. Zij bekleedt de leerstoel Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht. Zij is door de onderzoekers gecontacteerd onder andere vanwege haar proefschrift over het gebruik van videoconferentie in het strafproces: Videotechnik im Strafverfahren. Duncker & Humblot, Berlin 2002.

“[T]he duty to be present is interpreted in the way that video presence is not enough; and no-one ever thought about interpreting the principle of immediacy in a different way because § 226 StPO requires "ununterbrochen Gegenwart" which means physical and psychological presence.”561

In respons op de interviewvragen verklaart Professor Swoboda dat artikelen 230 lid 1, 231 lid 1 en 226 StPO bepalen dat de verdachte voortdurend aanwezig behoort te zijn tijdens het proces. Het doel van deze voortdurende aanwezigheid van de verdachte is dat rechters een directe indruk van de verdachte moeten kunnen vormen. De rechtbank moet de feiten van de zaak objectief beoordelen en een met redenen omklede beslissing nemen. Om tot een objectieve beslissing te komen wordt de deelname van de verdachte aan de zitting in de rechtbank als een minimale vereiste beschouwd.

Voor zowel de waarheidsvinding in materiële zin (dat de rechter wil weten en moet vaststellen wat er

daadwerkelijk is gebeurd (artikel 244 lid 2 StPO)) als voor de rechtszekerheid wordt het in Duitsland belangrijk geacht om alle betrokkenen die kunnen bijdragen aan het vinden van de waarheid in de rechtbank aanwezig te hebben. Dit geldt in het bijzonder voor de verdachte, die ervan wordt verdacht op de plaats van misdrijf aanwezig te zijn geweest of op andere wijze te hebben deelgenomen aan het misdrijf. De verdachte zou daarom het meest geschikt zijn om informatie te verstrekken over de achtergrond van de daad, de exacte feiten, de motivatie om het misdrijf te plegen, en inzicht te geven in andere omstandigheden die relevant zijn. In dit verband wijst professor Swoboda erop dat het van belang is te realiseren dat het idee van een zwijgrecht voor de verdachte pas heel laat in het Duitse strafproces is ingevoerd. Eeuwenlang vereiste het Duitse

rechtssysteem dat de verdachte verantwoording aflegde over de feiten. De facto is dit pas afgeschaft met de invoering van de huidige StPO op 1 oktober 1879. Zelfs een lichte vorm van foltering om de verdachte te dwingen om te spreken was rechtmatig. Ook al kan de verdachte inmiddels niet meer worden gedwongen om te spreken blijft de achterliggende gedachte van een bekentenis als “de koningin van het bewijs”

diepgeworteld in het Duitse systeem. Dit vertaalt zich in de Duitse opvatting van het onmiddellijkheidsbeginsel en de gedachte dat de verdachte fysiek aanwezig moet zijn in de rechtbank om misverstanden over de feiten te voorkomen en te voorkomen dat belangrijke informatie verloren gaat.

Naast het belang van de waarheidsvinding wordt de aanwezigheid van de verdachte ook van belang geacht voor het waarborgen van de rechten van de verdachte (waaronder het recht om gehoord te worden door de rechter, op grond van artikel 103 lid 1 GrundGezetz). Van de oorspronkelijke plicht van de aanwezigheid van de verdachte om te helpen met de waarheidsvinding, wordt de aanwezigheid van de verdachte tegenwoordig beschouwd als mensenrecht, waarbij ook het recht om te zwijgen wordt erkend. Het recht om aanwezig te zijn wordt gezien als faciliterend voor het recht op participatie. Door de verdenking en vonnis wordt de verdachte direct geraakt in zijn rechten en toekomst en is het van groot belang dat hij voldoende gelegenheid heeft om de tenlastelegging in twijfel te trekken. Het recht om aanwezig te zijn ter terechtzitting biedt de verdachte de mogelijkheid daartoe. Hij is daarbij niet een ‘object van rechtvaardigheid’ zonder rechten of stem, maar moet worden beschouwd als en in staat worden gesteld tot het zijn van een actieve procesdeelnemer, aldus professor Swoboda. Het gaat daarbij om het actief uitoefenen van rechten, zoals het recht om vragen te stellen aan getuigen (artikel 240 lid 2 1 StPO), het recht om commentaar te leveren op bewijsmateriaal (artikelen 243 lid 5, 257 lid 1, en 258 leden 1 en 2 StPO) of het recht om te vragen dat nader bewijs wordt voorgelegd of onderzocht in de rechtbank (artikelen 244 en245 StPO).

Mensenrechtelijke overwegingen spelen ook een rol bij de terughoudendheid van het gebruik van

videoconferentie bij getuigen. In het hoofdproces waar verdachten van internationale misdrijven gepleegd in

Rwanda terecht stonden voor het Oberlandesgericht Stuttgart, konden getuigen om veiligheidsredenen niet naar Duitsland worden gebracht en werd videoconferentie ingezet.562 De rechter was echter niet tevreden met de manier waarop dit ging, omdat de verdediging niet voorafgaand aan het verhoor met de getuige had kunnen spreken. De rechten van de verdediging werden volgens de betreffende rechter onvoldoende

gewaarborgd doordat er te veel beperkingen waren voor het verhoren van deze getuigen via videoconferentie. De terughoudendheid van het gebruik van videoconferentie houdt ook verband met proceseconomische redenen. Volgens professor Swoboda is van groot belang in het Duitse strafproces dat het hele proces efficiënt is.563 De gedachte hierachter is dat de duur van het de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting het kortst is als alle relevante personen aanwezig zijn. Met name de aanwezigheid van de verdachte is van belang zodat deze vragen kan beantwoorden over de feiten of omstandigheden van de zaak.

In Duitsland liggen verder psychologische redenen ten grondslag aan de terughoudende opvatting bij de inzet van videoconferentie ten aanzien van verdachten. Professor Swoboda legt uit dat rechters bang zijn dat het gebruik van videoconferentie de geloofwaardigheid van de te horen persoon beïnvloedt. Dit is zelfs al zo bij getuigen; het verhoren van de verdachte via videoconferentie wordt niet eens serieus overwogen, verklaart Professor Swoboda.

In Duitsland wordt de toepassing van videoconferentie voor de getuige al terughoudend benaderd, vanwege de gedachte dat hoe de persoon overkomt vervormd is doordat hij of zij er anders uitziet en kan overkomen. Dit wordt gezien als een onwenselijk effect op de geloofwaardigheid van de getuige en de verklaring, en daarmee heeft de toepassing van videoconferentie een negatief effect op de weging ervan als bewijsmiddel. Getuigen worden daarom alleen gehoord via videoconferentie als dit absoluut noodzakelijk is. Hierbij komt dat in Duitsland wordt verondersteld dat de getuige via videoconferentie mogelijk minder vrijuit zou kunnen spreken door de technische apparatuur, de vreemde sfeer en omstandigheden die anders zijn dan de rechtsbanksfeer, en het gevoel op afstand te zijn van de rechtbank. Daarnaast vinden rechters het van groot belang om essentiële details van het non-verbale gedrag van de getuige te kunnen waarnemen. Ook kan de specifieke sfeer van de rechtbank niet worden gerepliceerd via een videolink maar is dit wel van belang voor de waarheidsvinding. Tevens zou videoconferentie het creëren van een vertrouwensbasis moeilijker maken omdat hier persoonlijk contact voor nodig is, terwijl zo’n vertrouwensbasis belangrijk is voor een zinvol verhoor. Daarnaast wordt gevreesd dat de getuige eerder in de verleiding komt om te liegen omdat hij/zij zich op afstand bevindt van de andere procespartijen. Daardoor ervaart de getuige minder druk die ertoe kan leiden dat de getuige eerder in verleiding komt niet de waarheid te spreken.

Professor Swoboda plaatst een kritische kanttekening bij deze laatste argumenten voor de Duitse benadering. Zij merkt op dat de waarheid meestal niet te vinden is in visueel waarneembare feiten of gedragingen. Experimenten hebben aangetoond dat het voor de waarheidsvinding misschien beter is als de rechter zich concentreert op de inhoud van de getuigenverklaring in plaats van op non-verbaal gedrag. Desondanks overheerst in Duitsland het uitgangspunt dat het voor de waarheidsvinding van belang is dat iedereen aanwezig is in de rechtbank.

Ook in het kader van het verlenen van internationale rechtshulp is Duitsland terughoudend in het gebruik van videoconferentie. Zo heeft Duitsland een additionele verklaring bij artikel 9 van het Tweede aanvullende protocol bij het EVRM gemaakt:

562 OLG Stuttgart (5. Strafsenat), 28 september 2015 - 5-3 StE 6/10.

“In accordance with Article 9 (9) of the Second Additional Protocol, the Federal Republic of Germany declares that a hearing of accused persons or suspects by video conference is not excluded in principle, but that such a hearing may take place only on a voluntary basis pursuant to Article 9 (8) third sentence.”

De meer terughoudende positie van Duitsland ten opzichte van andere landen in Europa wordt ook wel eens zichtbaar bij de uitvoering van EAB-verzoeken.564 Bijvoorbeeld, toen de Roemeense autoriteiten probeerden om een in Duitsland gedetineerde verdachte waartegen het een EAB had uitstaan te laten participeren in zijn terechtzitting via videoconferentie, werd dit door de Duitse autoriteiten onaanvaardbaar geacht. De

videoconferentie werd daarom, op verzoek van de Duitse autoriteiten, beëindigd.565

5.6.3 TOEPASSING VAN VIDEOCONFERENTIE

Hierna wordt gespecificeerd in hoeverre in de terughoudende regeling in Duitsland onderscheid wordt gemaakt bij de toepassing van videoconferentie op grond van het type procesdeelnemer, fase in het strafproces of aard van het strafbare feit. Vervolgens wordt stilgestaan over de wijze waarop over die toepassing wordt beslist.

DIFFERENTIATIE NAAR PROCESDEELNEMER, PROCESFASE OF STRAFBAAR FEIT

Duitsland is, zoals hierboven beschreven, bekend met het horen van getuigen en deskundigen via

videoverhoor. Dit is geregeld in artikel 247a StPO. Lid 1 gaat over het horen van getuigen en bepaalt dat de rechter kan bevelen om een getuige op de terechtzitting per videoconferentie te horen, indien er een dringend gevaar bestaat voor ernstige schade aan het welzijn van de getuige.566 Hierbij had de wetgever vooral in gedachten dat kinderen bijvoorbeeld kunnen worden geïntimideerd door een ondervragingssituatie in een rechtszaal, zelfs met psychische of lichamelijke schade tot gevolg.567 Ook bij volwassenen, bijvoorbeeld als zij slachtoffer zijn van ernstig geweld, kan sprake zijn van ernstige schade aan het welzijn. Ook in die gevallen kan videoconferentie worden ingezet.568 Een bevel tot het horen van een getuige via videoconferentie kan ook worden gebruikt bij omstandigheden zoals langdurige ziekte of andere kwetsbaarheid of als redelijkerwijs niet van de getuige verwacht kan worden dat hij de afstand overbrugt, mits alle procespartijen het eens zijn met deze omstandigheden en de getuige noodzakelijk is voor de waarheidsvinding.569

564 Sellier, 2018, p. 140

565 Sellier, 2018, p. 140.

566 Artikel 247a StPO, lid 1: “Besteht die dringende Gefahr eines schwerwiegenden Nachteils für das Wohl des Zeugen, wenn er in Gegenwart der in der Hauptverhandlung Anwesenden vernommen wird, so kann das Gericht anordnen, daß der Zeuge sich während der Vernehmung an einem anderen Ort aufhält; eine solche Anordnung ist auch unter den

Voraussetzungen des § 251 Abs. 2 zulässig, soweit dies zur Erforschung der Wahrheit erforderlich ist. Die Entscheidung ist unanfechtbar. Die Aussage wird zeitgleich in Bild und Ton in das Sitzungszimmer übertragen. Sie soll aufgezeichnet werden, wenn zu besorgen ist, daß der Zeuge in einer weiteren Hauptverhandlung nicht vernommen werden kann und die

Aufzeichnung zur Erforschung der Wahrheit erforderlich ist. § 58a Abs. 2 findet entsprechende Anwendung.“

567 Opferfibel, Rechte von Verletzen und Geschädigten in Strafverfahren, 2017, Bundesministerium der Justiz und für

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 172-180)