• No results found

Aanloop naar huidige regeling

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 83-86)

4.2 DE REGELING

4.2.1 Aanloop naar huidige regeling

In Nederland is het gebruik van videoconferentie in het strafproces geïntroduceerd in het

veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving van oktober 2002.166 Videoconferentie zou worden ingezet voor getuigenverhoren in het algemeen en alleen in beperkte zin voor het verhoren van de verdachte. In eerste instantie zou dit slechts worden toegepast in de raadkamer, zoals voor het behandelen van

bezwaarschriften tegen besluiten van de rechter-commissaris ten aanzien van bijvoorbeeld beperkende

163 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 11 (MvT).

164 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 11 (MvT), zie ook Van der Woude, commentaar op art. 78a Sr in: T&C Strafrecht.

165 Rvdr nieuwsbericht Vanaf dinsdag sluiten de gerechten, urgente zaken gaan wel door, 15 maart 2020 te raadplegen

op

https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/laatste-informatie-mbt-uitbraak-coronavirus.aspx.

maatregelen of bevel tot inbewaringstelling of wanneer de officier van justitie een vordering tot

gevangenhouding doet en de raadkamer moet beoordelen of een verdachte die door de rechter-commissaris in bewaring is gesteld langer in voorlopige hechtenis moet blijven.

De belangrijkste doelstelling van de inzet van videoconferentie lag in het besparen van tijd en geld.167 Hierbij werd met name gedacht aan het verminderen van vervoersproblemen van verdachten en de kosten die daarmee gepaard gaan, reiskosten voor rogatoire commissies ten aanzien van getuigen- en

deskundigenverhoren, het mogelijk maken van het horen van (buitenlandse) deskundigen waarvan anders onder tijdsdruk en praktische belemmeringen zou worden afgezien, en het terugdringen van het aantal aanhoudingen tijdens het strafproces waardoor wachttijden voor terechtzittingen zouden afnemen.168 Het toepassingsbereik ten aanzien van het verhoren van de verdachte werd al snel verruimd ten opzichte van de initiële beperking tot verhoren in de raadkamer, onder meer op basis van ervaringen die werden opgedaan in de praktijk door middel van experimenten (zie paragraaf 4.4.1). Het uitgangspunt in de Nederlandse regeling werd een algemene regeling die videoconferentie mogelijk maakt maar niet verplicht stelt. Hierdoor kan de (hulp)officier van justitie of de rechter zelf beoordelen wanneer het gebruik van videoconferentie verantwoord en wenselijk wordt geacht.

In het wetsvoorstel van 2004 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en

enige andere wetten in verband met het gebruik van de videoconferentie in het strafrecht werd opgenomen

dat videoconferentie in beginsel moet worden mogelijk gemaakt voor elke situatie waarin iemand tijdens het strafproces of in voorbereiding daarvan wordt gehoord.169 Videoconferentie kan dus worden toegepast in alle situaties die de strafwetgeving beschrijft waarin gesproken wordt van het horen, verhoren of ondervragen van personen.170 Dit omvat niet alleen de situaties waarin deze drie termen expliciet worden gebruikt, maar ook wanneer dit impliciet bedoeld is.171 In de Nederlandse regelgeving kan het horen via videoconferentie

daarmee plaatsvinden bij inhoudelijk verschillende zittingen (zowel in het kader van de bewijsgaring, als in het kader van beslissingen over de vrijheidsbeneming van de verdachte). Bovendien is het horen via

videoconferentie in verschillende fasen van het strafproces mogelijk (zowel in het vooronderzoek als tijdens de terechtzitting of zelfs tijdens de tenuitvoerlegging). De memorie van toelichting noemt als voorbeelden de voorgeleiding aan de (hulp)officier, de verlenging van de voorlopige hechtenis en eenvoudige inhoudelijke strafzittingen, zoals zittingen met een bekennende verdachte.172 Videoconferentie kan daarnaast ook worden toegepast in het geval van confrontatie van een verdachte met getuigen en deskundigen (artikel 189 Sv).173 In reactie op de wens geuit door de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) werd het wetsvoorstel van 2004 tevens verruimd met de term “personen”, zodat de toepassing van videoconferentie niet beperkt is tot de verdachte maar ook kan worden gebruikt voor getuigen, deskundigen, veroordeelden of andere personen (zoals ouders of voogden in jeugdzaken).174 Met name bij deskundigen werd hierbij gedacht aan efficiencywinst, omdat sommige expertise schaars is in Nederland of zelfs niet aanwezig en waar anders door praktische bezwaren

167 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 1-11 (MvT); Veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving, p. 46.

168 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 1 en p. 6 (MvT) en Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 7, p. 3 (nota naar aanleiding van het verslag).

169 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 7 (MvT).

170 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 8 en p. 12 (MvT).

171 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 12 (MvT).

172 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 8 (MvT).

173 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 10 (MvT).

gekozen werd om de inbreng van een deskundige achterwege te laten.175 Ook zou het vervangen van rogatoire commissies waarbij de rechtbank onderzoekshandelingen verricht buiten het rechtsgebied door verhoor via videoconferentie veel tijd en kosten kunnen besparen.

Echter, in de advisering ter voorbereiding van het wetsvoorstel had de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bepleit om videoconferentie te beperken tot het horen van de verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis in eenvoudige zaken die bij de politierechter zouden worden aangebracht.176 De Nederlandse Verenging voor Rechtspraak (NVvR) achtte met name de voorgeleiding op grond van artikel 59a Sv voor de rechter-commissaris ongeschikt voor videoconferentie.177 De memorie van toelichting geeft dan ook aan dat bepaalde situaties zich minder goed lenen voor het gebruik van videoconferentie, zoals de ondervraging van de verdachte door de rechter-commissaris, in het bijzonder wanneer dit complexe zaken betreft.178

Door de Rvdr en de NVvR werd te kennen gegeven dat videoconferentie ten opzichte van een directe confrontatie een geringe communicatiewaarde heeft.179 Deze instanties concludeerden dan ook dat videoconferentie met name toegepast zou kunnen worden in standaardsituaties. In gevallen waar het aankomt op de toetsing van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring, zou terug moeten kunnen worden gegrepen op directe confrontatie.180 De Raad van State (RvS) bepleitte om in jeugdzaken, vanwege het pedagogische karakter, steeds van lijfelijke aanwezigheid van de jeugdige verdachte uit te gaan.181 Ook werd bij de behandeling van het wetsvoorstel door de minister aangegeven dat de bevoegdheid om mensen te horen per videoconferentie niet is bedoeld voor de politie die verklaringen van bijvoorbeeld de verdachte opneemt.182 Deze verhoren zullen doorgaans op het bureau plaatsvinden of als de politie de verdachte in een penitentiaire inrichting bezoekt om hem of haar daar te verhoren.

In reactie op bezwaren vanuit adviesinstanties zoals de Rvdr en de NOvA besloot de wetgever om op een later moment, bij algemene maatregel van bestuur (AMvB), te bezien welke zittingen op voorhand niet geschikt worden geacht voor de toepassing van videoconferentie.183 Hoewel in de wet het uitgangspunt werd

gehandhaafd dat videoconferentie in beginsel in alle gevallen mogelijk is, kunnen bij AMvB bepaalde gevallen worden aangemerkt waar videoconferentie niet zou moeten worden toegepast.184 Die uitzonderingsgevallen zijn aldus opgenomen in het Besluit videoconferentie, dat in werking is getreden op 1 januari 2007

(tegelijkertijd met de wettelijke regeling).185 Welke gevallen werden uitgesloten van toepassing van

videoconferentie is in overleg met de advocatuur, zittende magistratuur, het openbaar ministerie (OM) en de politie bepaald.186

De minister merkte overigens bij de behandeling op dat het een weloverwogen keuze was om niet op te nemen dat fysieke voorgeleiding het uitgangspunt is en videoconferentie de uitzondering.187 Hij voegde

175 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 8 (MvT) 176 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 2 (MvT). 177 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 2 (MvT). 178 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 8 (MvT) 179 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 2 (MvT). 180 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 2 (MvT). 181 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 9 (MvT).

182 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 7, p. 8 (nota naar aanleiding van het verslag).

183 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 8 (MvT) en Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 5, p. 3 (Advies Raad van State en nader rapport); Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 7, p. 4 (nota naar aanleiding van het verslag).

184 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 8 (MvT) en zie de tekst van art. 78a Sr en art. 131 a Sv.

185 Stb. 2006, 610.

186 Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 7, p. 4 (nota naar aanleiding van het verslag).

daaraan toe dat het zeer wel het geval zou kunnen zijn dat televoorgeleiding de regel zou kunnen worden in plaats van de uitzondering.188 Dit omdat uit een pilot is gebleken dat televoorgeleiding voor alle betrokken partijen (dus ook de verdachte) een verbetering zou zijn.189

De minister stelde daarnaast dat de AMvB in de loop van de tijd mogelijk zou worden aangepast, opdat in steeds meer gevallen gebruik zou kunnen worden gemaakt van videoconferentie, waarna de AMvB op termijn zelfs in zijn geheel zou kunnen vervallen.190 Het horen via videoconferentie zou dan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dermate zijn plaats in het strafrecht hebben verkregen dat nadere inperking niet meer nodig zou zijn.191

Op 25 maart 2020 trad het gewijzigde Besluit videoconferentie in werking dat inderdaad het toepassingsbereik van videoconferentie vergroot door de uitzonderingsgevallen te laten vervallen.

In document DE VERDACHTE IN BEELD (pagina 83-86)