• No results found

Hypothese 2: ICT heeft beperkende effecten op de discretionaire bevoegdheid van politieagenten in de eenheid Den Haag

Deze hypothese is gebaseerd op de argumenten van de voorstanders van de ​curtailment thesis. Het hoofdgedachte achter deze theorie is het beperkend effect van ICT op SLB. Hierbij wordt beweert dat SLB hun discretie gedeeltelijk of volledig verliezen. Zo is Snellen (1998) ervan overtuigd dat SLB hun centrale positie in de informatiestroom kwijtraken door ICT. Uit de interviews is echter gebleken dat de agenten niet van mening zijn dat hun discretionaire bevoegdheid verminderd wordt door ICT. Integendeel tot de bewering van Snellen over het verliezen van centrale positie in de informatiestroom, ervaren de respondenten dat ze juist centraal in hun discretie staan, vooral in vergelijking met hun positie vóór de mobiele integratie van de ICT-systemen. Als er in het verleden behoefte bestond om de gegevens op te zoeken van een persoon die staande werd gehouden op straat, werd aan deze behoefte voldaan door het aanvragen van de gegevens via een portofoon. Hierbij was een tussenpersoon betrokken die op bureau de informatie opzocht en

doorgaf aan de agent. Daarbij ontstaat de mogelijke vermindering van de discretionaire bevoegdheid van de agent aangezien de tussenpersoon een eigen visie of eigen interpretatie kon meegeven. Tegenwoordig wordt de mobiele applicatie gebruikt voor het opzoeken van gegevens, wat betekent dat de informatie direct beschikbaar is voor de agent en de tussenpersoon niet nodig is voor het opzoeken van gegevens. De toegang tot informatie wordt versneld en is ongefilterd toegankelijk door ICT, waardoor de gebruikers van deze systemen centraal staan binnen hun discretionaire bevoegdheid.

Bovens en Zouridis (2002) beweren dat SLB volgens de traditionele definitie van SLB van Lipsky (1980) niet meer bestaat in de DEG, aangezien de twee elementen van SLB (direct contact met burgers en discretionaire bevoegdheid) uit de werkelijkheid verdwijnen (​Ibid). Volgens hun argumentatie wordt menselijk oordeel van SLB vervangen door software en algoritmen (​Ibid). Snellen (1998; 2002) beweert dat SLB uitgesloten worden van het besluitvormingsprocess, door automatiesering, waarbij zeer beperkte menselijke input nodig is. Deze beweringen zijn ook niet van toepassing in de gekozen casus. De agenten ervaren niet of zeer beperkt dat hun werkzaamheden geautomatiseerd zijn. Het grootste deel van de geïnterviewde agenten vindt het niet mogelijk en niet wenselijk is om hun werk te automatiseren. Menselijk oordeel wordt door de respondenten als essentieel gezien voor hun werk. Voor de respondenten staat menselijk oordeel boven (semi-)geautomatiseerde besluiten. Geautomatiseerde systemen zijn verder volgens de geïnterviewde systeem architect niet van invloed op de wijze waarop wordt opgetreden of het besluitvormingsproces. Gestandaardiseerde werkprocessen beschrijven louter het voortbrengingsproces en bieden een handelingsperpectief aan, maar de wijze waarop dit perspectief wordt uitgevoerd is vastgelegd in protocollen die als hulpmiddel geraadpleegd worden door de agenten. De agenten bepalen de afhandelingsmethide alsnog zelf op basis van context of omstandigheden van de situatie en de gevolgens voor de betrokkenen. De agenten behouden hun discretionaire bevoegdheid zelfs in context van automatisering en standaardisatie.

Bovendien durven de respondenten zich te verzetten tegen door de computer gegenereerde beslissingen en ICT-systemen, als ze het vanuit hun eigen discretie daar niet mee eens zijn, wat de conclusie van Keymolen & Broeders (2011), die het tegenovergestelde beweren, ontkent. Dit uit zich in het afwijzen van dat besluit en het manipuleren van het systeem naar eigen inzicht. Sommige respondenten manipuleren het systeem om de juiste informatie op een begrijpelijke manier erin te zetten. Het feit dat de huidige systemen nog niet volledig bij

de methoden en aanpakken binnen de politie aansluiten is echter geen beperkend effect voor de discretie van agenten: de agenten kiezen voor de correcte invulling van gegevens in het systeem door manipulatie in plaats van zich te schikken in de bestaande opties aangeboden in het systeem. Het manipuleren van het systeem komt naar voren in het categoriseren van meldingen met codes. Deze codes geven de maatschappelijke klasse van een incident aan, bijvoorbeeld ruzie zonder gevolgen of diefstal van fiets. Bepaalde codes7 eisen specifieke acties, bijvoorbeeld als een incident onder de code huiselijk geweld is vermeld, moet er een Veilig Thuis formulier gemaakt worden. Mocht er na de inspectie geen sprake van huiselijk geweld zijn, worden de agenten gedwongen om het systeem te manipuleren en het incident onder andere code te vermelden, omdat zij anders toch het formulier moeten maken. Dit wordt als administratief last wordt ervaren. Zoals in de resultaten is aangegeven zijn de agenten minder vaak op straat door administratieve lasten. De bewering van Snellen (1998) over het uitsluiten van SLB van het besluitvormingsproces wordt tevens niet bevestigd door de resultaten van dit onderzoek. Het besluitvormingsproces wordt in feite vereenvoudigd voor de agenten door de ICT-systemen. De agenten worden op snelle wijze geïnformeerd over de details van een bepaalde melding, zoals de gegevens van betrokken personen, het gedrag van die personen en hun houding tegenover politie, eerdere incidenten waarbij deze personen betrokken waren of de namen van agenten die contact met deze personen hebben gehad. Betere voorbereiding voor incidenten leidt tot het maken van betere beslissingen binnen de eigen discretionaire ruimte, volgens de respondenten. Ook wordt de aanpak voor een bepaalde situatie beter afgestemd op de betrokken personen. De gegevens in het systeem kunnen echter tevens in het nadeel van de agenten werken, aangezien de ingevoerde informatie zeer interpretatief is. De informatie in het systeem wordt regelmatig als onvoldoende beschouwd. Dit wordt echter niet verklaard door systeemfouten, maar door het menselijke element. Er bestaat een proces voor het melden van fouten en er wordt ook aan het verminderen van foute invoer gewerkt door het ontwikkelen van technische oplossingen, het maken van werkingafspraken en kwaliteitscontrole. De informatie wordt door de agenten ingevoerd, waardoor interpretatie en eigen invulling mogelijk zijn. Als de agenten zich een verkeerd beeld hebben gevormd gebaseerd op de informatie over de situatie in het systeem, is het potentieel mogelijk dat het terugschakelen naar eigen oordeel als moeilijk wordt ervaren. Deze bewering heeft echter geen praktische basis en wordt alleen als theoretisch mogelijk gezien. Zelfs in het geval dat

7 Het overzicht met alle maatschappelijke klassen overeenkomstig met de codes in BVH kan via deze

een agent een verkeerd beeld van een incident krijgt, waardoor hij bias tijdens het incident vertoont is dat niet direct aan ICT gekoppeld. Het menselijk element neemt een centrale rol in het incorrect informeren, waardoor het niet bevestigd kan worden dat ICT in bepaalde gevallen tot onjuiste beslissingen leidt door onvoldoende of incorrecte informatie.

Tot slot kan ook geconcludeerd worden dat de discretie van SLB niet wordt verschoven naar andere partijen, zoals IT-specialisten, casemanagers en juridische beleidsmedewerkers, zoals Bovens en Zouridis (2002) beweren. De geïnterviewde architect is oneens met deze bewering op basis van eigen ervaringen uit haar werkomgeving. Deze specialisten werken ondersteunend aan de collega’s op straat en hebben geen invloed over wat in het systeem zichtbaar wordt gemaakt en wat niet. De agenten zelf hebben zelden tot nooit contact met degenen die toezicht houden op de systemen. Als er contact met ze wordt opgenomen, betreffen deze interacties administratieve zaken, zoals het veranderen van wachtwoorden of het terughalen van gewiste informatie. De systeembeheerders hebben wel in zekere mate invloed op discretie van de agenten; niet in beperkende dan wel bevorderende zin, maar meer ondersteunende. Zij sporen politieagenten aan om hun werkzaamheden volgens de standaardformulieren te doen. Er is verder geen sprake van conflicten tussen eigen oordeel en het ICT-systeem. De wensen van de gebruikers van de ICT-systemen worden meegenomen in het ontwerp van deze systemen door testgroepen, waar de geïnterviewde agenten echter geen deel van zijn.

Deze hypothese is niet bevestigd.

5.3. Hypothese 3: ICT heeft bevorderende effecten op de discretionaire bevoegdheid van