• No results found

Pleziervijvers, fonteinen en cascades

5 Grachten, vijvers en waterwerken

5.3 Pleziervijvers, fonteinen en cascades

De combinatie van (sprengen)beken met, voor Nederlandse begrippen, grote hoogteverschillen bood unieke mogelijkheden voor de aanleg van tuinen met grote waterwerken. Fonteinen, die elders alleen met grote moeite konden worden gerealiseerd, konden op de randen van de Veluwe op basis van natuurlijke hoogteverschillen worden aangelegd. Al in 1548 hebben plannen bestaan om op de grote

markt in Arnhem een ruim twee meter hoge fontein te maken.304 Later werden grote waterwerken

aangelegd in verschillende buitenplaatsen op de Veluwe. Niet in de laatste plaats door die

waterwerken lagen hier enkele hoogtepunten uit de Nederlandse historische tuinarchitectuur.305 Elders

moest men veel meer moeite doen om waterwerken te maken: op Soestdijk stond een windmolen, later

omgebouwd tot rosmolen, die water in een reservoir pompte om de fontein te laten werken.306 Ook in

de belangrijke tuin van het huis Heemstede bij Houten werd water door een windmolentje omhoog gebracht.

De tuinen die Johan Maurits van Nassau (1604-1679) rond 1650 aanlegde in Kleef waren

waarschijnlijk de eerste waar de mogelijkheden van de stuwwal optimaal werden benut. Voor deze tuinen is in ieder geval gegraven in de bronnengebieden op de helling van de Springenberg (!), waar een amfitheater werd aangelegd met een reeks vijvers en een fontein. De architect Jacob van Campen (1595-1657) heeft aan dit `watertheater' gewerkt, waarbij hij mogelijk heeft teruggegrepen op

voorbeelden die hij eerder in Italië had gezien.307 Van de hogere vijvers liep water naar een Grand

Canal (een langgerekte waterpartij die als hoofdas van de tuin fungeerde) van water voorzag, dat vanaf 1660 naar Frans voorbeeld was aangelegd en dat nadien op verschillende plaatsen in Nederland is nagevolgd. Johan Maurits heeft zeker invloed gehad op de jonge Wilem III en daarmee op de aanleg

van Het Loo.308

Stadhouder-koning Willem III maakte optimaal gebruik van de mogelijkheden bij de aanleg van de

tuinen van Het Loo (zie kadertekst), die zijn antwoord waren op het Versailles van Lodewijk XIV.309

Tot de aanleg behoorden vijvers, fonteinen, watervallen, bedriegertjes en zelfs kanaaltjes in de vorm

302 Kamerlingh Onnes-Van Dedem & Mehrtens, 1985, p. 8.

303 Kaart van de rivier de IJssel, 1840-'43 (afgebeeld in: Tromp, 1980). 304 Moerman, 1934b, p. 519. Het plan ging niet door.

305 Tromp, 1989, p. 29.

306 J.S. Bakker, 1989, p. 20; Olde Meierink, 1992, p. 33.

307 Diedenhofen, 1994, pp. 32-35; Hunt & De Jong, 1988, p. 162.

308 Diedenhofen, 1994, pp. 28, 42; Goode et al., 1991, p. 91; Hunt & De Jong, 1988, p. 162; De Jong, 1993, p. 153, 1994, p. 32

van de letters W en M (Willem & Mary). Het meest spectaculaire onderdeel van de tuinen was wel de grote fontein, de Koningsspuiter, die een waterstraal van 13,5 meter hoog kon produceren. Voor deze waterwerken werden onder meer de Nieuwe Sprengen (fig. 32) aangelegd, als aanvulling op de

Oude Sprengen die al eerder voor de watermolens op het terrein waren aangelegd (fig. 33).310 Het

schone Veluwse grondwater bracht Het Loo duidelijk in het voordeel ten opzichte van Versailles, waar het van ver aangevoerde water berucht was vanwege de stank.

Figuur 32. Een van de Nieuwe Sprengen op Het Loo. Foto J. Renes, 1984

Figuur 33. Sprengen in het park van Het Loo op de kaart van Het Loo door H.J. van Leeuwen (1850). Linksboven liggen de Nieuwe Sprengen. Ten zuiden daarvan, moeilijk zichtbaar in het parkgebied, liggen de veel kleinere Oude Sprengen.

Het bleef niet bij Het Loo. Tussen 1679 en 1684 liet Willem III ook op de Hof te Dieren, een ander jachthuis, een tuin met twee grote (vis)vijvers, een `waterlabyrinth', fonteinen en cascades

aanleggen.311 In 1700 kocht hij bovendien het goed Coldenhove bij Eerbeek. Hiervoor werden twee

ontwerpen gemaakt, mogelijk door dezelfde tuinarchitect die ook een plan voor Hof te Dieren had gemaakt. Beide plannen voorzagen in een reeks vijvers, gescheiden door cascades, die vanuit het huis

de aanblik hadden geboden van één grote, langgerekte waterpartij (fig. 34).312

311Hunt & De Jong, 1988, pp. 139-141. 312Hunt & De Jong, 1988, pp. 160-161.

Figuur 34. Twee plannen voor Coldenhove, eind 17e eeuw (het rechterblad met omgeklapt gedeelte). Uit: Van der Wyck, 1988.

Ook elders langs de Veluwe maakten de hoogteverschillen fonteinen mogelijk. Klarenbeek bezat de

hoogst spuitende fonteinen in de omgeving van Arnhem.313 Veel kleiner waren de zogenaamde

bedriegertjes, kleine fonteinen die waren verstopt in een mozaïekvloer en die naar believen konden worden aangezet als er mensen overheen liepen. Deze ietwat kinderlijke vorm van vermaak werd vroeger aangetroffen op Het Loo en bestaat nog altijd in Rosendael (fig. 35). In beide gevallen werd

het benodigde water door sprengenbeken aangevoerd.314

313Oldenburger-Ebbers et al., 1996. 314Menke, 1995b.

Figuur 35. De bedriegertjes in Rosendael zijn in de 17e eeuw aangelegd en in de 18e eeuw gerestaureerd.

Naast het stromende water had de Veluwe het voordeel van de nabijheid van grote jachtgebieden. De woestheid van die gebieden diende zich echter niet uit te strekken tot de directe nabijheid van het huis: de geometrische tuin sloot die woeste `natuur' juist buiten. Voor de aanleg van die geometrische tuinen had de Veluwe, met zijn grote hoogteverschillen, nadelen. Het 17e-eeuwse Rosendael is een goed voorbeeld van een tuin waarin symmetrie nauwelijks te realiseren was. Dat nadeel verkeerde in een voordeel toen de smaak op tuingebied veranderde. In de loop van de 18e eeuw kwam de

landschapsstijl op, die gekenmerkt werd door golvende lijnen. De nieuwe parken bestonden uit grasvlaktes met verspreide boomgroepen en bochtige waterpartijen.

Enkele van de oudste landschapstuinen werden aangelegd binnen de vakken van geometrische tuinen. Ze vormden daarmee een extra attractie binnen die tuin, naast andere vakken die met sierheggen of bos met slingerpaadjes waren ingevuld. Al snel werden ook complete tuinen in landschapsstijl aangelegd. Deze ruim opgezette en fraai ogende parken werden gecomponeerd op grond van een aantal denkbeeldige zichtlijnen, die huis en omgeving met elkaar verbonden. In de `ideale natuur' die in de parken werd aangelegd hoorden ook wel boerderijen en zelfs watermolens. De laatste worden regelmatig afgebeeld als deel van het park. Ze werden blijkbaar schilderachtig gevonden en waren

door hun combinatie van natuur, werk en techniek ook opvoedkundig verantwoord.315

De eerste landschapstuinen zijn in Nederland aangelegd in de jaren 1750,316 enkele decennia nadat de

stijl in Engeland was ontwikkeld. Net als in het land van herkomst hadden ook de oudste landschappelijke tuinen in Nederland een zeer persoonlijk stempel van de eigenaren. Een goed voorbeeld uit de beginperiode vinden we op Biljoen en Beekhuizen (Velp), waar J.F.W. baron Van Spaen vanaf ca 1775 in enkele decennia een parklandschap aanlegde waarin hij allerlei herinneringen

315Mehrtens & Tromp, 1984.

aan zijn reizen door Frankrijk, Italië, Duitsland, Zwitserland en Engeland verwerkte. Hoogtepunt van de wandeling over Beekhuizen vormde de Grote Cascade (fig. 36) waarin Van Spaen, om met de

tuinhistoricus H. Tromp te spreken, zijn herinneringen aan Tivoli en Schaffhausen liet samenvloeien.317

Figuur 36. Cascade bij Biljoen (Velp), ca 1765. Handgekleurde ets van J.G. Michael naar een origineel van C. Henning (1741-1822). In 1790 werd een beschrijving gemaakt bij een aantal van Henning's etsen van Biljoen en Beekhuizen. Over de waterval staat: `de menigvuldige watervallen, waar van er een ter hoogte van 27 à 28 voeten met groot gedruisch ter neder stort, ene andere ter breedte van 20 voeten en zeer ryk van water, by het schynen van de zon ene overheerlyke vertooning opleverd, een derde van 27 trappen afrollende in een stuk water midden tusschen hoge gebergen, dat door zyne uitgestrektheid meer op een meyr, dan na een gegraven vyver gelykt, en een volmaakt Zwitsers gezigt opleverd; terwijl een vierde met een breed vlies over een grot stortende, het ligt als door een zuiver glas in dezelve inlaat, en die grot tot ene alleraangenaamste en verfrisschende schuilplaats in de hitte van de zomer doet verstrekken' (afbeelding en citaat: Tromp, 1989; origineel: Collectie Gemeentemuseum Arnhem).

Een ander vroeg voorbeeld van een landschappelijke aanleg vinden we op Rosendael. De

rondtrekkende dominee Martinet beklom in 1777 de Berenberg bij het huis en zag daar een van de vijvers omgevormd tot een meer met enkele eilandjes. Uit het meer liep het water over een waterval naar het volgende meer. Martinet verbaasde zich, maar kon het landschapsbeeld wel waarderen. `Hier staande en deezen waterval aandachtig beschouwende, hield de heerschende woestheid der

natuur onzen geest, ik weet niet, in welke stille verbaasdheid. Wy bevonden ons tusschen twee hooge ongeschikte muuren van ongevormde aardklompen: het oor wordt gestreeld door het gedruisch des vallenden waters, en aan myne rechterzyde zag het oog den kristallynen stroom over een nu nauw dan verbreed bedde, schuimend heen vlieten. Hier was geen einde aan het zien naar alle kanten. De koelte, die hierby heerschte, gaf ons op den warmen middag eene aangename verfrissching'.318

In dezelfde jaren begon ook op Het Loo (1773) en in Sonsbeek (vanaf 1778) de omvorming van het

park in landschappelijke stijl,319 korte tijd later gevolgd door Doorwerth (ca 1783). Aanvankelijk waren

deze tuinen nog een bijzonderheid; veel belangrijke tuinen werden pas rond 1800 omgevormd:

Staverden rond 1792, Middachten tussen 1783 en 1811, Rhederoord omstreeks 1797, Zypendaal in de jaren 1802-'04 en Klarenbeek in het begin van de 19e eeuw. In deze periode werden de meeste parken al door beroepsmensen ontworpen en werd de aanleg clichématiger. De omvorming van de oude geometrische tuinen ging nog decennia lang door. In het tweede kwart van de 19e eeuw werden De Hemelse Berg (Oosterbeek, 1836) en de Gelderse Toren (ca 1845) `verlandschapt' en nog in het midden van de 19e eeuw Oldenaller (Putten, vanaf 1850), Hoekelum (Bennekom) en De Schaffelaar

(Barneveld, deels vanaf 1808, maar pas voltooid bij de herbouw van het huis in 1853).320

Bij de omvorming van de geometrische tuinen werden de meeste oudere structuren weggevaagd, maar vaak is er toch wel enige continuïteit. Zeker op de Veluwe vormt het stromende water, dat zowel in de oudere geometrische tuinen als in de landschappelijke parken overvloedig gebruikt werd, de

verbindende schakel tussen de oude en de nieuwe situatie. We zien dat het mooist bij de Cannenburch, een zeldzaam voorbeeld van een aanleg waarin de landschappelijke vormentaal nog altijd

ondergeschikt is aan de oudere, vooral uit molenbeken bestaande, geometrische structuren. Dat de aanleg van de Cannenburch niet sterker aan de mode is aangepast, is overigens verwonderlijk, zeker als we bedenken dat het huis voortdurend bewoond is gebleven.

Op Het Loo en op Rosendael werd de oude structuur op het eerste gezicht volledig omgevormd, maar bij nadere beschouwing kunnen we in beide gevallen de oude vijvers nog herkennen in de latere landschappelijk vormgegeven waterpartijen. In Rosendael bleven ook de belangrijkste

spektakelstukken uit de oude tuinaanleg bestaan. De schelpengrot en de barokke omlijsting van de cascade passen slecht in het landschapspark, maar ondervonden blijkbaar voldoende waardering om gehandhaafd te blijven.

Zeker cascades, zoals die bij Biljoen en Beekhuizen, passen goed in de opkomende aandacht voor de spectaculaire natuur, zoals die vooral in de 19e en 20e eeuw door groeiende groepen mensen in buitenlandse berglandschappen (de Alpen en, in bescheidener afmetingen, de Ardennen) werd opgezocht. In Nederland vormt de Veluwe een van de weinige gebieden waar de combinatie van water en voldoende verval bestond die geloofwaardige watervallen mogelijk maakte. De aanleg van parken in Zwitserse stijl, zoals die tussen eind 18e en begin 20e eeuw in de mode was, kon nergens in

Nederland beter dan hier.321 Biljoen en Beekhuizen behoorden tot de mooiste Nederlandse

voorbeelden van deze stijl; de eigenaar, Van Spaen, haalde zelfs twee Zwitserse kaasmakers naar zijn

landgoed.322 Ook de sprengenbeken van Mariëndaal (Arnhem) werden onderdeel van een alpien

landschap: de `Zwitserse Partij'.323

Tot de mooiste watervallen behoren die van Sonsbeek. Al vóór 1821 werd een cascade aangelegd op de plaats van de afgebroken Sonsbeekmolen. Deze Kleine Waterval met haar klassieke zuilen is nog

318Mehrtens & Oldenburger-Ebbers, 1990, p. 43.

319Bierens de Haan & De Bekker, 1990, p. 80; Oldenburger-Ebbers et al., 1996. 320Oldenburger-Ebbers et al., 1996; Dragt, 1992.

321Mehrtens & Oldenburger-Ebbers, 1990, p. 43. 322Meulenkamp, 1992, p. 70.

een duidelijk cultuurelement.324 Dat is anders bij de later aangelegde Grote Waterval. Toen Hendrik

baron van Heeckeren in 1821 eigenaar werd van Sonsbeek liet hij vrijwel direct325 het park door de

architect J.D. Zocher jr omvormen in landschappelijke stijl. Hij brak de Gelderse Molen af en legde op de molenplaats de Grote Waterval aan. Met zwerfkeien, die uit andere delen van de Veluwe werden gehaald, werd de waterval ingepast in een `berglandschap' dat, nadat Sonsbeek aan het eind van de 19e eeuw als stadspark was opengesteld, zo bij de Arnhemse bevolking in de smaak viel dat er

constant een fotograaf was gestationeerd.326

Waterlopen in de parkaanleg rond de Cannenburch

Kasteel de Cannenburch vormt met het omringende park een buitenplaats. Tot 1905 maakte deze buitenplaats met bijbehorende landbouwgronden, bossen en het lanenstelsel deel uit van een

omvangrijk landgoed.327

De oudste tuin

De roemruchte Gelderse veldheer Marten van Rossem kocht in 1543 de Cannenburch en legde op de plaats van een middeleeuwse huis de grondslag voor het huidige huis. In later tijd is het huis verschillende malen verbouwd.328 Daarbij is het terrein rond het huis aan de stijl van de tijd

aangepast. Al in de tijd van Van Rossum was er een tuinaanleg, naar we aan mogen nemen met de besloten vierkante ruimten zoals gebruikelijk in de renaissancestijl van tuinaanleg; tot de aanleg behoorden een kruidentuin en een doolhof. Erbuiten lag een wildpark, de Wildbaan, die mogelijk identiek is met de al in 1402 genoemde Vogelhegge.

De classicistische tuin

In de tweede helft van de 17e eeuw werden de molenbeken gegraven die nadien de begrenzing van het park vormden. Het park zal in die periode aan de toen heersende classicistische stijl zijn

aangepast, wat betekent dat de besloten aanleg werd omgezet in een meer open structuur met zichtassen.329

Over het algemeen kenmerken parken met een geometrische aanleg zich door symmetrie in hoofdlijnen. Plaatselijke omstandigheden konden een reden vormen om daarvan af te wijken. Bij de Cannenburch zijn de siervijvers, de visvijvers, de wijer en de watermolen aan één kant van het terrein gelegd. Vermoedelijk ligt de reden hiervoor in het verschil in de kwaliteit van het

aangevoerde water. De kwantiteit kon men redelijk regelen. Het goede water (het proceswater) werd langs de noordzijde van het park en het ijzerrijke water langs de zuidzijde ervan geleid. Het is interessant te bekijken, of de tracering van de sprengbeken langs de Emmalaan gelijktijdig met de aanleg van de zichtas heeft plaatsgevonden.

De voorzijde van Kasteel de Cannenburch is georiënteerd op het zuiden. De hoofdas, de zichtas, werd niet zoals gebruikelijk in het verlengde van de voor- en achterzijde van het huis aangelegd, maar dwars daarop, door het midden van het stroomdal. Het is eigenlijk een tot hoofdas

gepromoveerde dwarsas. De zichtas loopt vanuit het huis ruim drie kilometer in westelijke richting; de gebruikelijke verlenging aan de oostzijde van het huis ontbreekt hier. In de oorspronkelijk situatie mondden dergelijke zichtassen uit een visueel open ruimte, hier de bovenloop van het stroomdal. Een dergelijke visueel aantrekkelijke oplossing vormde tevens een symbool voor de reikwijdte van de invloed van de heer. Voor een overzicht van de bezittingen van de heer van de Cannenburch wordt

verwezen naar Buurman.330

324Schulte, 1998b, p. 141.

325Oldenburger-Ebbers, 1991; Schulte, 1998a, p. 41. 326Schulte, 1998b, p. 142.

327Dansen & Roozen, 1994.

328Buurman, 1990; Dansen & Roozen, 1994. 329Bierens de Haan, 1990a.

Op de kaart uit circa 1726 staat de zichtas vermeld als `Alléé van het Huys de Conembourg'.331 Het

huis is in 1661 uitgebreid en omstreeks 1750 opnieuw verbouwd.332 Het is denkbaar, dat het

lanenstelsel aansluitend op de uitbreiding in 1661 is aangelegd. Voorzichtig gesteld gaan wij er van uit dat het lanenstelsel ongeveer 300 jaar geleden is aangelegd.

Op de kadastrale kaart van 1832 is de zichtas duidelijk aangegeven, ook voor het landschapsstijl aangelegde park bij het huis. Daarnaast zijn drie `Alléés' (met bomen beplante lanen) vermeld. Het zijn: de Rolle Koetsche Alléé en twee Alléés aan de noordzijde van het park. De zichtas vormt met de `Alléés' ruimtelijk de hoofdconstructie van de formele aanleg van het toenmalige landgoed Cannenburch. Zij vormen de verbinding van het huis en het park met het omringende landschap. De landschappelijke tuin

In het begin van de 19e eeuw - in ieder geval na 1812 - werd een deel van dat park omgevormd in

de Engelse landschapsstijl.333 De slingervijver vormt het centrale element in het landschapspark. Zo

werden de drie waterkommen in het bosgebied ten westen van het huis vergraven tot de huidige

slingervijvers.334 Wat echter vooral opvalt is de geringe omvang van het landschapspark. De

structuur van het landschap rond de Cannenburch wordt nog altijd in hoge mate bepaald door de hoofdas van laan en beken.

De huidige aanleg

Buiten het centrale gebied is de structuur van de classicistische tuin nog grotendeels herkenbaar. De combinatie van de lange zichtas met de daarlangs geleide sprengbeken is een sprekend voorbeeld van een op de situatie afgestemde vormgeving. Een tweede voorbeeld daarvan komt in Nederland niet voor. Lange zichtassen uit die tijd zijn op zich al zeldzaam. Voorbeelden daarvan zijn aanwezig bij Het Loo, De Voorst bij Zutphen en, de langste in Nederland, Slot Zeist.

Vergeleken met de zichtassen op die buitenplaatsen/landgoederen is die van de Cannenburch eenvoudiger van opzet (minder allure) en sluit meer aan bij het bestaande landschap. Het is opmerkelijk, dat de met eiken beplante laan als zandweg behouden is gebleven.