• No results found

Molens voor voedingsmiddelen

3 Beken en sprengen

4.2 Molens voor voedingsmiddelen

Het oudste molentype is de korenmolen, waarin het mechaniek een molensteen liet draaien om graan te malen. De aanwezige waterkracht op de Veluwe werd hiervoor zeker in de 11e eeuw al benut. We noemden al de vermelding van watermolens, waarschijnlijk op de Veluwe, in 1025. Een halve eeuw later vinden we watermolens vermeld bij Biljoen (Velp). In 1076 werd dit landgoed, dat toen nog `Bruoche' (Broek) heette, geschonken aan het Utrechtse St Pieterskapittel. De beschrijving van het

geschonken gebied noemt wateren en waterlopen, molens en maalplaatsen.186 Met dit soort teksten

moeten we wel enigszins voorzichtig omspringen, omdat het vaak gaat om standaardformuleringen. Maar als het al niet wijst op het bestaan van een molen, maakt het in ieder geval duidelijk dat een molen in de elfde eeuw al een normaal onderdeel van een landgoed vormde.

Een ander goed Bruche lag bij Arnhem en beschikte in 1294 eveneens over een watermolen.187 Aan

dezelfde beek lag in 1299 de 'Pesekemolen'.188 Rond die tijd bestond al een echt molenlandschap aan

de Sint Jansbeek in Arnhem: de Sint Jansmolen en de (nog bestaande) Witte Molen worden beide genoemd in 1281, de Binnenmolen (genoemd naar de ligging binnen de stadsmuren) wordt genoemd in

1291 en ook de Gelderse Molen moet al vóór 1300 hebben bestaan.189 Andere vroeg vermelde

watermolens lagen bij Apeldoorn (De Vlijt, 1281), Beekbergen (1294), Voorst (1296), Wenum (1313),

Apeldoorn (1335) en Molecaten (1347).190

In de Middeleeuwen beschikten veel dorpen over een graanmolen. De meeste waren gesticht door de plaatselijke grondheren, die hun investering rendabel maakten door een molenban op te leggen. Zo'n ban hield in dat alle onderhorigen van de betreffende grondheer verplicht waren op die molen hun graan te laten malen. Men spreekt wel van ban- of dwangmolens. Voor een grondheer gold een

watermolen als een betrouwbare inkomstenbron.191

186Kerkkamp, 1970, p. 16; Tromp, 1989, p. 27. 187De latere Schavenmolen (Janssen, 1999, p. 33). 188Janssen, 1999, p. 34.

189Janssen, 1999.

190Hardonk, 1982, p. 83; IJzerman, 1982, p. 5.

191Holt (1988, pp. 178-181) publiceerde een prachtige cijferreeks over een Engelse watermolen (Great Shelford,

Cambridgeshire) tussen 1319 en 1484, waarbinnen voor 108 jaren de inkomsten en uitgaven bekend zijn. In deze periode vertoonden de inkomsten een trage golfbeweging. De uitgaven liepen van jaar tot jaar sterk uiteen, maar overtroffen slechts in negen jaren de inkomsten.

Wel vormden de kleine hand- en tredmolens een economische bedreiging voor deze grote, kapitaalintensieve ondernemingen. Vooral handmolens, die door de boeren thuis werden gebruikt, werden heftig bestreden. Nog in 1573 werd een placcaat uitgevaardigd omdat ondanks een vroeger verbod van Elisabeth, echtgenote van Karel van Gelder, de dwangmolens nog steeds werden `beschedigt ende vernadeelt' door `ongewoontlicke queernen' (handmolens). Bevolen werd om

deze binnen 14 dagen `quyt te maecken en die selve af te breecken'.192

Ook later nog waren de graanmolens het meest gereguleerde type. Nog in de 17e en 18e eeuw werd aan de toestemming voor de bouw van een nieuwe molen regelmatig de eis verbonden dat het geen

graanmolen zou zijn.193 De molendwang is pas afgeschaft in 1796.194 Ondanks deze beperkingen is het

aantal graanmolens wel geleidelijk gegroeid, vooral omdat de behoefte aan meel toenam door de groei van de bevolking. De groei van het aantal molens ging wel langzamer dan die van de

bevolkingsomvang, door veranderende voedingsgewoonten en door rendementsverbeteringen. Naar schatting bestond er in de 14e eeuw een korenmolen per vijfhonderd inwoners. In de 16e eeuw was

dat gedaald tot één graanmolen per duizend, in de 19e eeuw tot één per tweeduizend inwoners.195

In een oliemolen werden zaden geperst om spijs- of lampolie te krijgen. De oliemolen is na de

korenmolen het oudste en meest verbreide type watermolen.196 De oude korenmolen op de Grift in

Apeldoorn blijkt in 1392/'93 een koren- en een oliemolen; de laatste wordt in 1434 stroomafwaarts

verplaatst (de latere molen De Vlijt).197 Verder stroomafwaarts aan de Grift stonden de Griftse

Molens onder Vaassen, die in 1412/'13 eveneens worden genoemd als koren- en oliemolen.198

Oliemolens zijn nooit groot in aantal geweest, maar tot in de 19e eeuw hebben er steeds wel enkele op de Veluwe gestaan, vaak als nevenbedrijf van een korenmolen.

Grutmolens braken het zaad van de boekweitplant tot grutten of meel.199 Boekweit was goedkoper dan

rogge of tarwe en gold als armeluisvoedsel. Het werd vooral in de 18e en 19e eeuw veel gegeten.

Rond 1830 stond een grutmolen in Velp200; waarschijnlijk was het een rosmolen. Rond het midden van

de 19e eeuw hebben drie watermolens een korte periode als grutmolen gediend.201

Pelmolens ontdeden gerst van hun `pel'. Hiervoor werd een speciaal soort molensteen gebruikt. De molen van de Cannenburch was in 1832 ingericht als gecombineerde koren- en pelmolen. Een van de Barneveldse molens werd in 1817 geschikt gemaakt als pelmolen en heette daarna De Pelmolen. In

Elburg tenslotte, stond in het midden van de 18e eeuw een koren- en pelmolen op windkracht.202

Tot de levensmiddelenfabricage behoorden voorts nog snuif- en mosterdmolens. Snuifmolens

verwerkten tabak tot snuiftabak. Mosterdmolens maalden mosterdzaad tussen een koppel zogenaamde mosterdstenen, speciale kleine platte maalstenen. Onder het malen werd verzuurde wei (een

afvalproduct van de kaasmakerij) of, later, azijn toegevoegd. Mosterdmolens waren betrekkelijk zeldzaam, omdat de vraag naar mosterd nu eenmaal geen grote hoeveelheden betreft. Het enige

192Kerkkamp, 1970, p. 8.

193Voorbeelden vinden we op Molecaten bij Hattem (1597; Voorn, 1985, p. 575) en bij de Schaffelaar in Barneveld (1690; Voorn, 1985, p. 611).

194Drost, 1982, nr 494; zie ook Van Ebbenhorst Tengbergen, 1982. 195Jurgens, 2000, p. 203.

196Nijhof, 1982, p. 45.

197Hardonk, 1968, pp. 26-27, 53. 198Hardonk, 1982, p. 124. 199Nijhof, 1982, p. 45. 200Kadastrale atlas Velp 1832.

201De molen Steenbeek (Klein Bazemolentje) in Ugchelen is tussen 1832 en 1843 verbouwd tot grutmolen; de molen is omstreeks 1870 afgebroken. De nabijgelegen Hamermolen is tussen 1843 en 1853 verbouwd tot grutmolen en opgeheven in 1859. De Nieuwe of Achterste Molen bij Epe is tussen 1862 en 1874 omgebouwd tot koren- en grutmolen en in 1874 (deels?) gesloopt (gegevens: Voorn, 1985). Aan het eind van de 19e eeuw stond er een grutmolen op de Noordelijke Heerderbeek. Tenslotte stond er in het begin van de 19e eeuw een grutmolen bij de Wisselse korenmolen in Epe. 202Gegevens Voorn, 1985.

Veluwse voorbeeld betreft een gecombineerd mosterd- en snuifmolentje dat in de 19e eeuw op de

Bruisbeek in Loenen moet hebben gestaan.203 Enkele snuifmolens stonden op de zuidelijke

Veluwezoom: in Arnhem en (zeer kortstondig) bij Oosterbeek.204 Op een kaart uit 1697 staat een

`toeback molen´ bij de latere Tolmolen bij Barneveld.205