• No results found

Hypothese 3: ICT heeft bevorderende effecten op de discretionaire bevoegdheid van politieagenten in de eenheid Den Haag

Deze hypothese heeft de argumentatie van de ​enablement thesis als grondslag, waarin ICT slechts als één van de factoren is beschouwd die invloed op SLB uitoefent. Een argument dat zeer prominent naar voren komt in de resultaten is het suggestie dat ICT ​tot betere besluitvorming leidt (Larsson & Jacobsson, 2013; De Witte ​et al., 2016; Wihlborg et al., 2016; Jorna & Wagenaar, 2007). ICT biedt een goede basis voor het maken van geïnformeerde beslissingen binnen eigen discretionaire ruimte (​Ibid). Het is bevestigd dat de ICT-systemen van de politie aan het maken van beter geïnformeerde besluiten bijdragen. Zoals in de voorafgaande paragrafen is besproken, worden deze systemen vaak ter voorbereiding voor incidenten gebruikt, waardoor de agenten een beeld van de situatie kunnen scheppen en de juiste aanpak kiezen. De gegevens in de mobiele applicatie zijn

geïntegreerd vanuit een aantal systemen, waardoor politieagenten de situatie vanuit verschillende perspectieven kunnen bekijken en beoordelen. Daar maken de meeste respondenten uitgebreid gebruik van. Het maken van beter geïnformeerde beslissingen door de toegang tot ICT-systemen kan ook verklaard worden doordat het makkelijker voor de agenten wordt gemaakt om verbanden tussen personen en gebeurtenissen leggen. Ook is het volgens de resultaten makkelijker om patronen te herkennen in het gedrag. Patronen kunnen van invloed zijn op de discretie van een agent, aangezien er een bepaalde aanname wordt gemaakt op basis van de informatie op het scherm. Door directe beschikbaarheid van de gegevens in de ICT-systemen die door de politie worden gebruikt kunnen deze systemen bevorderend zijn voor de discretionaire bevoegdheid van agenten vanuit andere eenheden die geroepen worden naar de eenheid Den Haag.

Volgens de respondenten zijn er relatief weinig agenten op straat. Dit komt door verschillende factoren volgens de respondenten: administratieve last van het invoeren van gegevens, waardoor de agenten langer op het bureau zitten dan op straat rondlopen; bezuinigingen vanuit de overheid en ongelijkmatige ratio tussen de aspiranten en agenten die met pensioen gaan. De agenten vanuit andere eenheden missen de kennis van de agenten van de eenheid Den Haag, maar kunnen zichzelf wel snel informeren met behulp van het ICT-systeem. Het kan geconcludeerd worden dat de ICT aan de gelijkmatigheid van informering bijdraagt, waardoor alle agenten in staat worden gesteld om geïnformeerde beslissingen binnen hun discretionaire bevoegdheid te nemen. Dit kan ook, samen met andere genoemde factoren, tot een grote mate van voorspelbaarheid van de beslissingen leiden. Daarom wordt het verband tussen ICT en verbetering van besluitvorming bevestigd.

Het is waarschijnlijk dat ICT tot vermindering van inconsistenties leidt in de gekozen casus (Larsson & Jacobsson, 2013; De Witte ​et al., 2016; Wihlborg ​et al., 2016; Jorna & Wagenaar, 2007). Zoals in de paragraaf boven is vermeld dragen de ICT-systemen bij aan de gelijkmatigheid van informering van de agenten, waar tot de vermindering van inconsistenties kan leiden. Tijdens de interviews werd gezegd dat er een bepaald niveau van uniformiteit kan worden verwacht van de politie met betrekking tot het nemen van beslissingen. Deze bewering is verder ondersteund door de overeenkomst in het besluitvormingsproces van de agenten, oftewel het maken van keuzes binnen eigen discretionaire ruimte. Opmerkelijk is dat alle respondenten hun besluitvormingsproces als situatieafhankelijk omschrijven. Binnen de gegeven situatie worden beslissingen op basis van omstandigheden en gevolgen gemaakt, waarin vaak gebruik van het gegevenssysteem

wordt gemaakt. Het is echter ook mogelijk dat de uniformiteit in de besluitvorming te verklaren is door andere factoren, zoals de opleiding, gedeelde ervaring binnen een bureau, aangeleerde methoden en professionele vaardigheden van agenten. Weller (2006) beweert dat keuzen binnen eigen discretionaire ruimte niet alleen afhankelijk zijn van technologie, maar ook van andere contextuele factoren, wat overeenkomt met de resultaten in de casus.

Of ICT meer bestuurlijke controle biedt over formele aspecten van organisatieleven, zoals Jorna & Wagenaar (2007) beweren, is niet onderzocht en is niet bevestigd. Noch is de andere bewering van Jorna & Wagenaar (2007) bevestigd, namelijk of ICT informele dimensies van besluitvormingsproces onmogelijk maakt om vast te leggen. Het besluitvormingsproces van de agenten vindt vooral plaats op straat, bijvoorbeeld of iemand een bekeuring krijgt of slechts een waarschuwing. Hierdoor wordt het moeilijk om te bepalen hoe ICT de organisatie als geheel beïnvloedt en hoe er formele en informele aspecten van politiewerk worden vastgelegd. Aangezien organisatorische aspecten geen focus van dit onderzoek waren, werd er tijdens de interviews niet naar gevraagd en zijn deze aspecten niet ter sprake gekomen bij de discussie over discretionaire bevoegdheid en ICT.

Tot slot, ICT wordt voornamelijk gebruikt als ondersteuning van werkzaamheden van de agenten. Hierbij worden de gegevenssystemen als naslagwerk gebruikt om afwegingen te maken binnen eigen discretionaire ruimte. Er is dus geen sprake van het vervangen van directe interacties met burgers door digitale interacties, maar eerder het integreren van ICT in de bestaande praktijken, zoals Vitalis and Duhaut (2004) concluderen. De hypothese dat ICT bevorderend effect heeft op de discretionaire bevoegdheid van agenten is bevestigd,, aangezien de digitale systemen van de politie tot betere en consistente besluitvorming leiden door het bieden van de informatie op een snelle, gemakkelijke en gelijke wijze. Deze hypothese is bevestigd.

5.4. Wijkproblematiek 

Voor het uitvoeren van het onderzoek werd vermoed dat de problematiek die binnen een wijk afspeelt van invloed kan zijn op het verband tussen de onderzochte variabelen. Het verschil in criminele activiteiten en de mate waarin deze activiteiten worden gepleegd in de onderzochte buurten werd daarom meegenomen in dit onderzoek als modererende variabele tussen ICT-systemen en discretionaire bevoegdheid van politieagenten. De agenten van de wijken Schildersbuurt en Stationsbuurt en de gemeente Leidschendam-Voorburg werken grotendeels met dezelfde problematiek, hoewel de

frequentie en het maatschappelijk effect binnen de onderzochte eenheden verschillen. Zo is er bijvoorbeeld vaker sprake van vermogensmisdrijven in Stationsbuurt per inwoners (CBSb) dan in Leidschendam-Voorburg, waardoor deze misdrijven een andere impact op de inwoners hebben. De referentiekaders van de buurtbewoners verschillen: het wordt bij wijze van spreken meer verwacht dat een fiets in Stationsbuurt wordt gestolen, dan in Leidschendam-Voorburg. Daardoor is het waarschijnlijker dat een inwoner van Leidschendam-Voorburg sneller dit incident bij de politie meldt, dan een inwoner van Stationsbuurt. Daardoor oefenen de politieagenten hun discretie toch met andere frequenties op verschillende gebieden. Vervolgens is er nog een kwestie van andere soorten misdrijven die worden gepleegd. Een respondent uit het bureau Hoefkade noemde bijvoorbeeld ondermijning en vluchtpogingen naar Syrië als een problematiek die wel eens in zijn buurten voorkomt. Aangezien deze misdrijven als gevaarlijker worden gezien, eisen de incidenten binnen dit kader meer aandacht van de agent, dan bijvoorbeeld het fietsen door rood. Hierdoor wordt wel eens keuze gemaakt om een overtreding door de vingers te zien om tijd en energie te besteden aan misdrijven die gevaarlijkere maatschappelijke impact hebben. Toch heeft wijkproblematiek geen sterke invloed op het verband tussen ICT en discretionaire ruimte. Het is niet bewezen dat de agenten een andere houding of ervaring met ICT hebben ten opzichte van hun discretie met betrekking tot de wijkproblematiek. Daarom wordt wijkproblematiek gezien als een contextuele factor in eigen discretionaire ruimte.