• No results found

RELATIE STATUSSEN, COMMITMENT, EXPLORATIE EN STUDIESUCCES

STATUSSEN, COMMITMENT EN EXPLORATIE

4.7. RESULTATEN EXPLORATIE

4.8.3. RELATIE STATUSSEN, COMMITMENT, EXPLORATIE EN STUDIESUCCES

Er is geen verband gevonden tussen een achievement status bij T1 en studiesucces, en evenmin een verband tussen een achievement status bij T3 en studiesucces. Hypotheses 2 en 3 werden verworpen. Dit resultaat is niet geheel onverklaarbaar, gezien het zeer geringe aantal studenten dat een achievement status heeft en houdt, of deze ontwikkelt lopende het jaar. Anderzijds zou de status bij T1 niet voorspellend kunnen zijn voor studiesucces later in het jaar, omdat bijvoorbeeld iemand die summer- school heeft gedaan op basis van de GIDS meting T1 (gedaan vlak na de summerschool) een foreclosure status heeft gekregen, omdat deze personen op dat moment, direct na het traject, niet (meer) exploreerden. Een opvallende observatie binnen deze analyses was dat de personen die een achievement status ontwikkeld hadden bij T3, geen van allen

131

4

uitvielen. Er kon echter geen significante relatie worden vastgesteld. Deze observatie kan toeval zijn, er is meer onderzoek bij een grotere groep nodig om na te gaan of dit systematisch is. Daarentegen gaf de bestu- dering van de rapportages van deze kleine groep inzicht in hun groei en ontwikkeling, en maakte deze kwalitatieve analyse het studiesucces bij deze groep aan het einde van het studiejaar begrijpelijk. Deze tien respondenten met een achievement status aan het einde van het studiejaar vertellen dat ze nieuwe inzichten hebben gekregen, een beter beeld van de studie hebben gekregen, beter hebben leren studeren en beter weten hoe ze dingen kunnen aanpakken. We benadrukken nogmaals dat we deze voorzichtige observatie uitsluitend hebben kunnen trekken op basis van de kwalitatieve analyse. Evenmin kunnen we uitspraken doen over de causaliteit. Het is lastig aan te geven of een positief verlopende studievoortgang leidt tot deze inzichten en een achievement status, of dat het ontwikkelen van een achievement status leidt tot meer studiesucces. Voor commitments formuleerden we de hypothese dat er een verband is tussen sterke bindingen en studiesucces (hypotheses 6 en 7). De commit- mentsterkte aan het begin van de studie bleek niet significant samen te hangen met studiesucces. Daarentegen vonden we voor commitment wel significante verschillen tussen doorstromers en uitvallers bij T3. In de groep uitvallers kwamen de lage en benedengemiddelde scores vaker voor dan bij de doorstromers. In lijn met de verwachting constateerden we dat door het jaar heen de commitmentscores bij uitvallers significant meer afnemen dan bij doorstromers (hypothese 8). We vonden geen significante samenhang tussen studiesucces en exploratiescores bij T1 en T3; hypotheses 9 en 10 werden verworpen. Ten slotte bleken de exploratiescores bij uitvallers niet significant meer toe te nemen aan het einde van het jaar ten opzichte van doorstromers (hypothese 11). Het gegeven dat uitval niet samengaat met hogere exploratiescores bevestigt het vermoeden dat deze specifieke doelgroep misschien wel tegen beter weten het studiejaar bijna of geheel afmaakt, opnieuw vanuit de eerder beschreven stelligheid in hun studiekeuze, die verdere reflectie in de weg staat. Deze stelligheid van de studiekeuze hangt naar ons idee sterk samen met de grote focus van veel juridische hbo- studenten op het latere beroep, zoals gerapporteerd in hoofdstuk vier. De beperkte samenhang tussen deze identiteitsmaten aan het begin

132

van het studiejaar en studiesucces gedurende dat jaar lijkt verrassend. We vonden geen verband tussen studiesucces en commitmentscores bij T1. Dit suggereert dat het helemaal nauwelijks uit lijkt te maken voor de kans op succes, of de studie gestart wordt met een sterke of minder sterke commitment. We vermoeden dat relatief hoge commitmentsterkten bij aanvang van de studie niet per definitie studiesucces voorspellen, omdat mogelijk andere dingen een rol spelen. In deze groep kunnen bijvoorbeeld personen zitten die een weloverwogen en onderbouwde commitment hebben, maar die om wat voor reden dan ook toch vastlopen in de studie: de studie kan te moeilijk zijn, iemand kan ziek worden, allemaal dingen die door exploratie vooraf niet kunnen worden voor- komen. We vonden daarentegen wel een significante samenhang tussen studiesucces en commitmentscores bij T3. Het is echter niet mogelijk een direct causaal verband te leggen tussen commitmentsterkten bij T3 en studiesucces. Hoewel is aangetoond dat commitmentsterkten meer afnemen bij uitvallers, is het wel zo dat deze meting T3 is onderzocht rond de tijd dat voor de meeste studenten duidelijk was of ze het jaar al dan niet met succes zouden afronden. De gegevens van T1 en T3 zijn niet zonder meer vergelijkbaar, de groep bij T3 is anders. De groep tijdens het derde meetpunt bestaat uit 78 mensen en daar is al een deel van de uitvallers uit de opleiding verdwenen – sommige uitvallers hadden na uitval uit de opleiding toch nog het derde interview – en de groep bij het eerste meetpunt is een groep van 89 mensen, waarin dus ook nog latere uitvallers uit het onderzoek zitten. Dit betekent dat we eigenlijk de metingen missen van de uitgevallen en vertrokken personen, en we daarom niet kunnen zien hoe de identiteitsontwikkeling van deze vertrokken personen uiteindelijk verloopt. Het feit dat de studenten in de interviews rapporteerden over groei en ontwikkeling doet vermoeden dat identiteitsontwikkeling en studiesucces zich gedurende het jaar ontwikkelen in een continue wederzijdse interactie.

4.8.4. RELATIE EXPLORATIESCORES MET