• No results found

OMZWAAIERS, UITVALLERS EN UITSTROMERS

5.2. THEORETISCH KADER

5.2.3. VORMEN VAN UITBLIJVEND STUDIESUCCES

Voor wat betreft onderzoek naar verschillende vormen van uitblijvend studiesucces gaan we allereerst in op empirisch onderzoek naar dit verschijnsel. Onder vormen van uitblijvend studiesucces verstaan we personen die wisselen van opleiding, of stoppen met de opleiding. Volgens de breedste definitie is iemand die wisselt van opleiding een

omzwaaier. Binnen deze brede definitie maken we onderscheid tussen

twee groepen omzwaaiers. Ten eerste zijn dit de debutanten. Dit zijn personen die voor het eerst actief zijn binnen het hbo en van opleiding wisselen binnen het juridische domein. Ten tweede zijn er wisselaars, dit zijn omzwaaiers voor wie de juridische studie bij Inholland de tweede (of derde) hbo-studie is. Uitvallers definiëren we als personen die besluiten te stoppen met de juridische hbo-opleiding. Maar wat is bekend over achterliggende motieven van studenten, die hetzij een omzwaai maken, hetzij stoppen met de studie? Op basis van met name empirisch onderzoek naar deze twee fenomenen – omzwaai en uitval – willen we vragen formuleren die inzicht geven in de processen en mechanismen die van invloed kunnen zijn op het uitblijven van studiesucces. Hiermee gaan we in deze sectie opnieuw in op de eerste deelvraag van dit onderzoek, waarin de belangen – ervaringen, motieven, verwachtingen en gedragingen zoals gedefinieerd door Frijda (2005) – van juridische hbo-studenten aan de orde worden gesteld in het kader van een positief of negatief studieverloop.

Onderzoek naar omzwaai en uitval

Er zijn vooral veel cijfers voorhanden over personen die van opleiding wisselen of de opleiding staken. De twee meest recente onderzoeken naar uitval en omzwaai zijn de eerder gerapporteerde kwantitatieve

149

5

onderzoeken van Bormans et al. (2015) en van het SCP (Herweijer en Turkenburg, 2016). Beide onderzoeken gaan in op uitvalcijfers en het dalende aantal hbo’ers dat uiteindelijk een diploma haalt. Mannelijke, economische studenten met een niet-westerse allochtone achtergrond hebben een grotere kans op uitval dan studenten die niet aan deze kenmerken voldoen. Deze bevinding wordt ondersteund door intern onderzoek (Van Ingen, 2013). Hieruit blijkt dat het domein Management, Finance & Law het hoogste aandeel uitvallers en omzwaaiers kent, een domein waarbinnen ook de opleidingen HBO-Rechten en Sociaal Juridische Dienstverlening vallen. In een vergelijking tussen de verschil- lende locaties, heeft locatie Rotterdam het hoogste aandeel uitvallers en personen die tijdens hun eerste jaar van opleiding veranderen (Van Ingen, 2013). De respondenten uit dit onderzoek zijn afkomstig van deze locatie. Daarnaast blijkt uit bovengenoemd Aansluitonderzoek dat in het bijzonder de succeskansen van personen die in februari instromen – dit zijn vaak personen die van studie gewisseld zijn – lager liggen dan voor personen die voor het eerst in september instromen (Van Ingen, 2013). Een kwalitatief onderzoek van het Inholland lectoraat ‘Dynamiek van de Stad’ bevestigt de verlaagde succeskans van de studenten die in februari instromen, en geeft er de volgende verklaring voor. Deze februari-instromers hebben de meeste problemen met het vinden van hun weg binnen de school in het algemeen en de opleiding in het bijzonder. Omdat ze de introductieweek hebben gemist, missen ze ook een belangrijk deel informatie over hoe het onderwijs in elkaar steekt en hoe de opleiding globaal georganiseerd wordt (Haas, 2010). In het onderwijsverslag van OCW (2013) wordt vermeld dat studenten die eerder een andere opleiding in het hoger onderwijs volgden een grotere kans hebben op een diploma na de nominale studieduur plus een jaar, dan personen die voor het eerst in het hoger onderwijs staan ingeschreven. Dit laatste suggereert dat omzwaaien een positief effect heeft.

Een cijfermatig gegeven over omzwaaien zegt nog niets over de beweeg- redenen waarom iemand van opleiding verandert. Er is echter nauwelijks achtergrondinformatie bekend over de personen die halverwege de rit veranderen; in een gunstig geval is de studieloopbaanbegeleider van de overstap op de hoogte. De belangrijkste vraag hier is, of het wisselen

150

van studie te maken heeft met een tekort aan capaciteiten, of spelen hier andere dingen mee? En is er verschil in omzwaaigedrag tussen debutanten en wisselaars? Evenmin weten we veel over de precieze achterliggende redenen om een opleiding te stoppen. Vanuit ons onderzoek hebben de interviews waardevolle informatie gegeven over problemen waar met name mbo’ers tegenaan liepen bij de overstap van mbo naar hbo, en die mogelijk voor sommigen een rol hebben gespeeld bij hun uiteindelijke uitval. Tijdens deze gesprekken werd door deze groep duidelijke signalen afgegeven over de aansluiting op het hbo. Ze vertelden over hun ervaringen in hun vorige schoolloopbaan, waarom ze ervoor hebben gekozen in dezelfde – of juist niet in dezelfde – richting door te gaan, maar vooral waar ze tegenaan liepen nadat ze de overstap naar het hbo hadden gemaakt. In lijn met het eerder genoemde litera- tuuronderzoek van Onstenk en Boogert (2001) bevestigden de interviews dat de overgang van mbo naar hbo impliceert dat studenten moeten leren omgaan met de complexiteit van de leerstof en de andere manier van werken in het hbo.

De vragen over vormen van uitblijvend studiesucces gaan wij op een open en exploratieve manier onderzoeken, om meer inzicht te krijgen in de achtergronden van omzwaaiers en uitvallers. We onderzoeken of er verschil in studiesucces is tussen debutanten en wisselaars (vraag 2). Vervolgens gaan we in op redenen die omzwaaiers aangeven voor het wisselen van studie (vraag 3), en op redenen die uitvallers aangeven voor het stoppen met de juridische hbo-studie (vraag 4).