• No results found

Hoe werkt het bekostigingsmodel?

A.2.6 De OR speelt een belangrijke rol binnen de organisatie

4 Bevindingen ten aanzien van de Raad voor de recht- recht-spraak in relatie tot de gerechten en het ministerie

4.1.3 Hoe werkt het bekostigingsmodel?

Hierna geven wij een beschrijving van het bekostigingsmodel zoals het van kracht is vanaf 1 januari 2005. De bekostiging van de rechtspraak door het ministerie van Justitie gebeurt aan de hand van productgroepen. De bekostiging valt uiteen in twee delen:

1 Prestatiegerelateerde bekostiging volgens het outputsysteem. Dit betreft de zogenaamde La-micie-zaakcategorieën. Samenhangende zaakcategorieën zijn samengevoegd in productgroe-pen.

2 Niet-Lamicie-productgroepen. Hiervoor krijgen de gerechten een taakstellend lumpsumbud-get. Dit betekent dat er sprake is van een vooraf vastgesteld budget dat niet afhankelijk is van de hoeveelheid afgehandelde zaken. Het budget is wel gekoppeld aan een te realiseren resul-taat, maar de invulling van de realisatie staat de gerechten vrij.

Het prestatiegerelateerde deel van het bekostigingsmodel kent vier pijlers: – Het Lamicie-model.

– De integrale kostprijs.

– Verrekenen meer- en minderproductie. – Prijs- en volumeafspraken.

Het Lamicie-model

Voor zowel het financieren op basis van output als voor het baten-lastenstelsel is een kostprijs voor de rechtspraak gedefinieerd. Deze kostprijs vormt de basis voor de bekostiging van de rechtspraak. De kostprijs is tot stand gekomen door middel van een ‘expertmeeting’. Daarin is door een groep – representatieve – experts een inschatting gemaakt van de werklast van de rechtspraak. Dit heeft geresulteerd in het Lamicie-werklastmetingssysteem.

De term ‘Lamicie’ komt een aantal malen in een verschillende context voor in het bekostigings-systeem.

1 Lamicie-zaakcategorieën. In totaal kent het model 49 zaakcategorieën. Op basis van deze categorieën berekent de raad de vergoeding die een gerecht krijgt. Binnen de zaakcategorie-en is er sprake van ezaakcategorie-en differzaakcategorie-entiatie naar de kostzaakcategorie-en van gerechtelijke ambtzaakcategorie-enarzaakcategorie-en zaakcategorie-en rechter-lijke ambtenaren. Daarnaast bestaat een onderscheid naar kantongerechten, rechtbanken en gerechtshoven. Een zaakcategorie is een deel van de productie dat binnen een gerechtscate-gorie op gelijksoortige wijze wordt behandeld. De zaakcategerechtscate-gorieën vormen tezamen de zo-genaamde assortimentsmix. Een unieke assortimentsmix vormt een productgroep.

2 Lamicie-minutentarieven. Aan de zaakcategorieën zijn minutentarieven verbonden. Dit is het bedrag dat een gerecht krijgt als vergoeding voor de gemaakte kosten per productgroep. 3 Lamicie-(minuten)gemiddelden: het aantal Lamicie-minuten dat staat voor een productgroep.

Hiernaar wordt vaak verwezen als Lamicie-normen, maar feitelijk zijn dit de gemiddelde tij-den die eens per drie jaar wortij-den vastgesteld.

4 Lamicie-werklastmeting: het onderzoek naar de benodigde hoeveelheid tijd per product-groep, op basis waarvan de Lamicie-gemiddelden worden berekend.

De integrale kostprijs

Zoals in de inleiding vermeld, kent het bekostigingsmodel een prestatiegerelateerde component en een vaste component. De raad maakt prijs- en volumeafspraken met het ministerie van Justi-tie. Deze afspraken worden één op één doorvertaald naar de gerechten. De prijs- en volumeaf-spraken resulteren samen met de lumpsum (= niet-volumegerelateerde) budgetten in de op-brengsten voor de gerechten.

De prijs per zaak is opgebouwd uit de directe kosten voor de afhandeling van zaken en kos-ten voor overhead. De overhead bestaat uit koskos-ten die de raad centraal voor zijn rekening neemt (opleiding/SSR, automatisering/ICTRO en huisvesting) en kosten als staffuncties en bureau raad. Deze kosten zijn verrekend in de minutentarieven, maar worden door de raad direct

inge-houden op de vergoedingen aan de gerechten. De decentrale overhead bestaat daarmee alleen uit kosten voor de staffuncties. De directe kosten bestaan uit:

– Personele kosten.

– Exploitatiekosten: dit zijn de gebruikerskosten (o.a. schoonmaak). – Personeelsgebonden kosten.

– Aanschaffingen en afschrijvingen. – Overige kosten.

De prijs per zaak van een productgroep bestaat uit de geadministreerde kosten van een product-groep gedeeld door het aantal zaken van de productproduct-groep. Het ministerie stelt dus budgetten vast per productgroep die vervolgens door de rechterlijke macht worden teruggerekend naar prijzen per zaak.

De drie bijzondere productgroepen worden volgens een taakstellend budget bekostigd. Dit betekent dat er een budget wordt uitgekeerd op basis van een raming. De gerechten moeten dit budget zelf – met behulp van de raad – alloceren. Er is geen sprake van een vergoeding voor o of onderproductie. De overige kosten/gerechtskosten worden door de raad volledig ver-goed door een toereikend budget.

Schematisch ziet dat er uit als afgebeeld in onderstaande figuur:151

Figuur 4-2: Allocatiemodel

In het huidige systeem bestaat een splitsing van directe kosten en overhead. Het is de bedoeling dat de overheadkosten in 2007 ook volgens het prijs maal volume- oftewel price x quantity (P x Q), systeem worden verrekend. De lumpsumfinanciering wordt dan niet meer gebruikt. Van 2005 tot 2007 vindt een traject plaats waarin de gerechtskosten (overhead) geleidelijk worden opgenomen in de kostprijs.

Prijs- en volumeafspraken

De assortimentsmix, bestaande uit de instroom van zaken in de werkvoorraad en productie wordt ieder jaar vastgesteld. Dit gebeurt op basis van het prognosemodel (de gerechten stellen zelf de prognoses op) en de registratie van de werkvoorraden. De assortimentsmix is de volu-mecomponent (Q) van het model.

151

Bron: Handboek financiële bedrijfsvoering, Raad voor de Rechtspraak versie 1.1, november 2005.

Productgroep Civiel Productgroep Bestuur Productgroep Kantons Productgroep Straf Productgroep CBB Productgroep CRvB Productgroep Belasting Productgroep Mega Productgroep Projecten Productgroep VK Personele kosten Exploitatie-kosten Personeels -gebonden kosten Aanschaffingen en afschrijvingen Overige kosten

Kosten

Gerechts -kosten Huur panden Huis -vesting Staf/ beheer Sectoren fte’s fte’s

Opbrengsten

Prijs * Hoeveel-Product Taakstellend Bud-Taakstellend Bud- Toerei-

Bud-Productgr. Bijz. Kamers fte’s

Over de prijscomponent (P) van het model vinden iedere drie jaar onderhandelingen plaats. De prijs bestaat uit de volgende onderdelen:

– Gemiddelde behandeltijd RA (rechterlijk ambtenaar) en GA (Gerechtsambtenaar), gebaseerd op zaakcategorieën en tijdschrijfonderzoeken.

– Minutentarief RA en GA, gebaseerd op kostenregistratie, opslagen BLS-financiering en op-slagen centrale budgetten (huisvesting etc.).

Van 2003 tot 2005 heeft TNO een tijdschrijfonderzoek uitgevoerd bij de rechtspraak. De gege-vens daaruit zijn nog niet verwerkt in de kostprijs. Volgens artikel 4 van het Besluit financiering rechtspraak bepaalt tijdschrijfonderzoek mede de kostprijzen. Over de toepasbaarheid en de va-liditeit van het uitgevoerde onderzoek bestaat nog discussie tussen de onderzoekers, de raad en de gerechten. Daardoor zijn de gegevens nog niet gebruikt in de kostprijs.

De gemiddelde behandeltijd en het minutentarief worden uiteindelijk bepaald door onder-handelingen tussen de raad en het ministerie. De enige component waar de gerechten direct in-vloed op hebben is het aantal zaken dat zij afhandelen. Wanneer een gerecht meer zaken afhan-delt dan geprognosticeerd kan het extra vergoeding krijgen. Als het minder zaken afhanafhan-delt moet het geld terugbetalen. Meer over dit systeem staat in de volgende paragraaf.

De uiteindelijke prijs per productgroep wordt berekend door de totale prijs te delen door het volume afgehandelde zaken. Vervolgens vinden een doelmatigheidstoets en een kwaliteitstoets plaats. Op basis daarvan wordt de definitieve prijs door de Staten-Generaal vastgesteld.

Verrekenen meer- en minderproductie

De verrekening van meer- of minderproductie die gerechten leveren is gebaseerd op het gereali-seerde verschil in zaakaantallen tussen realisatie (door het betreffende gerecht) en afspraak per productgroep. Het gerecht dat meer- of minderproductie heeft gedraaid ontvangt of betaalt 70% van de landelijke productprijs. De formule is: ΔQ * 70% * landelijke productgroepprijs = op-brengst of verlies. De bekostiging van de meer- of minderproductie gebeurt vanuit de egalisatie-rekening van de raad. Er is dus wel sprake van een veregalisatie-rekening van volumeverschillen, maar niet van prijsverschillen.

De egalisatierekening is onderdeel van de begroting van de raad die het centrale beheer voert. Op de egalisatierekening is een bedrag gestort door het ministerie dat in een aantal jaren opgebruikt wordt door de gerechten. Aan de uitkering van middelen uit de egalisatierekening aan de gerechten is een plafond gekoppeld (voor 2005 is EUR 29 miljoen beschikbaar voor 2006 EUR 16 miljoen).

Omdat de bijdrage van het ministerie van Financiën aan de egalisatierekening eenmalig was, moeten de gerechten deze nu zelf in stand houden. Daarom moeten gerechten ieder jaar een ef-ficiencywinst realiseren. Voor 2005 bedraagt deze 1%, voor 2006 2% en voor 2007 3%. Uitke-ringen uit de egalisatierekening worden gedaan als een gerecht een efficiencywinst realiseert op het gebied van volume (met gelijke financiële middelen meer produceren). De gerealiseerde efficiencyvoordelen buiten de afgesproken volumes komen ten goede aan het eigen vermogen van de gerechten. Dit betreft maximaal 5% van de uitkering van het ministerie van Justitie. Effi-ciencyvoordelen die boven de 5% worden gerealiseerd, komen ten goede aan de egalisatiereke-ning.

Een andere mogelijkheid om ‘geld te verdienen’ voor de gerechten is het detacheren van mensen of het uitvoeren van taken voor andere gerechten. Daarvoor ontvangen zij 70% van de kosten van het andere gerecht. In onderstaande figuur is weergegeven hoe de financiering ge-trapt is geregeld. Het ministerie van Financiën is eveneens opgenomen in de figuur omdat zij feitelijk het budget beschikbaar stellen.

Figuur 4-3: Schematische weergave financiële verhoudingen

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN