• No results found

Molens in soorten en maten

3 Beken en sprengen

4.1 Molens in soorten en maten

Molens naar drijfkracht

Molens kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld in typen. Naar aandrijving kunnen we onderscheid maken in molens die draaien op de kracht van mensen (hand- en tredmolens), dieren (bijvoorbeeld rosmolens), wind en, het hoofdthema van dit boek, water. De molens die door mensen en dieren werden aangedreven, waren meestal bescheiden van omvang en konden in principe overal worden gebouwd. Wind- en watermolens waren daarentegen grote machines, die de nodige eisen stelden aan hun omgeving. Waar nodig werd die omgeving daartoe aangepast. Windmolens konden alleen gedijen waar voldoende windvang bestond, en hun eigenaren waren voortdurend gespitst op het tegengaan van bebouwing en opgaande begroeiing in de omgeving.

Watermolens hebben stromend water nodig. Dat water werd in de meeste gevallen geleverd door natuurlijke of gegraven beken, hoewel ook de kracht van grote rivieren (bij schipmolens) en van de zee (bij getijdenmolens) kon worden gebruikt. De beide laatste typen zullen hier verder buiten beschouwing blijven. Watermolens aan beken hebben, meer dan enig ander molentype, aanleiding gegeven tot aanpassingen aan de omgeving. De ligging van de oudste watermolens weerspiegelt de mogelijkheden die van nature aanwezig waren. We zien dat ook op de Veluwe, waar de middeleeuwse molens vrij laag in het beekdal liggen, op plaatsen waar nog enig reliëf aanwezig was en tegelijk de hoeveelheid water het grootst was. Latere molens zijn vooral steeds verder stroomopwaarts gebouwd, waarbij gegraven sprengen voor aanvullend water en verval moesten zorgen.

Van de verschillende typen zijn handmolens het oudst: ze zijn al sinds het begin van de landbouw gebruikt om graan te malen. Watermolens en rosmolens bestonden zeker in de Romeinse tijd. Of ze daarna in noordwest-Europa in gebruik zijn gebleven, is nog een punt van discussie. Zeker is wel dat

watermolens in de zevende eeuw (weer) bekend waren.169 Zulke vroege vermeldingen kennen we

overigens uit Nederland niet: de oudst vermelde (water)molens worden hier in 1025 genoemd. Het betreft molens die eigendom waren van graaf Balderik, die aanzienlijke bezittingen had in het huidige Gelderland, waaronder op de Veluwe. Dat maakt het waarschijnlijk dat we deze molens op de Veluwe

moeten zoeken.170 Rosmolens werden zeker in de 12e eeuw weer gebouwd, mogelijk al een paar

eeuwen eerder.171

De windmolen lijkt in Vlaanderen of Engeland te zijn uitgevonden; in beide gebieden stammen de oudste vermeldingen van omstreeks 1180, met een zeer sterke groei van het aantal vermeldingen in de

168Hendrik Schut (1740-1801) was pachter van papiermolen Het Horstje bij Beekhuizen. De bedoelde sprengen waren gegraven in opdracht van de eigenaar van Biljoen, Jan Willem Frederik van Spaen (Voorn, 1985, p. 216).

169Holt, 1988, p. 3.

170Moerman, 1934a, p. 178. De veelgeciteerde vermelding van de Loonder Molen bij Waalre (Noord-Brabant) in 704 berust op een misverstand: in de betreffende oorkonde wordt geen molen genoemd. De Loondermolen wordt pas in 1384 voor het eerst vermeld (Bijsterveld, 1989, pp. 66-67).

jaren nadien. Vanaf de 13e eeuw komen windmolens ook in ons land voor.172 Nadien kwam de groei van het aantal graanmolens voornamelijk voor rekening van windmolens. Vervanging van water- door windmolens lijkt voor de hand te liggen, zeker op plekken waar door watergebrek soms lange tijden

niet gedraaid kon worden, maar heeft in feite weinig plaatsgevonden.173 Veel belangrijker was, dat het

nu mogelijk werd om molens te bouwen op plekken waar geen waterkracht beschikbaar was en waar men voordien afhankelijk was van hand- of rosmolens.

Waar voldoende waterkracht aanwezig was, werd ook later nog de voorkeur gegeven aan watermolens, die weliswaar duurder waren om te bouwen, maar goedkoper in onderhoud en

betrouwbaarder in gebruik.174 Terwijl een watermolen op een goede plek continu kan draaien, was de

wind slechts 30% van de tijd geschikt om een windmolen goed te laten draaien.175 Windmolens waren

daarmee meer een aanvulling dan een concurrent voor de watermolens. We zien dat ook in ons gebied: windmolens stonden (en staan) in de lage gebieden rondom de Veluwe, maar nauwelijks op de Veluwe zelf. Arnhem telde bijvoorbeeld aan het eind van de Middeleeuwen slechts drie windmolens, tegenover zeker vijftien watermolens.176

Ook rosmolens waren maar zelden een concurrent voor watermolens. Ze waren goedkoper te bouwen, maar hadden slechts een beperkte capaciteit. Kadastrale gegevens (fig. 23) laten goed zien dat de rosmolens bescheiden bedrijven vormden. Soms werd een rosmolen door dezelfde eigenaar geëxploiteerd als een wind- of watermolen. Zo werd in 1836 een rosmolen gebouwd naast de

Binnenmolen, de waterkorenmolen binnen de muren van Arnhem.177 Ook bij de Van Lennepsmolen bij

Velp hoorde in de 19e eeuw een rosmolen.178 Een molenaar die naast zijn wind- of watermolen tevens

een rosmolen bezat, kon in ieder geval zelfs bij langdurige tekorten aan wind of water altijd nog een minimale hoeveelheid meel leveren.

Ook combinaties van water met windmolens kwamen wel voor. We zullen nog een bedrijf in Heelsum tegenkomen dat zowel een wind- als een watermolen exploiteerde. In de zogenaamde

watervluchtmolen waren deze beide typen in één gebouw gecombineerd.179 Pas onlangs is duidelijk

geworden dat dergelijke molens ook op de Veluwe hebben bestaan.180

172Holt, 1988, pp. 17-21; Tijman et al., 1994, pp. 33-34. De oudst bekende vermelding van een windmolen in Nederland ('ad molendiam voleris'; 13e eeuw) betreft een molen in Merum bij Herten in Midden-Limburg (Van Bussel, 1991, p. 376; de vermelding komt niet voor bij Tijman et al., 1994, p. 34). Iets later (1294) wordt in Lochem onderscheid gemaakt tussen een molendinum venti en een molendinum aqua (Hagens, 1979, p. 10).

173Zie bijvoorbeeld Leenders (1976, p. 119) en Holt (1988, p. 34). 174Langdon, 1991, p. 436.

175Bij te weinig wind komt de molen niet in beweging, bij te harde wind zal een verstandige molenaar de molen stilzetten. Volgens Stokhuyzen (1981, p. 159) waren de geschikte omstandigheden voor een onverbeterde windmolen gemiddeld slechts 2670 uur (30%) van het jaar aanwezig. Door verbeteringen kon dit worden opgevoerd tot 4440 uur (50%).

176Janssen, 1999, p. 42.

177In dit geval wijst de aanvulling op de moeilijke situatie waarin de watermolen zich blijkbaar bevond. De watermolen is een aantal jaren later (tussen 1844 en 1847) gesloopt (Janssen, 1999, p. 58).

178Deze rosmolen bestond in 1832 (Kerkkamp, 1970). 179 Bicker Caarten, 1948, 1977.

180 Simons (2001) toont een tekening van de Gardenbroekmolen (de vroegere Stadhoudersmolen en ook wel de Molen op de Heide bij Apeldoorn genoemd) aan de Loobeek in Noord-Apeldoorn. Volgens Simons zijn ook de Winnemolen en de molen Het Voorslop, beide in Ugchelen, een tijdlang als watervluchtmolen geëxploiteerd. In het geval van de Winnemolen was dat ook al gesuggereerd door Hardonk

Figuur 23. Belastingopbrengst van verschillende typen molens in 1832. Bron: Kadastrale atlassen van de gemeenten Apeldoorn, Arnhem, Beekbergen, Brummen, Doorwerth, Epe en Oene, Hall, Oosterbeek, Renkum, Rozendaal, Vaassen, Velp en Wageningen.181

(Water)molens naar functie

Water-, wind- en, in mindere mate, rosmolens zijn gebruikt voor een groot aantal verschillende doelen. De oudste functie zal het malen van graan zijn geweest, maar al snel werden ook industriële

toepassingen gevonden, zoals het vollen van stoffen, het malen van schors en het hameren van

metaal.182 Tabel 2 geeft een overzicht van de verschillende typen molens naar functie. In de volgende

paragrafen gaan we nog wat nader in op de belangrijkste. Veel molens zijn in de loop van de tijd voor verschillende functies gebruikt. De grote investeringen betroffen het gebouw, het gaande werk en de

181

Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de indeling van de belastingopbrengst per kadastrale gemeente lijkt te zijn vastgesteld. De opbrengsten van de verschillende gemeenten zijn dan ook niet geheel vergelijkbaar (Veldhorst, 1991). Toch menen we dat de trend wel duidelijk is.

182De oudst bekende volmolen wordt in 1087 genoemd in Normandië. Schorsmolens en hamermolens worden in Noordwest- Europa in de 12e eeuw vermeld (Holt, 1988, pp. 148-149, 153).

aanpassingen aan de beek. Vergeleken daarmee waren de kosten van aanpassing aan een nieuwe functie relatief gering. Bovendien waren sommige functies vrij eenvoudig uitwisselbaar, omdat de gebruikte apparatuur in grote lijnen overeenkwam. Bij economische veranderingen werd een molen dan ook vaak verbouwd.

Tabel 2. Indeling van molens naar functie (grotendeels naar Hagens, 1979, p. 31).

Voedselvoorziening en genotmiddelen Graan- en meelmolens - Korenmolens - Grutmolens (boekweit) - Pelmolens Oliemolens Cichoreimolens Snuifmolens Mosterdmolens Papiermolens Metaalbewerking Kopermolens

IJzermolens (ertsstamperij, ertssmelterij, ijzersmelterij)

Houtzagerijen

Textiel, kleding, touw

- Volmolens

- Zeemtouwerijen

- Hennepmolens

Eek- of runmolens

De Stinkmolens in Apeldoorn: een complexe gebruiksgeschiedenis

Hoe complex de geschiedenis van een molen kan zijn, tonen de Stinkmolens. Ene Derick Warners had in 1606 het plan om hier een volmolen te stichten. Dit ging niet door, maar vier jaar later stichtte hij samen met een compagnon een zeem- en leermolen (een molen om 'seems, offte hennep en leder daarop te bereiden'). In 1618 blijkt de molen ook gebruikt te worden als hennepmolen. In 1626 wordt toestemming gegeven om naast de bestaande vol- of zeemmolen een tweede

volmolen te bouwen, die ook als eekmolen gebruikt mag worden. De aanduiding `tweede' geeft aan dat de eerste tevens als volmolen is gebruikt, of dat er verwarring bestaat. De inrichting van een zeemmolen leek veel op die van een volmolen, waardoor beide typen nog wel eens worden

verward.183 In 1628 wordt vermeld dat er naast de zeemmolen ook een eekmolen staat. De

zeemmolen is (vóór 1648) omgebouwd tot papiermolen, de andere is nadien (zeker vóór 1674) eveneens tot papiermolen verbouwd.

Rond 1690 is de derde papiermolen gebouwd. De drie Stinkmolens komen vanaf 1879 in één hand; stilgelegd in de jaren 1930 en kort na elkaar gesloopt (1937, 1939 en 1939). In 1965 was er nog een enkel stukje muur over.184

(Water)molens naar apparatuur

Naar het type apparatuur kunnen we een indeling maken in drie `molenfamilies' (fig. 24; Tabel 3)185:

- maalstenen, die grondstoffen, meestal granen, fijnmaalden tussen twee molenstenen;

- kollergang (twee op hun kant staande molenstenen die ronddraaiden over een horizontale steen) - stampers en hamers, waarbij de laatste nader worden verdeeld in typen waarbij de kop van de

hamer wordt opgelicht en typen waarbij de staart wordt neergedrukt.

183Nijhof, 1982, p. 52.

184Hardonk, 1968, pp. 36, 39-42, 45, 75-79; Voorn, 1985. 185Hagens, 1979; Janssen, 1999.

Tabel 3. Functie en apparatuur (naar: Hagens, 1979).

Maalstenen Kollergang Hamer, stamper

Korenmolen Grutmolen Cichoreimolen Snuifmolen Runmolen Tras/cementmolen Pelmolen Oliemolen Papiermolen Kopermolen Snuifmolen Oliemolen Papiermolen Volmolen Kopermolen Zeemmolen IJzermolen Ertsstamperij