• No results found

Molens in het landschap

Gemeente Aantal molens Aantal arbeiders

4.7 Molens in het landschap

Molenarchitectuur

De meeste molens zijn eenvoudige gebouwen, die met hun wolfsdaken aansluiten bij de Veluwse boerderijen. Wel vallen bij papiermolens de hoge daken met de ventilatieluiken (droogluiken) op: de hangzolders waar het papier te drogen hing (fig. 28). De droogzolders bleven in gebruik als de

papiermolen werd omgebouwd tot wasserij. Kopermolens waren meestal lage; een zolder was hier niet nodig. De Kopermolen in Zuuk bij Epe is bij de herbouw als papiermolen verhoogd met een

droogzolder.282 De laatste nieuw gebouwde molens, vanaf de late 19e eeuw, waren meest eenvoudige

vierkante gebouwen, die leken op de mechanische fabrieken die toen al steeds meer molens vervingen.283

Figuur 28. De Ordermolen in 1938. Hoewel de molen al lang als wasserij in gebruik was, herinnerden de hoge hangzolder en de ventilatieluiken nog aan de vroegere papiermolen (uit: Hardonk, 1968, p. 168c).

282Hagens, 1998, p. 17, 19. 283Hagens, 1998, p. 17.

Ligging van molens

De verschillende typen molens verschillen in hun relaties tot de nederzettingen. Graanmolens hadden een belangrijke plaats in de vroegere samenleving. Waar zich de mogelijkheid voordeed, werd een graanmolen zo dicht mogelijk bij een nederzetting gebouwd. Vooral de heerlijke banmolens treffen we meestal dicht bij de woonplaats van de stichter aan. Een voorbeeld is de korenmolen van de

Cannenburch. Waar een graanmolen op enige afstand van de nederzetting stond, treffen we vaak een Molenweg aan als verbinding tussen de twee.

Andere molens werden juist bij voorkeur op enige afstand van de nederzettingen gepland.

Kopermolens moeten bijvoorbeeld een enorme herrie hebben geproduceerd. Vol-, zeem- en eekmolens verspreidden een afgrijselijke stank en werden daarom zoveel mogelijk geweerd uit de omgeving van bebouwing. Verschillende zeemmolens werden dan ook Stinkmolen genoemd: in Amsterdam stonden de Grote en de Kleine Stinkmolen, beide windmolens en ook aan de Grift in Apeldoorn stond een Stinkmolen.284

Meer dan windmolens hebben watermolens hun omgeving beïnvloed. Bij windmolens leidde het windrecht tot een open, onbebouwde en boomloze, omgeving. Bij watermolens zijn de aanpassingen van de omgeving vaak ingrijpender. Systemen om de wateraanvoer te verbeteren (sprengen,

verbindingen tussen beken) of een groter verval te creëren (aanleg van opgeleide molenbeken) leidden tot ingrijpende aanpassingen in een beekdal. Voor de geschiedenis van het landschap zijn watermolens dan ook over het algemeen interessanter dan windmolens.

Molens en nederzettingen

In gemeenten als Epe en Heerde was de papiernijverheid lange tijd na de landbouw de belangrijkste

vorm van werkgelegenheid.285 De meeste molens hebben weinig invloed gehad op het

nederzettingspatroon. Bij de molen lagen een molenaarshuis en enig cultuurland; het overige personeel zal meestal in het dichtstbijzijnde dorp hebben gewoond. Enkele dorpen in gebieden met een groot aantal molens, zullen dankzij deze activiteiten een zekere groei hebben doorgemaakt. Apeldoorn is daarvan wel het voorbeeld bij uitstek. Waar een aantal molens dicht bijeen in een vrijwel onbewoond

gebied werd gebouwd, kan een nieuwe kern zijn ontstaan. Van Triest286 onderscheidde een aantal

`papiermakersbuurschappen', gehuchten waarin de papiermakerij in het midden van de 18e eeuw de dominante economische activiteit was (tabel 7).

Tabel 7. Papiermakersbuurschappen volgens Van Triest (1984, p. 169)

Gebied Gemeente Papiermakersbuurschap

Zuidelijke Veluwezoom Doorwerth Rozendaal

Doorwerth Rozendaal Oostelijke Veluwezoom Beekbergen

Apeldoorn Epe Heerde

Ugchelen

Wormingen, Noord-Apeldoorn, Wiesel Emst, Wissel

Markluiden Noordelijke Veluwe Harderwijk

Putten

Hierden Norden

Ook Klarenbeek bij Beekbergen ontstond rond een molen. De eigenaar van de Klarenbeekse

284Hardonk, 1968, p. 39.

285 Vedder, 2001, pp. 97-99 vermeldt dit voor het midden van de 19e eeuw. 286Van Triest, 1984, p. 169.

Kopermolen, J.R. Krepel, liet in 1842 het huis Klarenbeek en in 1847 de R.K. kerk bouwen. In 1855 werd de kerk zelfstandig en werd een pastorie gebouwd. Aan de grote weg Arnhem-Deventer werd een school gebouwd en vestigden zich enige middenstanders. De nederzetting, die aanvankelijk in de omgeving werd aangeduid als Kopermolen, groeide daarmee uit tot het dorp Klarenbeek. De

koperfabriek sloot in de jaren 1860, maar de eigenaar vestigde enkele jaren later in de gebouwen een fabriek van sigarenkisten. Van het eerste hout dat verwerkt werd was een deel afkomstig uit het

Beekbergerwoud, het laatste Nederlandse oerbos, dat in 1868 gekapt was.287

Ugchelen: een buurschap van papiermakers

Ugchelen is een goed voorbeeld van een gehucht dat zijn bestaan grotendeels aan de papierindustrie dankte. In 1749 was meer dan 40% van de inwoners van Ugchelen boven de 10 jaar, direct

betrokken bij de papiernijverheid.288 Aan het eind van die eeuw was dit percentage nog hoger. In

1798 waren er van de mannelijke bevolking van Ugchelen (in totaal 101) 50 werkzaam in de nijverheid, tegen 30 in de landbouw (daarnaast 19 daghuurders en 2 zonder beroep). Geen enkele inwoner van Ugchelen gaf een verzorgend beroep als hoofdberoep op. Het dorp had dan ook vrijwel

geen verzorgende functie.289

De papiermakerij heeft hier gevolgen gehad voor het nederzettingspatroon.290 Opvallend waren in

de 18e eeuw de grote huishoudens. In 1795 telde Ugchelen 27 huishoudens, met samen 146

inwoners (waarvan 54 meerderjarige mannen).291 De meeste knechts woonden bij hun werkgever

in of huisden met elkaar in de molen, zodat ook hier relatief veel meerderjarige mannen

voorkwamen.292

Nog in 1849 was Ugchelen de enige buurschap van Apeldoorn (incl. Beekbergen en Loenen)

waarin meer dan de helft van de mannelijke beroepsbevolking in de industrie werkte.293 Landbouw

was vooral van belang als nevenberoep. Bijna tweederde van de veebezitters had slechts één of enkele koeien. Zowel papiermakers als dagloners hadden een lapje grond en hielden wat vee om in

hun eigen onderhoud te voorzien.294 Intussen had het gehucht een sterke groei doorgemaakt en had

het sinds 1846 een school.295

287De Ruiter, 1996, p. 18; Grepen uit de geschiedenis van Voorst en Klarenbeek. 288Hardonk, 1968, p. 141. 289Arnold, 1971, pp. 17, 116, 122. 290Hardonk, 1968, pp. 153-154. 291Arnold, 1971, p. 12. 292Arnold, 1971, p. 14. 293Arnold, 1971, p. 66. 294Arnold, 1971, p. 23. 295 Arnold, 1971, pp. 106, 134.