• No results found

Welke effecten van ICT ervaren de respondenten op hun discretionaire bevoegdheid? 

R6(LV) ziet geen verband tussen ICT en haar toepassing van discretionaire bevoegdheid. Ze vindt ook dat de gegevens in het systeem haar keuze binnen haar discretie niet mogen beïnvloeden. Toch wordt later een voorbeeld gegeven van een persoon die twee keer met een waarschuwing voor dezelfde overtreding weggekomen is en de derde keer een bekeuring krijgt. In dit voorbeeld spelen de gegevens wel een rol in het maken van een keuze.

R1(H) ervaart dat ICT wel effecten op zijn discretie heeft, maar ziet die niet per se direct. R1(H) voelt dat de systemen die hij gebruikt geen bevorderend effect hebben op zijn discretie als politieagent. Noch ziet hij direct dat ICT een beperkend effect heeft. R1(H) vertelt:​“Het komt wel eens voor dat het niet of laten registreren omdat het niet weet hoe het af gaat lopen en ik me nog niet aan een protocol wil binden. Dus bevorderd wordt [mijn discretie] niet en beperkt voel ik me eigenlijk ook niet”.

R2(H) ziet ook geen directe beperkende of bevorderende effecten van ICT op zijn discretie, maar vindt dat zijn discretie wel door ICT beïnvloed wordt. Hij geeft een voorbeeld van een burenruzie, waarin gegevens in het systeem een rol kunnen spelen in het maken van de juiste keuze:

“[...] voorbeeld van mevrouw Olga en meneer Pietje Puk. Die meneer Pietje Puk zoek ik [...] op in die het systeem en ik zie dat hij 20 registraties heeft. Hij heeft de vorige buurvrouw voor jou, want jij woont daar maar 3 maanden, en voor 3 maanden woonde er een andere mevrouw, Olga 2. Die heeft hij weggepest. [...]. Ja dan heb ik wel de keus in mijn hoofd, van die beste man is niet pluis met jou, dat werkt niet zo. Die man [...] loopt iedereen weg te pesten. Volgens mij wilt hij dat er een vriendje of vriendinnetje bij hem komt wonen daar in plaats van Olga. Dus ga ik die kant op. Maar. Ik zal het nooit tegen iemand zeggen. Want dat zal dan geen eerlijke kans zijn voor die persoon. Tuurlijk, hij heeft zijn registraties, twintig registraties, maar dat wil niet zeggen [...] dat ik hem daar moet op veroordelen. Daar ben ik niet van. Ik ga het wel aankaarten. Maar wat mij opvalt is dat de vorige buurvrouw Olga 2 hetzelfde probleem had. Olga zit hier nu en dan is het weer hetzelfde probleem. Is het misschien tijd om te kijken naar uzelf? Om te kijken wat doe ik hieraan en hoe komt dat het elke keer zo gebeurd is? Het heeft wel invloed, zeker, het heeft invloed op bepaalde keuzes. Als ik keuzes moet maken wil ik de juiste keuze maken”.

Hij concludeert dat de gegevens die hij in de ICT-systemen opzoekt nooit de basis van zijn oordeel zijn, maar meer een ondersteunend middel in het maken van keuzes. R6(LV) vindt dat ICT ook als ondersteunend middel moet werken. R2(H) houdt rekening met de gegevens in het systeem, maar besteedt voornamelijk zijn aandacht aan de verbetering van gedrag van de betrokken personen en eerlijkheid in zijn handelen. R4(H) baseert haar oordeel eveneens nooit op de gegevens die zij in het systeem ziet. In tegenstelling tot R2(H) acht ze ICT-systemen niet als ondersteuning van haar keuzes, aangezien ze haar keuzes met

behulp van de methode van Van der Steen maakt. R4(H) vindt dat er eerder positieve effecten van ICT voor de burgers zijn dan voor de agenten. Ze geeft een voorbeeld van het uitschrijven van een bekeuring via de mobiele applicatie. Doordat de applicatie als traag wordt ervaren kan het voorkomen dat haar collega’s, ook uit andere bureaus, ervoor kiezen om de kleine overtredingen niet te bekeuren, aangezien het invoeren van gegevens en het uitschrijven van een boete als te langdurig wordt gezien. Hiermee kan een situatie ontstaan dat een agent hiervoor kiest om geen bekeuring te schrijven om meer tijd voor andere zaken te besteden. Dit voorbeeld is echter theoretisch. Zelf behandelt ze dergelijke situaties anders: ze schrijft de informatie op papier en voert die later in het digitale systeem in. R5(LV) vindt het in tegenstelling makkelijker om beslissingen te nemen met behulp van ICT-systemen, omdat ze daar waarde aan hecht. Ze vermoedt dat het voor anderen moeilijk kan worden, omdat er veel grijs gebied in zit in plaats van zwart wit. Met grijs gebied bedoelt zij haar discretionaire ruimte. BR2(H) kan met behulp van digitale gegevenssysteem haar beslissingen verantwoorden.

R1(H)’s discretie wordt wel beïnvloed door de versnelde toegang tot informatie die door de ICT-systemen wordt gefaciliteerd. Ook al heeft R1(H) geen voorkeur voor de mobiele applicatie van de politie, kan hij op deze wijze wel heel efficiënt gegevens opzoeken over een staande gehouden persoon. Hij geeft weer een voorbeeld van een fietsende persoon zonder licht: als die persoon het verhaal over zieke moeder vertelt en R1(H) zijn naam in het systeem toetst en erachter komt dat een andere collega gisteren deze persoon had gecontroleerd en deze persoon gisteren hetzelfde verhaal had verteld en al een waarschuwing had gekregen, dan ​“zou je die waarschuwing uit het systeem kunnen meenemen in jouw overweging hoe je omgaat met [deze situatie]. En dit kan je veel breder trekken, want wij weten best wel veel een persoon”. R2(H) deelt de mening dat ICT-toepassingen, met name de mobiele applicatie, aan de efficiëntie van het opzoeken van informatie bijdragen. R3(H) vindt dat ICT-systemen het nemen van beslissingen vergemakkelijkt voor hem door het bieden van informatie: ​“nu als je bijvoorbeeld voor een overlastmelding naar een bepaald adres toe gaat, dan kun je opvragen wie daar woont, zijn er eerdere collega's aan de deur geweest, zijn ze bekend met bepaalde problematiek, huiselijk geweld of geweldsincidenten. [Deze] informatie is voor collega's van levensbelang. Dus het is gewoon onmisbaar op straat om deze informatie te hebben”. Hij stelt echter voor dat deze informatie op een meer gebruikersvriendelijke manier gepresenteerd moet worden om efficiëntere beslissingen te maken. Een effect van ICT dat R3(H) noemt is betere voorbereiding voor incidenten en meldingen en daardoor ook beter beslissingen binnen zijn

discretionaire ruimte. R3(H) vertelt: “je hebt gewoon historische gegevens waar je iets mee kan. En het is ook belangrijk dat je weet [welke] collega's [vorige keer] ter plaatse [zijn] geweest. Daar kan je ook contact mee zoeken. Dan kun je ook vragen: hoe hebben jullie dat opgelost”. Hij vindt het een bevorderend voor zijn discretie. R6(LV) gebruikt de ICT-systemen ook als voorbereiding voor incidenten. R6(LV) vindt dat ze nu meer beslagen ten ijs komt dan vroeger. Het heeft naar haar idee voordelen en nadelen. Terwijl de agenten goed geïnformeerd naar incidenten kunnen gaan, kan het ook tot misinterpretatie van de situatie leiden, in de zin dat de informatie die gebruikt werd als voorbereiding voor een incident heel interpretatief ingevuld was. Dan kan het moeilijk voor de agenten zijn om terug te schakelen. Ook vindt ze dat geregistreerde gegevens naar een bepaalde aanpak kunnen wijzen, dat wil zeggen dat R6(LV) voor een specifiek aanpak kiest in het handelen met een bepaalde persoon op basis van de aanpak die in het systeem staat, omdat die aanpak werkelijk effect heeft op de betrokken persoon.

In vergelijking met hoe het werk van politieagenten ingericht was voor de invoering van de ICT-systemen, merkt R1(H) dat er veel aspecten van zijn werk sneller kunnen worden gedaan. Tegelijkertijd vindt R1(H) dat er een bepaald niveau van druk op hem wordt gezet vergeleken met vroeger. Voorheen werden boetes en bekeuringen op papier geschreven die later werden ingevoerd in het systeem op kantoor. Tegenwoordig worden boetes en bekeuringen gelijk in het systeem ingevoerd via de mobiele applicatie. Hierin ziet R1(H) een effect op zijn keuzevrijheid: ​“Als je de [informatie over een aangesproken persoon] verzonden hebt kost het je meer moeite om eventueel achteraf op aan te passen of weg te krijgen, dan dat ik dat papiertje heb want soms zit die twee dagen in je zak. Is er iets gebeurd waardoor je misschien anders denkt over die boete zou je het papiertje kunnen verscheuren en weggooien. Nu staat iets in de computer dan moet er wel iets gebeuren. Misschien betere reden om hem gedaan te krijgen omdat mensen met je meekijken”. Gegevens opzoeken over een persoon die op straat staande wordt gehouden kon voor de uitgebreide invoering van ICT ook, vertelt R1(H) Via een portofoon werd contact opgenomen met een persoon binnen het bureau die vervolgens informatie over de betrokken persoon op de computer zou opzoeken. R1(H) ziet dat het mogelijk effect had op zijn discretie:​“[...] het zou zomaar kunnen zijn dat die mens vanuit zijn discretionaire bevoegdheid... of die mens gaat meedenken over de situatie waar jij op straat mee bezig bent. Beperkt het jouw discretionaire bevoegdheid? Nou, dat weet ik niet. Maar als die persoon bij de infodesk iemand voor mij opzoekt, dan geeft hij, behalve mijn vraag beantwoorden (wat er op de naam van die persoon staat) geeft hij ook zijn visie mee”. R2(H) vindt dat het in principe

altijd mogelijk is om gegevens op te zoeken, of hij wel toegang heeft tot ICT-systemen of niet. Het is een verplichte procedure om alles te noteren, vooral als het om een strafbaar feit gaat.

R7 vertelt dat ICT-toepassingen steeds meer informatie zichtbaar en deelbaar maken, wat zij als een groot goed beschouwt. Zij vindt dat het beschikken over de informatie omtrent een bepaald gebied of PGA-klanten zeer handig is voor agenten, omdat ze het beste 6 aanpak kunnen kiezen voor hun handelen. R3(H) benoemt een effect van ICT wat naar zijn mening een groot voordeel is voor zijn collega’s uit andere wijken. Doordat de gegevens in het systeem snel ter beschikking gesteld kunnen worden via digitale systemen, kunnen agenten uit andere wijken die naar de wijken waarin het bureau Hoefkade opereert worden geroepen makkelijker geïnformeerd worden over de incidenten.

“Voorheen had je natuurlijk agenten die hun wijk dusdanig goed kenden dat ze die systemen niet nodig hadden, want ze waren allemaal bekend met de specifieke adressen die altijd de problemen gaven. [...]. Nu zijn er zo veel minder collega's eigenlijk die op straat zijn. [...]. Als [alle wijk]auto's bezig zijn met het overbrengen van arrestanten van de ene bureau naar het andere bureau, dan kan het zomaar zijn dat een collega uit een gebied die naast naastgelegen is opgeroepen wordt voor een melding in ons gebied omdat wij bezet zijn. [...]. De kennis die wij dan persoonlijk zouden hebben van bepaalde adressen die hebben zij op dat moment niet. Maar door middel van het systeem kunnen zijn... het is eigenlijk de ingang, de beschikking hebben over de juiste informatie is voor iedereen gelijk. In dat opzicht is het bevrijdend om te weten dat je altijd geïnformeerd naar een melding toe kan gaan”.

R5(LV) vindt persoonlijk dat ICT-systemen die bij de politie worden gebruikt het nemen van haar beslissingen vergemakkelijken en het maken van beter geïnformeerde beslissingen faciliteert, omdat ze daar waarde aan hecht. Ze benoemt ook dat het een persoonlijk ervaring is en dat agenten van haar bureau het wellicht juist moeilijker vinden om besluiten te nemen aangezien er meerdere opties zijn. R5(LV) vindt dat haar discretionaire bevoegdheid bevorderd wordt door ICT-systemen. Ze vindt de mogelijkheid om makkelijk verbanden te kunnen leggen tussen mensen en gebeurtenissen een van de voordelen van dit systeem. Omdat ze de informatie over een persoon en zijn (mis)daden snel kan

raadplegen op haar telefoon vindt ze het makkelijker om te kiezen welke actie in een bepaalde situatie het meest geschikt en effectief is.

R3(H) benoemt nog een effect van ICT op discretie: het herkennen van patronen van burgers. R3(H) illustreert dit effect met een voorbeeld: ​“iemand zegt iedere dag goeiedag of een wijkagent kent een persoon anders dan dat [een andere agent] hem omschrijft in een melding. Dat kan het wel zijn dat er iets mis is met de persoon aan de hand” . R3(H) vindt dat het herkennen van patronen en de doorbreking daarvan invloed heeft op zijn discretionaire bevoegdheid: ​“Het kan natuurlijk zijn [...] dat jij een bepaalde beslissing wil maken, maar op basis van het gedrag dat [een persoon] op dat moment toont kan je besluiten om een beslissing wel of niet te maken terwijl dat misschien doorbreking is van een patroon. Of juist een bevestiging van”.

R7 vindt dat ICT-systemen het werk van politieagenten ondersteunen en daarmee ook de politieprestaties:

“Er kan op basis van betere en in samenhang geanalyseerde informatie worden geacteerd, het proces van raadplegen en registreren wordt steeds beter op straat/locatie ondersteund waardoor de actieve tijd op straat wordt vergroot en de burger sneller en beter kan worden geholpen. Daarnaast biedt de [informatievoorziening]-ontwikkeling op basis van werking de mogelijkheid om een bepaalde mate van standaardisatie af te dwingen. Uiteraard met het behoud van de professionele ruimte van de agent op straat om zelf beslissingen te nemen”.