• No results found

Koper en andere metaalmolens

Gemeente Aantal molens Aantal arbeiders

4.4 Koper en andere metaalmolens

Een andere activiteit die werd aangetrokken door de Veluwse waterkracht was het smelten en pletten (`slaan') van koper. Als grondstof diende daarvoor zowel ruwkoper als schroot (oud koper,

bijvoorbeeld oude ketels). In een kopermolen werd het koper eerst gesmolten en in vormen gegoten, waarna de stukken door hamers, die door het waterrad werden aangedreven, werden geplet tot koperplaat. Datzelfde rad bewoog ook de blaasbalgen die het vuur gaande hielden. Vaak dreef het rad

ook nog de scharen aan waarmee de koperen platen werden geknipt.240 Een kopermolen produceerde

zo'n 20 tot 30 ton koper per jaar.241

De koperen platen werden onder meer gebruikt voor de productie van munten, brouwketels en keukengerei. Een deel van het koper werd verwerkt tot `plate' (verzilverd koper, onder meer gebruikt voor knopen en serviezen) of messing (voor draad, spelden, instrumenten e.d.). Omstreeks 1780 kwam

het `koperen' van schepen in zwang.242

Voor het slaan van koper was een regelmatige aandrijving nodig, die beter door waterkracht dan door windkracht kon worden geleverd. Windkopermolens waren dan ook zeldzaam, al hebben ze wel

bestaan.243 Binnen het huidige Nederland hebben twee gebieden een koperindustrie met een zekere

omvang gehad: Zuid-Limburg, dat deel uitmaakte van de concentratie van koperindustrie rond Aken, en de Veluwe, het belangrijkste centrum in de noordelijke Nederlanden. De beide kopermolens bij Stoutenburg in de Gelderse Vallei sluiten nog aan bij de Veluwse. Daarnaast hebben kopermolens

gestaan in Denekamp en Gramsbergen in Overijssel.244 De koperindustrie in het Maasdal en in Aken

en omgeving is veel ouder dan die in de noordelijke Nederlanden. Een deel van de kopermolens in het laatste gebied is in het begin van de 17e eeuw gebouwd door vluchtelingen uit de omgeving van Aken (zie kadertekst).

238De Vries, 1957, hoofdstuk 7; Brugmans, 1960, pp. 318, 387. 239Jansen, 1999, p. 213.

240Jansen, 1999, p. 74; Nijhof, 1982, p. 50; Stokhuyzen, 1981, p. 150.

241Jansen, 1999, p. 75. Dit cijfer is gebaseerd op de Amsterdamse kopermolen in Vaassen en van een kopermolen in Amsterdam, beide in de eerste helft van de 19e eeuw.

242Het koperen van schepen hield in dat het deel van een houten schip dat zich onder water bevond, aan de buitenzijde werd voorzien van koperen platen. Dit ging aangroei van wieren en mossels tegen en beschermde het schip bovendien tegen de paalworm (MacLean, 1980, p. 40).

243De Kampense stadstimmerman Jacob van Aken, gezien zijn naam afkomstig uit Aken, kreeg in 1601 octrooi voor zijn ontwerp voor een `een wyntmoelen om coeper op te slaen'. De kopermolen die hij korte tijd later in zijn woonplaats bouwde was zo'n succes dat hij zijn baan bij de stad opzegde. De molen is vóór 1660 weer verdwenen (Kolman, 1993, p. 249). Ook in en om Amsterdam hebben in de 17e eeuw windkopermolens gestaan. In 1607 werd er een gebouwd aan de Amstel. Deze werd later in een volmolen veranderd (Van den Hoek Ostende, 1981, p. 66). Omstreeks 1620 telde de stad zeker twee of drie kopermolens (Van Dillen, 1970, p. 215).

Oorsprong van de kopernijverheid in Nederland

Het centrum van de West-Europese koperindustrie lag in de late Middeleeuwen rond Dinant. In de loop van de 16e eeuw werd deze stad verdrongen door Aken, dicht bij de belangrijke zinkmijn van Altenberg/La Calamine (bij Moresnet, ten zuiden van Vaals), toen bekend als de grootste vindplaats in Europa van kalamijn (zinkerts). Het product van deze mijn werd met koper, dat tot het midden

van de 17e eeuw vooral afkomstig was uit de Harz en nadien uit Scandinavië werd ingevoerd,245

verwerkt tot messing (`geelkoper'), dat aanzienlijk goedkoper was en massaler geproduceerd werd dan brons, de andere belangrijke koperlegering. Het zinkerts werd in speciale `kalamijnmolens' gemalen.

Vanuit Aken verbreidde de nijverheid zich over het omringende platteland, deels vanwege de daar aanwezige waterkracht en goedkope arbeidskrachten, deels ook vanwege de beperkingen waaraan de productie in de stad onderhevig was. De uittocht werd versterkt toen de stad vanaf 1559 het

protestantisme begon te bestrijden.246 Veel van de protestantse koperslagers stichtten nieuwe

kopermolens in dorpen in de omgeving, zoals Vaals en Stolberg. Dit laatste dorp had al aan het eind van de 16e eeuw een belangrijke koperindustrie en was in de achttiende eeuw zelfs het belangrijkste

Europese centrum voor kopernijverheid.247

De uittocht uit Aken werd versterkt door nieuwe maatregelen tegen protestanten in 1598 en door de

bezetting van de stad door Spaanse troepen in 1614.248 Rond dat jaar vestigden zich enkele uit Aken

gevluchte kopermeesters in Amsterdam.249 Twee jaar eerder hadden ook twee locale ondernemers

een kopermolen in Amsterdam laten bouwen; zij vroegen patent aan voor een nieuw type molen voor het vervaardigen van koperen ketels en koperdraad. Andere protestantse koperslagers uit Aken hadden zich gevestigd in Rotterdam en Dordrecht. Ook de Amersfoortse familie Thiens, die in de 17e eeuw twee kopermolens bouwde op de Barneveldsche Beek (in de Gelderse Vallei bij

Stoutenburg), was afkomstig uit Aken.250

De oorsprong van de oudste kopermolens op de Veluwe is nog niet geheel duidelijk. In 1565 stond al een kopermolen in Rozendaal. In 1615 stonden er twee, die waarschijnlijk eigendom waren van Lodewijk van Aelst, lid van de belangrijke papiermakersfamilie die we hierboven al tegenkwamen. In 1618 bezat hij samen met zijn broer Andries ook een kopermolen op de Grift in Apeldoorn. Een andere zeer vroege `koppermoelen' wordt in 1567 genoemd in Vaassen; het betreft een van de Dorper Molens.

Anders dan bij de papiermolens, waren de investeerders in de kapitaalintensieve kopermolens geen kleine zelfstandigen, maar ondernemers uit de grote steden. In 1753 kocht de Rotterdamse koopman Daniël de Jong de Pannekoeksmolen, een dubbele papiermolen en liet die ombouwen tot kopermolen: de Rotterdamse Kopermolen. Veertien jaar later kocht hij ook de stroomafwaarts op de Wenumse Beek gelegen korenmolen en liet die eveneens ombouwen tot kopermolen (de Nieuwe

Kopermolen).251 In het nabijgelegen Vaassen zijn vier watermolens voor kortere of langere tijd als

245Bauduin, 1960. 246Van Hall, 1981, p. 215.

247Van Hall, 1981, p. 227. Vanuit Aken zijn in het huidige Zuid-Limburg verder nog kopermolens gesticht in Eijsden, Lemiers, Vaalsbroek, Eys en Wijlre. In 1722 lijkt de koperindustrie geheel uit Zuid-Limburg verdwenen te zijn (Bauduin, 1960; Van Hall, 1981; Van Agt, 1983).

248Van Hall, 1981, p. 216. 249Van Hall, 1981, p. 219.

250Tenminste een van de molens bestond in 1634; vier jaar later lijkt ook de andere te hebben bestaan. Beide staan op de kaart van Bernard de Roy uit 1696 en één staat nog op een tekening uit 1777. In ieder geval zijn ze allebei 1815 verdwenen (Hovy, 1982, p. 107; Renes et al., 1998, p. 28; Van Leeuwen & Verduin, 1993, p. 40; Verduin, 1988; Verduin, 1989). 251Hardonk, 1982, pp. 105, 123-125, 195-199; Voorn, 1985.

kopermolen gebruikt. In twee ervan herinnert de naam nog aan deze periode: de Amsterdamse

Kopermolen, die zeker al in 1701 bestond252, en de Geelmolen, waarvan de naam verwijst naar

geelkoper (messing). In 1614 wordt vermeld dat een Rotterdamse fabrikant valse Spaanse munten had

gemaakt van koper dat hij betrok uit `Facen tusschen Harderwijk en Deventer'.253 In Epe lag een

dubbele kopermolen, die later werd omgebouwd tot papier- en daarna tot korenmolen maar nog altijd bekend staat als De Kopermolen. Bij de dubbele kopermolen hoorde een centenknipperij voor de

productie van koperen munten.254 Tenslotte lag in Klarenbeek omstreeks 1700 een kleine

kopermolen255, die in 1732 werd afgebroken en vervangen door een nieuwe, elders in Klarenbeek.

De naam van de Amsterdamse Kopermolen wijst op een Amsterdamse eigenaar. Ook de Griftse molen was eigendom van een Amsterdammer: Jacobus Knuyse, die in 1676 als eigenaar wordt genoemd. Twee Amsterdamse huizen (Warmoesstraat 5 en Keizersgracht 225) dragen nog altijd gevelstenen met `De Koopermolen'; dit is ook de naam van het restaurant dat tegenwoordig in

eerstgenoemd huis is gevestigd.256

Figuur 26 laat zien dat de twaalf kopermolens die op de Veluwe bekend zijn, niet allemaal tegelijk hebben gewerkt. Het hoogste aantal werd bereikt in het derde kwart van de 18e eeuw, toen er korte tijd acht kopermolens (waarvan twee dubbele) draaiden. Nadien nam het aantal af, maar in 1800 waren toch nog zeker vijf over. Die hadden zich deels op de nieuwe markt van de vervaardiging van koperen platen voor het koperen van zeeschepen geworpen. In de loop van de 19e eeuw moesten de Veluwse kopermolens het afleggen tegen door stoom aangedreven koperpletterijen. Enkele van de

Veluwse bedrijven schakelden over op stoomkracht en bleven daardoor bestaan.257 De bedrijfstak was

echter niet langer aan stromend water gebonden en nieuwe bedrijven werden in West-Nederland, dicht bij de zeehavens, gebouwd. Vanaf 1830 begon de vraag naar koper uit de scheepsbouw terug te lopen omdat steeds meer schepen van ijzer werden gebouwd. Ook voor huishoudelijke producten verving

ijzer steeds meer het koper.258 Een crisis in de scheepsbouw in 1857 en volgende jaren betekende de

nekslag voor de meeste Veluwse koperbedrijven.259

Naast kopermolens kwamen op de Veluwe enkele slijpmolens voor, kleine molens, waarin waterkracht enkele slijpstenen aandreef. In de 15e eeuw lag er al een bij het klooster Mariëndaal (aan de

Klingelbeek op de grens van Arnhem en Oosterbeek). In 1627 kregen twee 'klincmaeckers' (messenmakers) uit Solingen toestemming om twee slijpmolens op de Sint Jansbeek te zetten. Waarschijnlijk hebben ze een paar jaar later hun bedrijven samengevoegd en verplaatst naar

Mariëndaal.260 Later stond er nog één slijpmolentje op de Klingelbeek, dat boerengereedschap en

dergelijke sleep.261

252Hardonk, 1982, pp. 105, 123-125; Terwel, 1984, p. 91; Verstegen, 1982, pp. 50-51. 253Hardonk, 1968, p. 198. Het koper moet zijn gekomen van de Dorper Molen. 254Kadastraal minuutplan.

255Hardonk, 1982, pp. 105, 123-125.

256Terwel in: Honderd jaar Epe, pp. 78-79. Zie ook Hardonk (1968, p. 200) en de aanvulling op p. 45. 257Hardonk, 1968, p. 198; MacLean, 1980.

258MacLean, 1980, p. 63. 259Verstegen, 1988. 260Janssen, 1999, p. 35. 261Voorn, 1985, p. 271.

Figuur 26 De Veluwse kopermolens in tijdslijnen