• No results found

OMZWAAIERS, UITVALLERS EN UITSTROMERS

5.2. THEORETISCH KADER

5.2.1. INTERACTIONELE THEORIËEN OVER STUDIESUCCES

Theorie van Tinto

Het zijn met name de interactionele theoriëen die aandacht hebben voor de wisselwerking op korte termijn tussen student (of houding van de student) en contextfactoren – docenten, leeromgeving, schoolklimaat – in relatie tot studieresultaten. Onderzoek vanuit deze benadering geeft doorgaans meer informatie over concrete achterliggende motieven van specifieke groepen. De grondlegger van deze interactionele benadering, Vincent Tinto, maakt onderscheid tussen twee vormen van integratie: sociale integratie en academische integratie, die hij verbindt aan verschillen in studievoortgang en studieprestatie (Tinto, 1993, 2012). In zijn latere werk onderscheidt hij condities die doorstroom en afstuderen bevorderen, zoals de verwachtingen (van zowel de student als de docent), ondersteuning, frequente beoordeling en betrokkenheid (Tinto, 2012). Deze laatste conditie is volgens Tinto misschien wel de belangrijkste van deze vier. Informele contacten met studenten en staf, deelname aan buitenschoolse activiteiten en de perceptie van het schoolklimaat vallen onder sociale integratie. Academische integratie wordt bepaald door o.a. de match die er is wat betreft vorm en inhoud van de studie en de interactie met docenten in de les. Al of niet academisch geïntegreerd zijn heeft daarnaast te maken met kenmerken van de omgeving en met individuele kenmerken van de student, zoals motivatie. Tinto brengt het begrip commitment in verband met academische integratie. Hij onder- scheidt commitment met de doelen van de studie en commitment met het instituut waarin de student deze doelen wil halen (Tinto, 1993). De wijze waarop het keuzeproces is verlopen, bepaalt het commitment van de student aan het begin van de studie. Indien de keuze van de studie een eigen keuze is, zal het commitment aan het begin van de studie groot zijn en zal de student vertrouwen hebben in de studiekeuze. Ervaringen op het instituut en in de studiestad en de mate waarin de student geïntegreerd is, kunnen het commitment doen afnemen of toenemen. Een opleiding waar het onderwijs rommelig is georganiseerd, of die veel belemmerende

142

factoren kent ten aanzien van de studeerbaarheid, of die juist voor de student te strak georganiseerd is en te weinig keuzevrijheid toelaat, kan het commitment met het instituut negatief beïnvloeden. Als vrienden en studiegenoten een hoog commitment met de studie hebben, is de kans groot dat het commitment met de doelen van de studie hoog blijft of zelfs toeneemt. Dit commitment, in combinatie met de studieprestaties, doen de student uiteindelijk besluiten het instituut te verlaten of de studie voort te zetten. Deze beslissing wordt gedurende de studie telkens weer genomen en laat het dynamische aspect van studiekeuze zien. Tinto wijst erop dat de analyses gebaseerd op verschillende factoren die leiden tot studie-uitval wel een globaal inzicht geven, maar geen inzicht geven in het achterliggende proces dat door de tijd heen heeft geleid tot uitval. Hij geeft aan dat het longitudinale karakter van dropout (studie-uitval) meer moet worden bestudeerd. Meestal kijkt men alleen naar het moment van

entry en het moment van dropout, terwijl de noodzaak bestaat de dropout

door de tijd heen te bestuderen, als een proces (Tinto, 1992; 2006). Enkele recente uitbreidingen op Tinto’s model

Sinds ongeveer twee decennia hebben onderzoekers de begrippen sociale integratie en academische integratie empirisch getoetst en Tinto’s interactionele model gevalideerd en verder uitgebreid. Een voorbeeld van een dergelijke uitbreiding is het model van De Jong, Roeleveld en Webbink (1996). Dit model gaat uit van de veronderstelling dat de studieloopbaan een longitudinaal proces is. De student heeft – voordat de studiekeuze plaatsvindt – talrijke ervaringen meergemaakt die in een eerdere fase in zijn leven zijn opgedaan. Motivatie, houding, ambitie en tevredenheid over de studie kunnen veranderen door omgevings- factoren. Dit leidt dikwijls tot het bijstellen van de doelen (De Jong et al., 1996). Beekhoven, Van Hout en De Jong (2002) benadrukken in hun analyse van omgevingsfactoren en studievoortgang dat, hoewel Tinto aanbeveelt zijn model zowel kwantitatief als kwalitatief te toetsen, er weinig empirisch kwalitatief materiaal voorhanden is. Zij pleiten voor meer kwalitatief onderzoek, omdat het kan zorgen voor verdieping van het inzicht m.b.t het verloop van processen tijdens de studieloopbaan (Beekhoven, Van Hout en De Jong, 2002). Van Onzenoort (2010) heeft het model van De Jong et al. (1996) verder uitgebreid en daarmee indirect

143

5

het oorspronkelijke model van Tinto. Hij heeft dit gedaan door variabelen m.b.t. sociale- en academische integratie en commitment aan het model toe te voegen. Volgens Van Onzenoort spelen commitment-variabelen al een rol voordat de student aan de studie begint, en blijven deze een rol spelen tot het moment van de uitreiking van het getuigschrift. Het aantal al dan niet behaalde studiepunten kan mede het commitment doen toe- of afnemen. Ook betrekt hij omgevingsfactoren in zijn onderzoek. Volgens zijn inzichten is de rol van de omgeving, met name de rol van gezins- factoren, te weinig onderzocht. Hij stelt dat voorheen te veel is gekeken naar de invloed van informatiebronnen als de decaan en voorlichtings- materiaal (Van Onzenoort, 2010). Van Onzenoort komt tot een belangrijke conclusie die relevant is voor de benadering van de probleemstelling in ons onderzoek: integreren en kiezen zijn processen, processen die weliswaar binnen de persoon plaatsvinden, maar onderhevig zijn aan omgevingsinvloeden (Van Onzenoort, 2010). De interactionele bena- dering van Van Onzenoort raakt hiermee – net als de benadering van Tinto – aan de ontwikkelingspsychologische benadering, met aandacht voor het keuzeproces en de rol van de context.