• No results found

Wanneer gelijktijdige bevoegdheid plaatsvindt tussen het Tribunaal en een andere nationale rechtbank, bepaalt artikel 8(2) van het Statuut dat het Tribunaal voorrang zal hebben. Ditzelfde artikel bepaalt dat het Rwandatribunaal op ieder moment de nationale rechtbanken formeel mag verzoeken om diens bevoegdheid uit te stellen overeenkomstig het Statuut en de Procedure- en Bewijsregels van het Internationaal Tribunaal voor Rwanda.494 Deze voorrangsregel bepaalt welke rechtbank of tribunaal de zaak moet afhandelen in de gevallen waarin nationale rechtbanken de vervolging hebben ingesteld voor een misdaad voorzien in het Statuut, of het geval waarin het Rwandatribunaal de vervolging heeft ingesteld voor misdaden die eveneens onder de bevoegdheid vallen van nationale rechtbanken.495 Het voorrangsbeginsel moet voorkomen dat gelijktijdige bevoegdheid leidt tot gelijktijdige vervolging. Gelijktijdige vervolging door twee verschillende instituten voor dezelfde misdaden zijn om zowel juridische als praktische redenen onmogelijk. Praktisch gezien zal de vervolgende instantie de fysieke aanwezigheid van de verdachte willen bekomen om deze persoon te kunnen ondervragen en eventueel zijn/haar identiteit te laten bevestigen door een slachtoffer of een getuige tijdens een onderzoek. Een gelijktijdige vervolging tussen een rechtbank en het Tribunaal is ook vanuit een juridisch standpunt onmogelijk aangezien het Tribunaal niet gemachtigd is om personen in absentia te berechten. Een verdachte moet dus aanwezig zijn op het proces opdat zijn rechten niet geschonden zouden zijn. Daarbij aansluitend zou een achtereenvolgende vervolging van dezelfde persoon voor dezelfde misdaden een schending uitmaken van het ne bis in idem beginsel.496

Het ICTR heeft de mogelijkheid, maar niet de verplichting om hun bevoegdheid uit te oefenen en de bevoegdheid van de nationale rechtbank daar mee uit te schakelen. Men zal gebruik maken van het voorziene voorrangsbeginsel wanneer daar een bijzonder belang voor is. Zo niet, wordt de voorkeur gegeven aan de bevoegdheid van nationale rechtbanken van het land op wiens grondgebied de verdachte gevonden wordt. Deze mogelijkheid strookt met het doel van de oprichting van het Tribunaal krachtens de Hoofdstuk VII-Resolutie waarin werd bepaald dat het Tribunaal internationale strafrechtelijke bevoegdheid zou hebben ten voordele van de internationale gemeenschap.497 Om het evenwicht te bewaren tussen het verzekeren van de voorrang van het ICTR enerzijds en om de rol van de nationale rechtbanken te vergemakkelijken anderzijds, wordt rekening gehouden met vier fundamentele elementen.498

Ten eerste geldt dit voorrangsbeginsel ten aanzien van nationale rechtbanken van alle staten. Op deze manier garandeert het voorrangsbeginsel een uniforme aanpak m.b.t. jurisdictiegeschillen, die anders in het gedrang zou komen. Ten tweede zou dit beginsel ervoor moeten zorgen dat automatische of impliciete vrijstelling van jurisdictie van nationale rechtbanken vermeden wordt. Wanneer men kiest om de nationale vervolging op te schorten en de

493 Concurrent Jurisdiction at the ICTR, 174. 494 Artikel 8(2) Statuut Rwandatribunaal

495 W. A. SCHABAS, The UN International Criminal Tribunals: The former Yugoslavia, Rwanda and Sierra Leone,

Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2006, 124.

496 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 313. 497 Ibid, 313-314.

zaak naar het ICTR door te verwijzen, zal daar steeds een gegronde reden voor zijn. Zelf wanneer de nationale rechtbanken garanties bieden dat het onderzoek grondig, snel en onpartijdig zal verlopen, en dat de zaak wordt behandeld door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige rechtbank zoals bij wet vastgesteld, kan het Tribunaal andere redenen hebben om een bepaalde zaak naar zich toe te trekken. Zoals eerder besproken zal men dit doen wanneer het gaat om vervolgingen van personen die zich in een positie van leiderschap bevonden of die de functie van militaire bevelhebber uitoefenden tijdens de genocide. Het is o.a. in dit soort situaties dat belangrijke juridische vragen voor het eerst moeten worden beantwoord. Bij voorkeur moet het ICTR deze onder handen nemen teneinde de nationale rechtbanken te begeleiden en zo de uniforme ontwikkeling van het internationaal strafrecht te bevorderen. Een derde element betreft de beoordelingsvrijheid omtrent het al dan niet vervolgen van het Rwandatribunaal. Men is niet verplicht om de beslissing waarom men een bepaalde zaak voor een nationale rechtbank niet zelf wil behandelen te motiveren. Ook al wordt bij deze beslissing rekening gehouden met de mate waarin mensenrechten voor een nationale rechtbank gegarandeerd kunnen worden, is het ICTR niet bedoeld om te dienen als mensenrechtentribunaal. Het waarborgen van de naleving van mensenrechten valt onder de verantwoordelijkheid van andere organisaties. Ten laatste bevestigt het voorrangsbeginsel de blijvende waarde van nationale rechtbanken en vergemakkelijkt het de effectieve administratie van nationale rechtssystemen door overbodige inmenging met deze systemen te vermijden. Het is daarom belangrijk dat het voorrangsbeginsel nauwkeurig omschreven wordt door uniforme criteria.

De procedureregels omtrent het voorrangsbeginsel worden geregeld in het tweede deel van de Procedure- en Bewijsregels. Het is aan de Openbare Aanklager om de relevante informatie te verzoeken aan een bepaalde staat wanneer blijkt dat een misdaad waarvoor het Tribunaal bevoegd is, reeds het onderwerp is van onderzoeken of vervolgingen in de rechtbanken van deze staat.499 Dit verzoek wordt enerzijds gerechtvaardigd door artikel 28 van het Statuut die de onderzoeksbevoegdheden van de Openbare Aanklager voorschrijft, en anderzijds door artikel 17 van het Statuut die de verplichting tot samenwerking oplegt voor staten. Er zijn drie instanties waarin de Openbare Aanklager beroep zal doen op het voorrangsbeginsel, nl. (1) wanneer een misdaad reeds onderwerp is van onderzoek van de Openbare Aanklager; (2) wanneer een misdaad onderwerp van onderzoek van de Openbare Aanklager zou moeten zijn omwille de ernst van de misdrijven, de status van de beklaagde ten tijde van de vermeende misdrijven of het algemeen belang van de juridische vragen met betrekking tot de zaak; (3) wanneer de misdrijven reeds onderwerp zijn van een aanklacht door het Tribunaal.500 In deze gevallen kan de Beroepskamer een formeel verzoek tot opschorting van het onderzoek of de vervolging versturen naar de betreffende staat met de opdracht om alle relevante informatie over te maken aan het Tribunaal.501 De betrokken staat krijgt zestig dagen de tijd om hun eigen onderzoek of vervolging te beëindigen en de relevante informatie over te maken aan het Tribunaal of om de inhoud van het verzoek na te leven. Zo niet, kan de Beroepskamer de President van het Rwandatribunaal uitnodigen om deze niet-naleving te melden aan de VN-Veiligheidsraad teneinde gepaste maatregelen te overwegen.502 De reden waarom de niet-naleving op deze manier benaderd kan worden is omdat staten op grond van artikel 28 van het Statuut de verplichting tot samenwerking moeten naleven in geval van elk verzoek tot bijstand of een bevel uitgaande van de Beroepskamer, dit zonder onnodige vertragingen. Dit formeel verzoek wordt geacht bindend te zijn.503 Het doel van dit verzoek is dat het onderzoek op nationaal niveau wordt 499 Regel 8.

500 Regel 9. 501 Regel 10. 502 Regel 11.

beëindigd zodat het Tribunaal de zaak zelf kan behandelen. De beëindiging is niet-bindend voor het Tribunaal, dit wil zeggen dat het Tribunaal niet gebonden is door voorgaande feitelijke of juridische beslissingen van de nationale rechtbanken.504 Dit volgt uit het voorrangsbeginsel en de onafhankelijkheid van het Tribunaal. Daarentegen hoeft men steeds rekening te houden met het ne bis in idem beginsel indien op nationaal niveau reeds een eindbeslissing werd genomen.505