• No results found

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

5 Aandachtspunten in verband met e-commerce

5.3 Werken en jobs in de digitale economie (literatuurstudie)

5.3.4 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

In de WRR-Verkenning “De robot de baas” wordt door een keur aan technologiedeskundigen, economen en andere wetenschappers uiteengezet wat de betekenis van robotisering en digitalisering is voor de toekomst van werk. Daaruit komt naar voren dat het onwaarschijnlijk is dat in de komende twee decennia, zoals wel wordt voorspeld, de helft van de banen zal verdwijnen. Er komen immers ook nieuwe banen bij. Wel zal de aard van het werk veranderen.

De WRR stelt vast dat de laatste tijd geregeld alarmerende artikelen en rapporten over de toekomst van werk verschijnen (Frey en Osborne 2013; Deloitte 2014; Bruegel 2015). Zulke alarmerende studies schenken echter weinig aandacht aan het feit dat er in de toekomst ook nieuwe banen bijkomen. Een toenemende vraagt voor zowel bestaande als nieuwe goederen en diensten kan leiden tot nieuwe banen. Bovendien zullen er nieuwe functies ontstaan, bijvoorbeeld om robotica te maken, te programmeren en te onderhouden. Een aanzienlijk deel van de jongeren vervangt niet de ouderen, maar komt terecht in nieuwe en snel groeiende beroepen.

Er zijn aanwijzingen dat digitalisering en toepassingen daarvan de afgelopen jaren een verschillende uitwerking hebben gehad op diverse segmenten van de arbeidsmarkt. Graetz en Michaels (2015) onderzochten de impact van industriële robots in 17 landen tussen 1993 en

223 Went R, Kremer M. & Knottnerus (red.), WRR, De robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machinetijdperk, 2015

167

2007, en concludeerden dat de introductie van robots (in de enge definitie) in die jaren niet geassocieerd werd met een afname van de werkgelegenheid. Maar er zijn wel verdelingseffecten, stellen zij: lager en gemiddeld opgeleide werkenden krijgen minder kansen.

Dat komt ook naar voren uit onderzoek naar de gevolgen van digitalisering en offshoring. Goos et al. (2014) laten in een internationaal vergelijkende studie zien dat in de periode 1993-2006 sprake is van ‘baanpolarisatie’: een geleidelijk krimpend middensegment op de arbeidsmarkt (zie ook Goos et al. 2009). Er verdwijnen banen aan de onderkant van het midden, en de mensen die daardoor hun werk kwijtraken stromen veelal door naar een baan op lager niveau.

Er verdwijnen ook banen aan de bovenkant van het midden, en veel van de mensen met zulke banen komen daarna terecht op een hoger niveau. De onderzoekers Van den Berge en Ter Weel (Policy Brief Centraal Planbureau 2015) concluderen dat er een nieuwe scheidslijn is binnen de mbo-opgeleiden. Daarnaast wijzen zij er op dat de inhoud van het werk en de taken die bij een beroep horen ook aan verandering onderhevig zijn. Secretaresses die voorheen vooral met typen, het aannemen van de telefoon en het verdelen van de faxberichten bezig waren, doen nu andere taken, zoals planning en projectmanagement. Zij concluderen dat de grootse veranderingen plaatsvinden binnen banen.

Studies waarin data worden geanalyseerd, kijken logischerwijs achterom. Dat biedt inzicht in wat er gebeurd is, en van de geschiedenis is veel te leren. Maar onzeker is of trends en ontwikkelingen uit het verleden ook in de toekomst doorzetten. Het is geen uitgemaakte zaak dat technologische veranderingen ook de komende tijd vooral banen in het middensegment zullen treffen. Misschien worden in de toekomst ook meer banen aan de bovenkant bedreigd door algoritmen en slimme machines. Welke taken van hogeropgeleiden routiniseerbaar worden is onder andere afhankelijk van de slimheid van machines. Volgens Ford (2015) zullen die steeds meer in staat blijken ook voorspelbare taken van mensen over te nemen. Artsen, accountants en advocaten kunnen daar dan ook mee geconfronteerd worden.

“Met een brede toepassing van de technologieën van het tweede machinetijdperk bestaat er een reële kans dat de ongelijkheid in de toekomst toeneemt”, schrijft het Rathenau Instituut in haar rapport voor de Tweede Kamer (Van Est en Kool 2015). Daarbij gaat het zowel om gelijkheid van kansen als om gelijkheid van uitkomsten (inkomen en vermogen). En het CPB (Van den Berge en Ter Weel 2015) stelt in haar genoemde Policy Brief over baanpolarisatie dat

“de opkomst van ICT vanaf de jaren tachtig heeft geleid tot een toename van loonongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleiden en recentelijk tot een daling van de werkgelegenheid en druk op de lonen van middelbaar opgeleiden” (zie ook Kremer et al. 2014). Hoe de inkomens zich in de toekomst zullen ontwikkelen is niet te voorzien. Maar wat wel zeker is, is dat sommige mensen meer profijt hebben van technologische ontwikkelingen dan andere. Omgekeerd zullen er eveneens mensen zijn die erop achteruitgaan wanneer nieuwe technologie wordt toegepast.

Economen hebben het al langer over skill-biased technological change, innovatie die in het voordeel is van mensen met een hogere opleiding. Robots en aanverwante technologieën zijn steeds beter in staat zijn om allerlei taken over te nemen van werknemers, waardoor de economische positie van arbeid verslechtert ten opzichte van kapitaal.

Het is van belang aandacht te schenken aan de vraag hoe de inhoud van werk verandert door robotica. Door automatisering en digitalisering verandert bij diensten de relatie tussen de leverancier van de dienst en de afnemer, maar ook de aard van het werk kan anders worden.

Een smartphone kan, om het iets concreter te maken, verpleegkundigen uitkomst bieden om patiënten direct van dienst te zijn met informatie. Maar dat technische hulpmiddel biedt ook mogelijkheden om alle stappen van de verpleegkundige te volgen en haar of hem bij te sturen.

168

Digitalisering kan dan tot een afname van autonomie en ontplooiing leiden (Carr 2015). Dat is geen fataliteit maar een keus, want digitalisering kan het werk ook prettiger en rijker maken.

Samenvattend stelt de WRR dat de gevolgen van robots en andere slimme machines voor het werk en de arbeidsmarkt niet voorspelbaar zijn. Er zullen banen verdwijnen, er zullen banen veranderen en er zullen banen bijkomen. Daarbij zal zeker sprake zijn van (groepen) mensen die niet mee kunnen komen, tijdelijk of permanent. De mensen die hun baan verliezen zullen niet altijd degenen zijn die aan de slag kunnen in de nieuw ontstane functies. Er zal sprake zijn van mismatches. In het verzekeringswezen zijn middelbaar opgeleiden minder nodig, maar hoogopgeleiden met een mix van techniek en creativiteit zijn juist welkom. Dat betekent dat het ook in de toekomst nodig is om technologische vernieuwingen te begeleiden met onderwijs en inkomensbeleid.

De WRR pleit voor een inclusieve robotagenda met als sleutelbegrip ‘complementariteit’. Een inclusieve robotagenda dient meer te omvatten dan onderwijsbeleid voor de vaardigheden van de eenentwintigste eeuw, sociaal beleid voor mensen die hun werk misschien kwijtraken door robotica, en wet- en regelgeving om ruimte te bieden aan zelfrijdende auto’s, drones en andere toepassingen. Het sleutelbegrip hierbij is complementariteit: mensen met robotica laten samenwerken en productiever maken, in plaats van zoveel mogelijk werk door robots laten overnemen. David Autor, onder economen een van de grootste experts op het gebied van automatisering, stelt dat journalisten en ook experts de neiging hebben te overdrijven in welke mate machines menselijke arbeid (kunnen) vervangen. Er is te weinig oog voor de sterke complementariteit tussen automatisering en arbeid, die kan leiden tot hogere productiviteit en inkomens, en die de vraag naar arbeid kan vergroten (Autor 2015). In de toekomst zullen verscheidene taken van mensen door robotica worden overgenomen, maar de focus zal volgens de meeste deskundigen voorlopig vooral liggen op complementariteit (Autor 2014;

2015; Brynjolfsson en McAfee 2014; Cowen 2013; Ford 2015). Menselijke arbeid wordt meestal niet helemaal vervangen door nieuwe toepassingen van informatietechnologie en robotica, maar daardoor aangevuld, en de belangrijke beslissingen en oordelen worden nog steeds aan mensen overgelaten (Carr 2015).

Een manier om de complementariteit te bevorderen is om toepassingen in een proces van co-creatie te ontwikkelen, waarin naast technici en ontwikkelaars ook potentiële gebruikers en afnemers meedenken vanaf het begin. De neiging is groot om technologie aan de deskundigen over te laten, maar dan krijgen we een technology-eerst benadering, schrijft Carr (2015), die een lans breekt voor mensgerichte automatisering, waarbij de sterke kanten van mensen en machines gecombineerd worden. Daarop voortredenerend zijn de volgende vier thema’s in elk geval van belang voor een inclusieve robotagenda die erop gericht is zoveel mogelijk mensen mee te nemen in de toekomstige robotsamenleving.

Investeren in robots met aandacht voor co-creatie. Verschillende partijen (overheid, wetenschappers, werkgevers, werknemers) dienen gezamenlijk te investeren in robotisering, waarbij co-creatie centraal staat: nieuwe toepassingen worden samen ontwikkeld met mensen die er mee aan het werk moeten.

Het inzetten op complementaire kennis en vaardigheden op alle niveaus in het onderwijs en bij ‘levenslang leren’. Een hoge opleiding of technisch onderwijs bieden op zich geen voldoende antwoord op het slimmer worden van machines. De kernvraag die beantwoord dient te worden is: welke taken, relaties en verantwoordelijkheden zullen bij mensen blijven horen, of willen we per se bij mensen (blijven) beleggen?

169

Kwaliteit van de arbeid en eigenaarschap. Robotisering kan in potentie de kwaliteit van arbeid en autonomie van werkenden vergroten, maar ook verkleinen. Het is van belang negatieve gevolgen zoals werkstress en burn-out te voorkomen en, aan de positieve kant, werkplezier en productiviteit te bevorderen. De kernvraag hier is hoe mensen en technologie zo samen kunnen werken dat mensen de baas blijven over hun eigen werk (en over de robot).

Nieuwe verdelingsvraagstukken. Er zullen mensen zijn die onvoldoende mee kunnen komen in de robotsamenleving. Het is onmogelijk te voorspellen wie dat zullen zijn.

Daarom liggen one size fits all maatregelen niet voor de hand maar is een repertoire van verschillende beleidsinstrumenten nodig om mensen te kunnen helpen en ondersteunen, en om er voor te zorgen dat de inkomensverschillen niet groter worden.