• No results found

Waterhoeveelheden, hoogteverschillen en molentypen

3 Beken en sprengen

3.2 Waterhoeveelheden, hoogteverschillen en molentypen

Onder- en bovenslagmolens

Men neemt aan, overigens zonder dat daar concrete aanwijzingen voor bestaan, dat de oudste molens

onderslagmolens waren.98 Een onderslagmolen is relatief eenvoudig te bouwen: direct op de beek,

zonder dat dijken en opleidingen nodig zijn. Daar staat tegenover, dat onderslagmolens vaak in grote beken stonden, die bij grote waterafvoer gevaar voor de molens konden opleveren. In de meeste gebieden hebben onderslagmolens lange tijd het beeld bepaald. Ze zijn nog in de 19e eeuw aanzienlijk verbeterd door de rechte schoepen te vervangen door gebogen exemplaren. Hierdooer nam de efficiency toe van ruim 20% naar 65%, waarmee ze het niveau haalden dat voor bovenslagmolens gebruikelijk was. Over het algemeen is een bovenslagmolen echter efficiënter in het gebruik van het water, omdat de zwaartekracht het rad in beweging brengt. Wel vraagt een bovenslagmolen meer

aanpassingen aan het landschap.99 Ze zijn vooral gebouwd op plaatsen waar de hoeveelheid water te

gering was om de benodigde kracht te leveren.100 Op de Veluwe was dat vaak het geval.

In ons onderzoeksgebied overheersten onderslagmolens alleen in de lage gebieden rondom de eigenlijke Veluwe. De beken voerden hier over het algemeen veel water, en tegelijkertijd waren de hoogteverschillen zo gering dat het niet overal mogelijk was om het water op te leiden. Al in de Middeleeuwen lagen hier graanmolens, vaak in de directe nabijheid van het huis van de eigenaar. Ook

later functioneerde hier nog een aantal onderslagmolens, zoals de molen bij Nijenbeek (bij Voorst)101

en een aantal molens bij Barneveld (de Tolmolen, de Pelmolen102 en, mogelijk, de molen In den Aard;

fig. 13).

97 Het zou interessant zijn te weten wanneer de naam Verloren Beek hier voor het eerst wordt genoemd. We hebben daar geen gegevens over gevonden.

98 IJzerman, 1982, p. 6. Een nog ouder type, de horizontale watermolen, kan men nog altijd aantreffen in de randgebieden van Europa. Over het algemeen gaat het om kleine molens, die op al even kleine stroompjes staan. In Nederland zijn nooit resten van, of andere aanwijzingen voor, het bestaan van horizontale watermolens gevonden (IJzerman, 1992b; Moog, 1994).

99 Het rendement van een onderslag- en een bovenslagmolen is gemiddeld respectievelijk ca 30% en ca 60% (mnd. med. A.J. IJzerman).

100Cossons, 1987, pp. 46-48. 101Moerman, 1934, p. 202. 102Bloem, 1990 (met twee foto's).

Figuur 13. Watermolen met onderslagrad in Barneveld, vermoedelijk de Tolmolen. Anonieme tekening. Collectie Gemeentemuseum Arnhem (gepubliceerd: IJzerman, 1989).

In het eigenlijke Veluwegebied waren vrijwel alle latere Veluwse watermolens, in ieder geval in de 17e-19e eeuw, van het bovenslagtype (fig. 14 en 15). Slechts van enkele molens is bekend dat ze beschikten over een onderslagrad. Ze zijn vaak te herkennen aan hun grote raderen: de Klarenbeker Kopermolen beschikte over een rad met een doorsnede van 8,66 meter; een nog groter rad (11 meter

in doorsnede) bevond zich in de Berghuizer Papierfabriek.103 Ook de Griftse Molen bij Vaassen

beschikte over een groot onderslagrad, dat in 1938 verwijderd is.104 Hardonk publiceerde een 18e-

eeuwse tekening van een onderslagmolen op de Orderbeek, waarschijnlijk de molen 't Hul.105 Andere

molens worden in de literatuur soms als onderslagmolens genoemd, maar dat valt moeilijk te bewijzen.106

103Hardonk, 1968, pp. 9-10.

104Hardonk, 1968a, foto naast p. 17; Terwel, 1985. 105Hardonk, 1968a, naast p. 168.

106Hardonk (1968) noemt de oudste Apeldoornse papiermolen (bij De Vlijt), Voorn (1985, p. 191) wijst daarbij op nog de onderste molen bij de Kortenburg (Renkum) en de Hessenmolen in Ermelo. Voorts noemt Kerkkamp (1970) de molen op Beekhuizen en Feenstra (1981) de molen Het Heilige Huis (Ermelo). Voor de Hessenmolen is de aanduiding `onderslagmolen' volgens IJzerman (1990) op niets gebaseerd).

Figuur 14. Onder-, midden- en bovenslagmolens. Uit: Nijhof, 1982, p. 18.

Figuur 15. Watermolen met bovenslagrad bij Oosterbeek. Gewassen tekening van Maria Vos (1824-1906). Collectie Gemeentemuseum Arnhem (gepubliceerd: IJzerman, 1989).

Watertoevoer en hoogteverschillen

Natuurlijke beken verschilden nogal in de hoeveelheid water die ze voerden. De Oude of

Beekbergense Beek werd in 1646 omschreven als `een harde lopende beecke', wat overigens ook door

het verval kan zijn veroorzaakt.107 Andere beken waren minder rijk aan water, en voor veel molens

was de aanvoer van voldoende water een probleem. Een papiermolen en de aangrenzende korenmolen aan de Grift in Apeldoorn gebruikten dezelfde `geute' (goot), waarbij de korenmolen overdag het water

gebruikte en de papiermolen 's nachts.108 De eigenaren van de Ordermolen in Ugchelen schrokken niet

terug voor vernielingen in de watertoevoer van concurrerende molens. Bij `het verlengen, verbreeden en verdiepen' van hun in de Ugchelse mark gelegen sprengen wierpen ze het zand in de beek van de molen Steenbeek, waardoor de molen `wel van 3 bakken waters' (= de hoeveelheid water die nodig was om drie hamerbakken te gebruiken; zie par. 4.3) werd beroofd. Tot een verlegging in 1838 liep de

beek van Steenbeek dicht langs een aantal sprengenkoppen van de Orderbeek.109

Vergroting van de watertoevoer en van het verval waren de belangrijkste redenen voor het graven van sprengen en het opleiden van beken. Door nieuwe sprengen werd de beek steeds waterrijker, terwijl de aanleg van hoger gelegen sprengen tevens zorgde voor extra verval. Er gaat vrijwel geen water verloren bij het aandrijven van een molen en maar zeer weinig bij de papierproductie. Wel is een klacht uit 1625 bekend over water dat verloren ging doordat het uit de onlangs vergrote molenwijer bij het

huis Coldenhove in de grond verdween in plaats van naar de volgende molen.110 Over het algemeen

kon echter met dezelfde hoeveelheid water een hele reeks molens worden aangedreven. Omdat veel beken meer benedenstrooms het water van verschillende sprengen bevatte, konden hier vaak meer of krachtiger molens worden gelegd. Een mooi voorbeeld vinden we aan de noordzijde van Apeldoorn,

waar de Stinkmolens en de molens bij De Vlijt111 beide het water van de Grift verdeelden over drie

naast elkaar gelegen waterraderen.

Bij de aanleg van nieuwe molens aan dezelfde (sprengen)beek was dan ook niet de waterhoeveelheid het probleem, maar het verval. Wanneer de opgeleide beek onvoldoende hoogte had, kon men ook de molen zelf lager leggen door de molenplaats en de onderbeek te verlagen. Voorbeelden zijn de

Citadelmolen bij Vaassen, de Nieuwe Molen ('t Voorslop) in Ugchelen en de Hennemansmolens op de

Orderbeek (Apeldoorn).112 In deze gevallen kreeg de volgende, stroomafwaarts gelegen, molen het

moeilijk. De bouw van de genoemde molen Het Voorslop beroofde op die manier de molen Altena van een deel van haar verval.

De molen Altena paste zich aan door een deel van het water van de Steenbeek (waaraan Het Voorslop lag) uit te laten komen op het `halve rad'. De andere beek die Altena dreef, van de

Koppelsprengen, kon nog wel boven op het rad worden gebracht. Elders zijn wel speciale sprengetjes gegraven die, wegens hun te geringe verval, niet op de molenbeek maar op het `halve rad' uitkwamen

(fig. 16).113 In deze gevallen moeten we in feite spreken van een combinatie van boven- en

middenslagmolen. Voorbeelden in de omgeving waren de Winnemolen (met het water van de

Rojanspreng, zie fig. 17), de molen Methusalem en de Ordermolen.114 Bij een van de molens bij Het

Loo werd in 1784 een houten koker met een schuif aangelegd, waardoor het water uit de sloot rondom

de Veldvijvers op het halve rad van de papiermolen kon worden gebracht.115 Een van de takken van

107Hardonk, 1968, p. 156. 108Hardonk, 1968, p. 80. 109Hardonk, 1968, p. 126. 110Voorn, 1985, p. 279.

111Dit bedrijf stond oorspronkelijk bekend als de Oude Munnikhuizer molen(s); pas in 1816 wordt het complex voor het eerst `De Vlijt' genoemd. Omdat deze laatste naam nog altijd bekend is, zullen we het complex verder simpelweg als De Vlijt aanduiden.

112Hardonk, 1968, pp. 85-86.

113Hagens, 1965; Hardonk, 1968, p. 117; Moerman, 1934a, p. 173. 114Hagens, 1965; Hardonk, 1968, pp. 135-136.

de Renkumse Beek heet nog altijd de Halve Radbeek.116 Een andere mogelijkheid bij dergelijke sprengen was het bouwen van een extra, klein rad. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij de Brouwersmolen (Apeldoorn). Dergelijke raderen leverden minder dan één pk en werden daarom wel

ponies genoemd.117

Figuur 16. Schematische voorstelling van een molen met een bovenslagrad en aanvullend water op het halve rad (a. zijaanzicht; b. bovenaanzicht). Legenda: 1 molenloop met houten schot, 2 waterrad, 3 beek geleid op het halve rad, 4 duiker. Naar: Hagens, 1965.

Hoe creatief men wel was als het ging om het draaiende houden van een molen, blijkt wel uit het verzoek uit 1609 van de eigenaar van de papiermolen op Molecaten om een windmolentje te mogen

bouwen om meer water op het rad te brengen.118 In veel gevallen verzetten molenaars zich tegen de

stichting van nieuwe molens boven hun eigen bedrijf. Voordat Jacob Jacobs iets boven de molen Altena de latere Hamermolen in Ugchelen bouwde, had hij zich verzekerd van alle bovengelegen

waterlopen, zodat geen andere molens bovenstrooms meer konden worden gebouwd.119

116Wijnen, 1986; Topografische Kaart 1:25.000, 1996. 117Moerman, 1934, p. 173.

118Voorn, 1985, p. 575. 119Hardonk, 1968, pp. 142-143.

Figuur 17. De Winnemolens en omgeving in de 19e eeuw (Hardonk, 1968, p. 160a).

Stuwen en wijers

Waar de functie van een molen veel kracht, dus veel water, vroeg werd boven een molen soms een wijer (stuwvijver) aangelegd. Hierin kon zich 's nachts water verzamelen, zodat overdag meer water beschikbaar was. Ook slotgrachten en visvijvers konden als wijer worden gebruikt. Wijers treffen we

niet aan bij papiermolens, omdat die continu werkten.120 Waar een papiermolen een wijer had, was die

meestal overgebleven van een oudere functie. De wijer bij de Grote Molen (een papiermolen) bij

Vosbergen stond eerder bekend als de `Oly Moelen Wijer´.121

Wijers treffen we vooral aan bij koren- en kopermolens, die een grote energiebehoefte hadden en niet continu hoefden te draaien. De nog bestaande wijer bij de Rotterdamse Kopermolen (Wenum) is aangelegd in 1753 toen de oudere dubbele papiermolen werd omgebouwd tot kopermolen. De nieuwe eigenaar kreeg daartoe een stuk aangrenzend land in erfpacht en kreeg toestemming daar een dijk omheen te leggen en een vijver uit te laten graven 'tot de aan te leggene copermolen, te bedijken,

bepoten, beplanten ende daar mede tot zijn voordeel en genoegen te doen na welgevallen'.122 Toen

dezelfde eigenaar in 1767 verder stroomafwaarts aan dezelfde beek de Wenumse korenmolen kocht

120IJzerman, 1982, p. 6. 121Klein Kranenburg, 1978. 122Hardonk, 1968, p. 195.

en ombouwde tot kopermolen, liet hij ook daar de bestaande wijer vergroten.123 De onderste

(papier)molen aan de noordelijke Horsthoekerbeek staat op de Topographische en Militaire Kaart (ca 1850) nog zonder wijer; pas nadat deze molen in 1839 korenmolen werd, is de wijer aangelegd. Een ander voorbeeld is de Kopermolen in Zuuk bij Epe, waar de korenmolen van kort na 1500 een wijer had. Deze werd opgeheven toen de molen werd omgebouwd tot een (dubbele) papiermolen, maar weer in ere hersteld tijdens de kopermolenperiode (fig. 18). Toen de molen weer papier ging maken, werd de wijer met de helft verkleind. Later is ook het restant verdwenen.

Figuur 18. De kopermolen in Zuuk (gem. Epe) in 1746/'47. Caart figuratief van de Molenbeek der Copermoolen ... met den jegenwoordige stuw-wijer, etc. R.A.G., Inv. 0124 Hof van Gelre en Zutphen AKV878.

Wijers lagen bij zowel de grote (Wenum, Klarenbeek, Vaassen, Epe) als de kleine (Rozendaal) kopermolens. Ook de grootste wijerds die we bij het veldwerk tegenkwamen, behoorden bij

kopermolens. De enige uitzondering vormde de kopermolen De Vlijt (Apeldoorn), hoewel die wel een vrij brede bovenbeek bezat: de Grift leverde zoveel water, dat een grote wijer hier niet nodig was. Een bijzondere variant op een wijer lag bij de korenmolen van Laag-Soeren. Hier bevond zich een laag gebied, het `Molenbosje', waarin de waterstand door een dijkje, de `stui-dieke', werd opgezet. De

slootjes in het 6 ha grote bosje dienden als extra watervoorraad voor de molen.124 Ook bij de molen

van het huis Vosbergen in Heerde werd een rabattenbos als wijer gebruikt.125

Het opstuwen van water voor molens gaf vaak problemen voor de stroomopwaarts wonende boeren, die hun land natter zagen worden. In 1619 ontstonden bijvoorbeeld problemen tussen de molenaar van de Eerste molen op Klein-Hattem en de geërfden van Ugchelen en Orden over het omleggen en opstuwen van een beekje. De bedrijfsleider, Timen, had in de beek `geleijt seecker kleijn ander beexken tot vermeerderonge des waters'. Nadat het watertje drie jaar `rustelick' in de molenbeek had `geexoneert' hadden de geërfden van Orden onlangs deze watertoevoer `affgesneden ende verhindert'. Het opstuwen van het kleine beekje had problemen gegeven in de omliggende landerijen, waardoor ze

geen gebruik meer konden maken van `den olden hooijwech ende gemenen wagenwech'.126 Eveneens

in Ugchelen liet het markebestuur in 1651 de dijk bij de Hamermolen op drie plaatsen doorsteken

123Er was al wel een kleinere wijer aanwezig: in 1754 is sprake van een 'hoekje veldt daer de wijer is gemaeckt voor de kornmulder'. In 1769 kreeg Daniël de Jongh van de Wenumermark de erfpacht van het veld om een 'nieuwe vijver bij nieuws aan te leggen 2e coopermolen' te Wenum aan te leggen (Hardonk, 1968, pp. 21, 199).

124Bakker, 1989b. 125

Schr. med. A.J. IJzerman 126Hardonk, 1968, pp. 113-114.

omdat `door 'tzelve graven principaelick het groene velt ten eenenmale bedorven wierdt'.127 Toen de geërfden drie jaar later een aanvraag kregen voor de bouw van een molen op de bovenloop van de Schoolbeek, wezen ze deze aanvraag dan ook (`na gewonnen oogenschijn') af met het argument dat de bouw van een molen daar `sonder groote inundatie ende onderstouwinghe van 't veen' niet mogelijk was.128

Overigens is het enige bekenstelsel dat `wijer' in de naam heeft, de Winkewijert ten oosten van

Ugchelen, waarschijnlijk genoemd naar een oudere dorpspoel. In 1619 is er een verzoek om een molen

te mogen bouwen op de `Wenckemer weijer in Engelander merck'.129

Pompgebouwtjes

De sprengen van de grote papierfabriek van Van Gelder in Ugchelen, die voortkwam uit de papiermolen De Eendracht, kregen op een zeker moment onvoldoende water. Er is daarom een tijdlang water opgepompt om de beek van (extra) water te voorzien. In de hoek Ugchelseweg-

Ugchelse Grensweg staat een gebouwtje voor de pompinstallatie van de voormalige papierfabriek. Via zij-greppeltjes (in betonnen bakken; 1 aan de rechterzijde en 4 aan de linkerzijde), die momenteel buiten gebruik zijn, werd het water in de beek gebracht. Iets verderop staat aan de linkerzijde van dezelfde beek nog een zelfde pompgebouwtje, dat uitgebrand is. Momenteel staat de beek droog.

Overstromingen

Behalve te weinig water kon ook een teveel aan water voor problemen zorgen. Het water in de Grift stond bijvoorbeeld in 1648 zo hoog dat de Grote Molen bij Vosbergen, waarvan de Molenbeek in de

Grift uitkwam, niet kon draaien.130 Het was niet uitzonderlijk dat grote hoeveelheden smeltwater

vernielingen aanrichtten aan molens. Zo klaagden de eigenaren van het Klein Bazemolentje in 1806 dat ze in `sommige jaaren' veel moeilijkheden hadden ondervonden en extra kosten gemaakt `bij een schielijke dooi van 't sneeuwwater veroorzaakt'; vooral in 1795 toen de sprengen en `togtbeek´ bijna

geheel waren toegedreven en ingezakt’.131 Doorbraak van een dijk langs een opgeleide beek kon

molens een tijdlang stilleggen. De watermolens op de Sint Jansbeek stonden bijvoorbeeld in 1742 een

paar dagen stil na een dambreuk bij de papiermolen in de Zijp.132 Nog omstreeks 1937 brak de dijk van

de Hattemse Molenbeek bij Vaassen door.133

Aan de andere kant staken molenaars ook de dijken langs de opgeleide beek wel eens door om hun molen te beschermen. In de winter van 1676 deed Jan Warners van een van de Tiemensmolens dat,

tot schade van lager gelegen huizen.134 Het doorsteken van de Klarenbeek (Arnhem) werd echter in

1737 verboden, waarna een sluis werd aangelegd.135

Om overlast van smeltwater tegen te gaan richtten twee Ugchelse papiermakers in 1828 een verzoek tot de marke om een sloot met wal langs de sprengenkoppen aan de voet van de Bakenberg te mogen aanleggen, om het van de helling stromende water af te leiden. Deze wal rondom de sprengen is thans

127Boon, 1991, pp. 9-10.

128In 1838 werd daar overigens alsnog de papiermolen Klarenbeek gebouwd (Hardonk, 1968, pp. 132-133).

129 Hardonk, 1968, pp. 121-122. Lag hier een buurschap Wenkum? Of gaat de naam terug op een familienaam?

130Voorn, 1985, p. 544. 131Hardonk, 1968, p. 126. 132Voorn, 1985, p. 201. 133Schr. med. H. Menke. 134Hardonk, 1968, p. 110. 135Voorn, 1985, p. 204.

nog aanwezig en vormt de grens van de Blekers- of Koppelsprengen.136 Een soortgelijke wal ligt aan de bovenzijde van de sprengen van de Heerderbeken.

3.3 Waterkwaliteit

Niet alleen het volume, maar ook de kwaliteit van het (smelt)water van de heide maakte dat molenaars dit water uit hun sprengen weerden. Dergelijk water was enigszins zuur en voerde zand en humus mee.

Dit heidewater was een van de uitzonderingen op de uitzonderlijk hoge kwaliteit die het Veluwse beekwater over het algemeen heeft. Het grondwater is zuiver en zacht, heeft een constante

temperatuur van ca. 10 oC en heeft bovendien een constante afvoer.137 Deze kwaliteiten zijn een

belangrijke vestigingsreden voor de papierindustrie en later voor de wasserijen geweest. Hoe belangrijk de waterkwaliteit voor wasserijen werd gevonden, blijkt uit een mededeling van een vroeger

buurmeisje van de wasserij in de Bouwhofsmolen. Zij mocht als kind alleen in de wijer zwemmen

tijdens de weekends, wanneer de wasserij gesloten was.138 Ook is bekend dat beken vooral op

zaterdag werden geschoond, zodat het opgewoelde slib op zondag kon bezinken.139

Water van mindere kwaliteit kon wel worden gebruikt om molens aan te drijven, maar was minder geschikt als proceswater. We treffen daarom op verschillende plaatsen voorzieningen aan om water van mindere kwaliteit te scheiden van het goede water.

Rodolm

De meest zichtbare uitzondering op de hoge kwaliteit van het beekwater is het rode, ijzerhoudende

water in een deel van de beken. Deze rode kleur is het gevolg van ijzeroxide (Fe2O3, beter bekend als

roest). Het ontstaat doordat ijzer, dat in de bodem aanwezig is als huidjes om zandkorrels, in

grondwater oplost. Het opgeloste ijzeroxide (FeO) reageert met zuurstof tot het niet oplosbare Fe2O3,

dat vervolgens uitvlokt. Ter plekke krijgt de beekbodem een rode kleur. De afzetting staat bekend als

`rodolm'.140 In Duitsland en Denemarken wordt het respectievelijk `mulm' en `malm' genoemd. Hierop

aansluitend zou de Nederlandse term een samentrekking kunnen zijn van `rode molm'.141 Twee

sprengenbeken, de Rode Beek bij Vaassen en de Ro(o)jan in Ugchelen, heten naar het ijzerhoudende

water. De Rojan wordt in 1792 aangeduid als `'t rode beekje'.142

Het ijzerhoudende water was wel geschikt om molens aan te drijven, maar kon niet worden gebruikt als proceswater bij papiermolens of wasserijen. Een te hoog ijzergehalte was misschien de reden dat

een nieuwe `graeff' (spreng) van de Order papiermolen in 1661 weer werd `ingesmeten'.143 In het

stelsel van de Koppelsprengen ligt één afgedamde spreng, die wel water voert. Ook hier gaat het om een ijzerhoudende tak.

Op verschillende plaatsen worden ijzerhoudende en niet-ijzerhoudende beken op korte afstand van elkaar aangetroffen. Van de beide bovenlopen van de Vrijenbergse spreng is er één ijzerhoudend (fig. 19). Omdat water van deze spreng nooit als proceswater is gebruikt, zijn geen voorzieningen getroffen

136Hardonk, 1968, pp. 109, 144. 137IJzerman, 1982, p. 8.

138Mnd. med. Mw Clement-van Luttikhuizen te Ugchelen. 139Dit is bekend van de Ugchelse Beek (schr. med. A.J. IJzerman). 140Menke, 1983.

141Menke, 1983.

142Hardonk, 1968, pp. 135-136. 143Hardonk, 1968, p. 93.

om beide watersoorten te scheiden. Dat laatste is wel gebeurd met de Rode Beek en de Nieuwe Beek bij Vaassen, die tot bij de vroegere papiermolen, later wasserij, 't Kraaiennest in Vaassen door houten

schotten van elkaar gescheiden worden gehouden (fig. 20).144 Ook in de viskwekerij had men nadeel

van het ijzerhoudende water. Voor de viskwekerij bij de voormalige Hol(t)sche Molen werd tot voor enkele jaren het ijzerhoudende water van een van de bovenlopen van de Geelmolenbeek gescheiden gehouden van de ijzerarme hoofdtak. In de 20e eeuw werd het ijzerhoudende water door sommige papierfabrieken gezuiverd door het in vijvers te leiden en daar het ijzer te laten oxideren en bezinken.145

Figuur 19. In de bovenloop van de Vrijenberger Spreng komen ijzerhoudend en ijzerarm water bij elkaar. Foto J. Renes.

144Hagens (1965) meent ten onrechte dat in dit geval geen sprake is van ijzerhoudend water (Schr. med. H.J. Rem en H.L.