• No results found

Hoewel de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid vandaag als principe van internationaal recht geen onderwerp van discussie meer uitmaakt, is het gedurende lange tijd een innovatief beginsel geweest. Het zijn de Neurenberg processen die een grote evolutie betekend hebben voor het concept van de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. Voor de Tweede Wereldoorlog werd dit principe erkend voor misdaden gepleegd in het kader van een gewapend conflict, maar met de Neurenberg processen werd dit principe verder uitgebreid voor misdaden tegen de vrede en misdaden tegen de mensheid.319 Met het Genocideverdrag werd de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid uitgebreid tot de laatste core crime, nl. de genocide.320 De bedoeling van dit principe is om zowel misdadigers als iedere persoon die een bijdrage heeft geleverd aan het misdrijf voor zijn daden aansprakelijk te stellen.321 De VN-Veiligheidsraad bekrachtigt deze redenering expliciet. Zowel het effectief schenden van het internationaal humanitair recht, als het uitlokken of het toelaten ervan, of het deelnemen eraan, zal leiden tot een individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid.322 Dit kan zijn uitleg vinden in het feit dat individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid vereist dat er zowel sprake is van de mens rea (het psychologisch bestanddeel van de misdaad, nl. de kennis of opzet) als van de actus reus (de verboden handeling of nalatigheid in se). In principe komen beide voor bij de uitvoerders van de misdaden en bij de handlangers, deelnemers of medeplichtigen.323 Het morele element komt bij de medeplichtige-verdachte tot uiting in de wens dat het misdrijf daadwerkelijk wordt gepleegd.324 Deze intentie kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de aard van de misdaad. Genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden worden op massale en systematische manier gevoerd en zijn uit hun aard wrede misdaden.325

A.1. Vijf vormen van participatie

De grondslag van dit principe wordt voor het Rwandatribunaal vastgelegd in artikel 6 van het Statuut en wordt ingedeeld in vijf fases van misdaden. Door in deze vijf fases te voorzien wordt de volledige cirkel, vanaf het plannen tot en met het uiteindelijk plegen van de misdaad, gedekt door het principe van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. Deze vijf fases worden beschouwd als verschillende vormen van deelname, en zullen elk apart aanleiding kunnen geven tot individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid.326 Opdat een persoon strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld in de zin van artikel 6(1) van het Statuut, wordt vereist dat het geplande misdrijf achteraf uitgevoerd werd. Een mislukte poging tot het plegen van een misdaad zal enkel leiden tot een individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid indien het gaat om een genocidemisdaden zoals voorzien in artikel 2 van het Statuut. Voor andere misdaden waarnaar verwezen wordt in artikel 6(1) van het Statuut is de voltooiing van het misdrijf een noodzakelijke voorwaarde voor het opleggen van de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid.327 319 C. DAMGAARD, Individual Criminal Responsibility for Core International Crimes, Copenhagen, Denmark,

Springer-Verlag Berlin Heidelberg, 2008 (hierna “C. DAMGAARD, Individual Criminal Responsibility for Core International Crimes”), 98; artikel 6 Neurenberg Charter.

320 C. DAMGAARD, Individual Criminal Responsibility for Core International Crimes, 123; artikel 4

Genocideverdrag.

321 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, voetnoot 887.

322 Statement by the President, UN Doc. S/PRST/1994/21 (30 april 1994), 1; Resolutie 935 van de VN-

Veiligheidsraad, UN Doc. S/RES/935 (1 juli 1994), 2.

323 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 234. 324 ICTR, Akayesu, para. 478.

325 ICTR, Akayesu, para. 476.

326 ICTR, Kayishema and Ruzindana, para. 207. 327 ICTR, Akayesu, para. 473.

Dit wordt weerspiegeld in artikel 2(3)(b), (c) en (d) van het Statuut die inchoate crimes uitmaken en enkel worden vermeld met betrekking tot genocide. Artikel 6(1) van het Statuut vereist in het algemeen dus de fysieke uitoefening van de misdaden opdat men voor de voorbereidende handelingen individueel aansprakelijk kan worden gehouden, terwijl artikel 2(3) van het Statuut expliciet o.a. de poging, het samenzweren, en het aanzetten tot het plegen van genocide (los van het resultaat) strafbaar stelt als inchoate crimes m.b.t. genocide.328 De bewoording van artikel 6(2) van het Statuut verduidelijkt dat het bezitten van een officiële positie niet kan leiden tot een ontsnapping aan de individuele aansprakelijkheid, noch dat dit een reden is om de strafmaat te verlichten.

(i) Plannen

De allereerste handeling die kan leiden tot individuele aansprakelijkheid is het plannen van misdaden vermeld in artikelen 2 t.e.m. 4 van het Statuut. Dit wordt beschouwd als de beginfase en zal in het algemeen hoofdzakelijk leiden tot aansprakelijkheid van hooggeplaatste regeringsfunctionarissen of militaire bevelhebbers.329 De International Law Commission lichtte dit toe in de Draft Code of Crimes Against the Peace and Security of Mankind. De verantwoordelijke die de misdaden rechtstreeks plant, draagt in zekere zin een grotere schuld dan degene die het plan uitvoert. Als een hooggeplaatste ambtenaar of militaire bevelhebber een strafrechtelijk beleid opstelt, is men voor deze sleutelrol verantwoordelijk aangezien dit vaak de doorslag geeft om over te gaan tot het uitvoeren van dit plan.330 Vooraleer men individueel aansprakelijk kan worden gesteld voor het plannen van deze misdaden krachtens artikel 6(1) van het Statuut, moet bewezen worden dat deze persoon de opzet of de wens had om de onderliggende misdaad in kwestie zelf te plegen of te laten plegen door een andere persoon.331 De bijdrage aan de uitvoering van de misdaad moet daarenboven substantieel zijn, bijvoorbeeld door het formuleren van het criminele plan of door het goedkeuren van een plan dat door een ander is voorgesteld.332 Indien men tegelijkertijd verantwoordelijk is voor het plannen van zo’n misdaad en het uitvoeren ervan, kan men enkel verantwoordelijk worden gesteld voor het uitvoeren ervan.333 De planning zou dan als een verzwarende omstandigheid in beschouwing kunnen worden genomen op het moment van de bestraffing.334

(ii) Aansporen tot het plegen van bepaalde misdaden

De tweede fase van artikel 6(1) van het Statuut betret het aansporen tot het plegen van de vermelde misdaden. Aansporen betekent dat men andere personen zal aanmoedigen of aanzetten om een misdaad (zoals in artikelen 2 t.e.m. 4 van het Statuut) te plegen. De aansporing bedoeld in artikel 6(1) van het Statuut vereist niet dat het publiekelijk en rechtstreeks gebeurt zoals onder artikel 2(3)(c) van het Statuut.335 Het omvat namelijk ook het aansporen in een privésfeer, zowel uitdrukkelijk als impliciet, door een specifieke handeling of door het nalaten om te handelen. Ook hier moet worden bewezen dat de verdachte het plegen van het misdrijf rechtstreeks wilde

328 ICTR, Prosecutor v. Musema, Case No. ICTR-96-13-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 27 januari 2000,

para. 115.

329 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 237.

330 Artikel 2(3)(e) Draft Code of Crimes Against the Peace and Security of Mankind, Commentary 13-14. 331 ICTR, The Prosecutor v. Ignace Bagilishema, Case No. ICTR-95-1A-T, Trial Chamber Judgment, 7 juni 2001,

para. 31.

332 ICTR, Semanza, para. 380.

333 ICTY, Prosecutor v. Kordic and Cerkez, Case No. IT-95-14/2-T, Trial Chamber Judgment, 26 februari 2001,

para. 386.

334 G. METTRAUX, International Crimes and the Ad Hoc Tribunals, Oxford: Oxford university press, 2005, 280. 335 ICTR, Semanza, para. 381.

uitlokken. Hoewel moet worden aangetoond dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het aanzetten tot en het fysiek plegen van het misdrijf (d.w.z. dat de bijdrage van de verdachte daadwerkelijk invloed heeft gehad op het plegen van het misdrijf), is het niet nodig te bewijzen dat het misdrijf niet zou zijn gepleegd zonder de betrokkenheid van de verdachte.336 De vereiste van het oorzakelijk verband wordt dus niet strikt ingevuld, een rechtstreekse en substantiële bijdrage tot het plegen van het misdrijf is voldoende opdat het aansporen ervan tot individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid kan leiden.337 Het waren vooral de radiozenders die een rol speelden in het aansporen van Rwandezen tot het plegen van de misdaden tegenover Tutsi’s gematigde Hutu’s.338

(iii) Bevelen

Het bevelen van het plegen tot de betrokken misdaden impliceert dat er sprake is van een persoon met een gezaghebbende functie die een andere persoon de opdracht kan geven om de misdaad te plegen. Het duidt op een relatie tussen een superieur en een ondergeschikte, hoewel er geen formele relatie vereist is.339 Er moet enkel worden aangetoond dat de verdachte de bevoegdheid had om te bevelen. De gezagspositie van degene die een bevel heeft gegeven, kan worden afgeleid uit het feit dat het bevel effectief werd opgevolgd.340 Als superieur zal men een grotere verantwoordelijkheid dragen voor misdaden die gepleegd zijn door anderen, aangezien men de mens rea opwekt bij hun ondergeschikten door het bevelen van het plegen van deze misdaden.341 Zo’n bevelen hoeven niet onrechtmatig te zijn gegeven, noch rechtstreeks of persoonlijk gericht te zijn tot een ondergeschikte die overgaat tot de fysieke handeling opdat het tot strafrechtelijke aansprakelijkheid zou leiden. Het is de mens rea van de bevelhebber die van belang is, en niet de mens rea van de uitvoerder.342

(iv) Plegen

Het plegen van de misdaad wijst op de rechtstreekse fysieke uitvoering van de criminele activiteit die strafbaar is onder het Statuut of op een verzuim waar die persoon de verplichting had om te handelen.343

336 ICTY, Prosecutor v. Kordic and Cerkez, Case No. IT-95-14/2-T, Trial Chamber Judgment, 26 februari 2001,

para. 387.

337 ICTR, The Prosecutor v. Emmanuel Ndindabahizi, Case No. ICTR-2001-71-I, Trial Chamber Judgment and

Sentence, 15 juli 2004, para. 456.

338 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 238.

339 ICTR, The Prosecutor v. Ignace Bagilishema, Case No. ICTR-95-1A-T, Trial Chamber Judgment, 7 juni 2001,

para. 30; ICTR, Akayesu, para. 483.

340 ICTR, The Prosecutor v. Jean de Dieu Kamuhanda, Case No. ICTR-95-54A-T, Trial Chamber Judgment, 22

januari 2004, para. 594.

341 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 240.

342 ICTY, The Prosecutor v. Tihomir Bla[ki], Case No. IT-95-14-T, Trial Chamber Judgment, 3 maart 2000, para.

282.

343 ICTR, The Prosecutor v. Jean de Dieu Kamuhanda, Case No. ICTR-95-54A-T, Trial Chamber Judgment, 22

(v) Hulp

De hulp en het aansporen bij de planning, voorbereiding of uitvoering van de misdaden in artikel 2 t.e.m. 4 van het Statuut zijn het vijfde en laatste component die kan leiden tot de individuele aansprakelijkheid. Het Tribunaal verduidelijkte dat ‘hulp’ en ‘aansporen tot’ niet als synoniemen mogen worden beschouwd, het zijn twee licht verschillende vormen van participatie.344 Hulp betekent het assisteren of het helpen van een ander om een misdaad te plegen, terwijl aansporen wijst op het motiveren, adviseren of ophitsen tot het plegen van een misdaad. Nochtans worden de twee concepten steeds samen gebruikt.345 Er zijn drie voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat men hiervoor aansprakelijk kan zijn. Ten eerste wordt vereist dat de verantwoordelijke praktische of morele steun verleent, bijvoorbeeld door meelevend te zijn, of de uitvoerder aanmoedigt om de misdaad te plegen. Loutere aansporing of morele steun op zich kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid.346 Ten tweede moet het helpen of het aansporen een substantiële bijdrage leveren tot de handeling van de misdaad, met deze regel wil men kleinere bijdragen uitsluiten van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ten derde moet de verantwoordelijke deze bijstand of aanmoediging verlenen met de opzet om strafbare misdaden onder het Statuut te plegen en met het besef van de gevolgen van deze aanmoediging.347 Daarnaast zijn er ook een aantal dingen die niet vereist zijn, de hulp of aanmoediging hoeft bijvoorbeeld geen conditio sine qua non uit te maken van de gepleegde feiten door de dader. Fysieke aanwezigheid of fysieke bijstand is niet vereist, noch hoeft de hulp of bijstand verleend te worden op hetzelfde moment waarop de misdaad gepleegd wordt.348 Een nuance hierop is dat de aanwezigheid van een persoon met een gezaghebbende functie kan worden beschouwd als het bieden van morele steun (actus reus) indien men weet dat zijn aanwezigheid bij de pleger van de misdaad wordt opgevat als aanmoediging of steun (mens rea). De aanwezigheid van een persoon met een onbelangrijke functie zal dit effect hoogstwaarschijnlijk niet teweegbrengen.349 Het verlenen van bijstand nadat de misdaden reeds gepleegd zijn, bv. door het verbergen van bewijsmateriaal of het helpen van de daders om een arrestatie te voorkomen, wordt niet expliciet vermeld in het Statuut. De International Law Commission constateert dat ook sprake kan zijn van hulp of bijstand verlenen indien deze bijstand door de dader en de medeplichtige voor het plegen van het misdrijf was overeengekomen.350

Uit de bewoording van artikel 6(1) van het Statuut kan worden afgeleid dat de aansprakelijkheid aan iedereen in gelijke mate kan toekomen, ongeacht de positite of functie van een persoon. Dit is nodig aangezien elk segment van de Rwandese maatschappij betrokken was in de situatie in Rwanda, inclusief hooggeplaatste regeringsfunctionarissen, militaire bevelhebbers en leden van de gewapende troepen en de Presidentiële Wacht,

344 G. METTRAUX, International Crimes and the Ad Hoc Tribunals, Oxford: Oxford university press, 2005, 284. 345 ook ICTR, Semanza, para. 384.

346 ICTR, The Prosecutor v. Ignace Bagilishema, Case No. ICTR-95-1A-T, Trial Chamber Judgment, 7 juni 2001,

para. 33.

347 ICTR, The Prosecutor v. Jean de Dieu Kamuhanda, Case No. ICTR-95-54A-T, Trial Chamber Judgment, 22

januari 2004, para. 597; G. METTRAUX, International Crimes and the Ad Hoc Tribunals, Oxford: Oxford university press, 2005, 284; ICTR, The Prosecutor v. Elizaphan and Gérard Ntakirutimana, Case No. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 21 februari 2003, para. 787; ICTR, The Prosecutor v. Ignace Bagilishema, Case No. ICTR-95-1A-T, Trial Chamber Judgment, 7 juni 2001, para. 32.

348 ICTR, The Prosecutor v. Ignace Bagilishema, Case No. ICTR-95-1A-T, Trial Chamber Judgment, 7 juni 2001,

para. 33.

349 ICTR, The Prosecutor v. Ignace Bagilishema, Case No. ICTR-95-1A-T, Trial Chamber Judgment, 7 juni 2001,

para. 34-36.

organen van het RPF en individuele burgers.351 Artikel 6(1) van het Statuut omvat elke persoon, zonder iemand met een bepaalde functie of positie te viseren. Artikel 6(2-4) van het Statuut richt zich wel op personen in een bijzondere positie, dit met de bedoeling te verzekeren dat geen enkele persoon die deel uitmaakt van de overheidshiërarchie en de militaire machtsstructuur, die op een of andere wijze een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het plegen van een misdaad onder het Statuut, wordt uitgesloten van het principe van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid.352

A.2. Officiële positie

Artikel 6(2) van het Statuut heeft het in het bijzonder over de positie van regerings- en staatsleiders of een verantwoordelijke overheidsfunctionaris. Deze bepaling vond voor het eerst basis in artikel 7 van het Neurenberg Charter en werd later bevestigd door het Genocideverdrag. Het ontzeggen van immuniteit van internationale misdaden gepleegd door dit soort personen werd bevestigd door het Neurenberg Tribunaal. Het principe van internationaal recht, dat onder bepaalde omstandigheden de vertegenwoordigers van een staat beschermen, kan niet worden toegepast voor daden die door het internationaal recht als strafbaar worden bevonden. De uitvoerders van deze handelingen kunnen zich niet verschuilen achter hun officiële positie om aan een straf te ontkomen.353 Het Rwandatribunaal voorziet m.b.t. het vestigen van strafrechtelijke aansprakelijkheid op personen in een officiële positie in een tweestappen-plan. Eerst en vooral moet deze persoon schuldig zijn aan een schending zoals in artikel 6(1) van het Statuut. Ten tweede wordt zijn officiële positie op het moment van de strafbare handeling als verweer uitgesloten in artikel 6(2) van het Statuut en kan hij op basis daarvan dus niet worden vrijgesproken. Deze personen kunnen steeds aansprakelijk gesteld worden voor het Rwandatribunaal.354

A.3. Command responsibility

In 1907 werd in de vierde Haagse Conventie voorzien in het principe dat leden van de gewapende troepen geplaatst moeten worden onder de autoriteit van een verantwoordelijke bevelhebber. Dit werd een fundamentele voorwaarde voor de toepassing van de oorlogswetten en de daarin opgenomen rechten en verplichtingen.355 Command responsibility werd als principe pas erkend in 1977 bij het aannemen van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève.356 De militaire bevelhebber voert gezag uit over zijn ondergeschikten en heeft de verplichting rechtstreekse controle uit te oefenen over hen. Dit zorgt ervoor dat men als bevelhebber verantwoordelijk is voor het gedrag van de ondergeschikten.357 De ondergeschikte blijft verantwoordelijk op grond van artikel 6(1) van het Statuut, terwijl de basis van de verantwoordelijkheid van de superieur wordt vastgelegd in artikel 6(3) van het Statuut die aan drie voorwaarden onderworpen wordt, nl. (1) er moet sprake zijn van een

351 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 242; Final Report of the

Commission of Experts Established Pursuant to Security Council Resolution 935 (1994), UN Doc. S/1994/1405 (9 december 1994).

352 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 245.

353 IMT, Judgment of 1 October 1946, in The Trial of German Major War Criminals. Proceedings of the

International Military Tribunal sitting at Nuremberg, Germany, Part 22 (hierna “Nuremberg Judgment”), 56.

354 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 248.

355 Article 1(1) of the regulations annexed to the Hague Convention (IV) Respecting the Laws and Customs of

War on Land of 18 October 1907.

356 Artikel 87 Aanvullend Protocol bij de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming

van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I)

superieur-ondergeschikte relatie met effectieve controle; (2) de superieur moet kennis (kunnen) hebben van de handelingen van diens ondergeschikte (mens rea); en (3) de superieur heeft nagelaten de noodzakelijke en billijke maatregelen te nemen om dit gedrag te vermijden of de uitvoerder ervan te bestraffen.358 Deze voorwaarden worden verder toegelicht a.d.h.v. de rechtspraak van het ICTR.

De relatie tussen de superieur en diens ondergeschikte ligt aan de basis van command responsibility. In de Semanza zaak werd verduidelijkt dat de relatie tussen de superieur en zijn ondergeschikte niet beperkt is tot een strikte militaire commandostructuur. Deze relatie kan zowel formeel als informeel zijn, op voorwaarde dat er een hiërarchie is tussen beide personen waarbij de superieur hoger geplaatst is dan de ondergeschikte.359 Naast het bestaan van deze relatie is het ook vereist dat er een effectieve controle wordt uitgeoefend door de superieur op zijn ondergeschikte. Dit wijst op de mogelijkheid om al dan niet een handeling van die ondergeschikte te kunnen voorkomen of bestraffen.360 De effectieve controle wijst zowel op een de facto als de jure controle. De reden hiervoor is dat het ICTY eerder had gewaarschuwd dat men te allen tijde rekening moet houden met wat er in de realiteit gebeurde, en dat men daarvoor door formalisme heen moet kunnen kijken die er anders voor zou kunnen zorgen dat personen die de grootste verantwoordelijkheid dragen voor de meest gruwelijke daden zouden kunnen ontsnappen aan aansprakelijkheid.361 Het louter verwijzen naar de formele status van een persoon kan worden gebruikt om artikel 6(3) van het Statuut in te roepen, maar het bewijs van de feitelijke relatie tussen superieur en ondergeschikte is noodzakelijk om te leiden tot command responsibility.362

Het Tribunaal bepaalt verder dat, in tegenstelling tot artikel 6(2) van het Statuut die uitdrukkelijk verwijst naar staats- en regeringsleiders en verantwoordelijke overheidsfunctionarissen, het niet de bedoeling was van de opstellers van het Statuut om deze bepaling te beperken in de mate dat command responsibility enkel zou kunnen worden opgelegd aan militaire commandanten. Door het breed te interpreteren woord ‘superieur’ te gebruiken bepaalt het Tribunaal dat artikel 6(3) van het Statuut niet wordt beperkt tot militaire bevelhebbers, maar dat eventueel ook personen die burgerlijk gezag uitoefenen, of andere niet-militaire bevelhebbers die zich in de rol van superieur bevinden, zich schuldig kunnen maken aan artikel 6(3) van het Statuut. Het Tribunaal vindt hiervoor basis in de bewoording van het Statuut, maar vindt hiervoor ook steun in de rechtsleer.363 Of een persoon zich al dan niet in de positie van superieur bevond en de bevoegdheid had om alle noodzakelijke en redelijke maatregelen te nemen om de het plegen van de vermeende misdrijven te voorkomen of de daders ervan te bestraffen, moet echter geval per geval worden beoordeeld.364 Het Tribunaal leek in de Bagilishema zaak te eisen dat men als civiele