• No results found

Het Rwandatribunaal is bevoegd om individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen van personen die rechtstreeks of onrechtstreeks hebben bijgedragen tot het plegen van een misdaad als een individu, maar niet op basis van het lidmaatschap bij een bepaalde groep.382 Het begrip ‘collectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid’ werd eerder verworpen door het ICTY, en ook voor het ICTR gaven de relevante resoluties niet aan dat personen strafrechtelijk aansprakelijk zouden worden gehouden op basis van lidmaatschap bij een criminele organisatie.383 Een doctrine die aan collectieve aansprakelijkheid zou doen denken, maar toch gebaseerd is op individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid betreft de “joint criminal enterprise doctrine” (hierna “JCED” of “JCE”), of ook wel de “common purpose doctrine” genoemd. In het algemeen bepaalt deze doctrine dat wanneer er reeds een bestaand plan is om internationale kernmisdrijven te plegen, of wanneer er anderszins bewijs is dat leden van een groep handelen met een gemeenschappelijk strafrechtelijk doel, iedereen die bewust deelneemt aan en bijdraagt tot de verwezenlijking van dit doel, individueel strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Deze leer heeft als gevolg dat een persoon niet alleen kan worden veroordeeld voor misdrijven die hij opzettelijk heeft gepleegd, maar ook voor misdrijven die hij niet opzettelijk en niet persoonlijk heeft gepleegd, maar die een "natuurlijk en voorzienbaar gevolg" waren van het gemeenschappelijke doel of de doelstelling van de gemeenschappelijke criminele organisatie.384 Onder deze vorm van aansprakelijkheid kan een persoon aansprakelijk worden gesteld voor alle misdrijven die worden gepleegd op grond van het bestaan van een gemeenschappelijk plan of ontwerp dat het plegen van een in het Statuut bedoeld misdrijf inhoudt, indien de beklaagde samen met anderen aan het gemeenschappelijke ontwerp deelneemt.385 De kern van JCE is het feit dat er sprake is van een organisatie of een groep met een gemeenschappelijk doel. Deze doctrine vindt zijn historische wortels in de zoektocht naar een gepaste bestraffing voor Nazi-misdadigers. Op 15 september 1944 kwam er een voorstel langs Amerikaanse kant voor twee doctrines, nl. de doctrine van samenzwering en de doctrine van lidmaatschap van criminele organisaties.386 De ene doctrine had tot doel grote oorlogsmisdadigers te vervolgen, terwijl de andere bedoeld was om de ‘kleinere vissen’ te viseren. Men verduidelijkte dat het onder reeds bestaande technieken niet mogelijk zal zijn om alle Axis oorlogsmisdadigers te vatten en te veroordelen. Deze twee doctrines vormden uiteindelijk de basis voor de JCED.387

JCE wordt niet uitdrukkelijk vermeld in het Rwandastatuut of het Joegoslaviëstatuut, maar werd grotendeels gecreëerd door rechters en Openbare Aanklagers van het ICTY. De JCED werd uiteindelijk meer gebruikt door het ICTY dan het ICTR.

382 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 268. 383 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 269. 384 C. DAMGAARD, Individual Criminal Responsibility for Core International Crimes, 127.

385 A. M. DANNER, J. S. MARTINEZ, Guilty Associations: Joint Criminal Enterprise, Command Responsibility, and the Development of International Criminal Law, Draft: September 15, 2004 (forthcoming Cal. L. Rev. January 2005), 22-23.

386 De twee doctrines waren een idee van Kolonel Murray Bernays van de American Department of War. 387 C. DAMGAARD, Individual Criminal Responsibility for Core International Crimes, 132.

Het is de Tadic zaak die voor de eerste maal de hedendaagse versie van het concept van de joint criminal enterprise erkende. In de uitspraak van de Beroepskamer wordt JCE verder opgedeeld in drie categorieën. De eerste categorie heeft betrekking op de ‘basisvorm’, nl. het geval waarin alle betrokkenen die over een overeenkomstig gemeenschappelijk doel handelen, dezelfde criminele opzet delen en handelen om uitvoering te geven aan deze opzet. Zo kan men bijvoorbeeld schuldig worden bevonden van een misdaad indien de Openbare Aanklager kan bewijzen dat het gemeenschappelijke plan was om deze misdaad te plegen, en dat men hieraan vrijwillig heeft deelgenomen in ten minste een onderdeel van het gemeenschappelijek ontwerp, en dat de beklaagde beoogd had mee te helpen aan het plegen van deze misdaad, zelf als hij deze uiteindelijk niet zelf gepleegd heeft.

De tweede categorie van JCE is gelijkaardig aan de eerste, met dat verschil dat het gekenmerkt wordt door het systemische karakter van de misdaden die in het kader van de JCE zijn gepleegd, in die zin dat er sprake is van een georganiseerd systeem van mishandeling. In de Tadic zaak verwees deze tweede categorie in de eerste plaats naar concentratiekampen. Om een persoon op grond van deze categorie verantwoordelijk te stellen, hoeft de Openbare Aanklager geen formele of informele overeenkomst tussen de betrokkenen bewijzen, maar moeten ze aantonen dat de beklaagde zich hield aan een systeem van onderdrukking. Het bewijs bestaat dus uit het aantonen van het bestaan van een georganiseerd repressiesysteem; actieve deelname aan de handhaving van dit repressiesysteem door de verdachte; kennis van de aard van het systeem door de verdachte; en de intentie van de verdachte om het systeem van repressie te bevorderen.388

De derde categorie is gekend als een uitgebreide vorm van JCE, het gaat om gevallen waarin alle betrokkenen een gemeenschappelijk opzet delen om een bepaalde strafrechtelijke handeling te plegen en waar de hoofddader vervolgens een misdaad pleegt die buiten de beoogde JCE valt, maar die niettemin een "natuurlijk en voorzienbaar gevolg" uitmaakt van het uitvoeren van de overeengekomen JCE.389 Deze derde categorie werd een van de onderwerpen van discussie in de Karemera zaak voor het ICTR. De verdediging wierp hierbij twee verschillende aspecten op. Ten eerste wierp men op dat het Tribunaal geen jurisdictie had over de uitgebreide vorm van JCE, nl. de derde categorie, in een intern conflict aangezien hier geen statenpraktijk of ondersteunende opinio juris voor is. De verdediging beweert dat volgens de rechtspraak van het Tribunaal, de uitgebreide vorm van JCE enkel deel uitmaakt van internationaal gewoonterecht indien het om internationale conflicten gaat.390 Ten tweede haalt de verdediging aan dat de toepassing van aansprakelijkheid op grond van de uitgebreide vorm van JCE in interne conflicten een schending is van het legaliteitsprincipe, nl. het nullum crimen sine lege principe.391 De Kamer beslist m.b.t. het eerste verweer dat gezien de gezaghebbende rechtspraak van de Beroepskamer van het ICTY over dit onderwerp, de Kamer rechtsmacht heeft inzake JCE-aansprakelijkheid zoals vervat in artikel 6(1) van het Statuut op basis van het internationaal gewoonterecht. De Kamer bepaalt dat JCE-aansprakelijkheid een van de vormen uitmaakt van strafrechtelijke aansprakelijkheid onder artikel 6(1) van het Statuut en dat JCE-aansprakelijkheid

388 A. M. DANNER, J. S. MARTINEZ, Guilty Associations: Joint Criminal Enterprise, Command Responsibility, and the Development of International Criminal Law, Draft: September 15, 2004 (forthcoming Cal. L. Rev. January 2005), 24-25.

389 ICTY, Prosectuor v. Tadic, Case No. IT-94-1-1, Appeals Chamber Judgment, 15 juli 1999, para. 196-204; G.

METTRAUX, International Crimes and the Ad Hoc Tribunals, Oxford: Oxford university press, 2005, 290.

390 ICTR, The Prosecutor v. Édourad Karemera, Mathieu Ngirumpatse, Joseph Nzirorera and

André Rwamakuba, Case No. ICTR-98-44-T, Trial Chamber III Decision on the Preliminary Motions by the Defence of Joseph Nzirorera, Édourad Karemera, André Rwamakuba and Mathieu Ngirumpatse Challenging Jurisdiction in Relation to Joint Criminal Enterprise, 11 mei 2004, (hierna: Karemera JCE Decision) para. 1-4.

zowel van toepassing is in internationale als in interne gewapende conflicten. De Kamer erkent dat JCE- aansprakelijkheid enkel impliciet vervat is in artikel 6(1) op grond van internationaal gewoonterecht voor internationale gewapende conflicten en dat toepasselijke regels voor internationale gewapende conflicten niet automatisch toepasbaar zijn in interne gewapende conflicten. Niettemin betwist de Kamer niet dat internationaal gewoonterecht individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid oplegt voor ernstige schendingen van internationaal humanitair recht die werden begaan in interne gewapende conflicten. De rationale achter het concept is dezelfde in internationale en niet-internationale conflicten. De aard van het conflict is m.a.w. niet relevant voor de verantwoordelijkheid van de dader. Als laatste merkt de Kamer ook op dat de afwezigheid van een precedent bij de internationale ad hoc straftribunalen m.b.t. de vraag of de aansprakelijkheid van JCE ook in een intern gewapend conflict kan ontstaan, niet betekent dat de doctrine niet van toepassing is op interne gewapende conflicten.392 Als antwoord op het tweede punt van de verdediging benadrukt de Kamer dat aan het legaliteitsprincipe wordt voldaan indien (1) een strafrechtelijke veroordeling gebaseerd is op een regel die bestond op het moment dat het vermeende handelen of nalaten werd begaan en; (2) dat het voldoende voorspelbaar was voor de beklaagde dat zijn gedrag strafrechtelijk gesanctioneerd kon worden en dat de wet die in een dergelijke aansprakelijkheid voorziet, op het betrokken tijdstip voldoende toegankelijk was. Wat betreft de eerste voorwaarde beslist de Kamer dat het voldoende was dat de JCED onderdeel uitmaakte van het internationaal gewoonterecht op het moment dat de betreffende misdaden plaatsvonden. Wat betreft de tweede voorwaarde legt de Kamer uit dat gezien het specifieke karakter van het internationaal strafrecht, het legaliteitsbeginsel niet in dezelfde mate van toepassing is op het internationaal strafrecht als in bepaalde nationale rechtsstelsels. Niettemin beslist de Kamer dat zelf als de rechterlijke beslissingen omtrent JCE-aansprakelijkheid betrekking hadden op internationale gewapende conflicten, elke potentiële dader kon "begrijpen dat de misdaden van een dergelijke ernst niet afhankelijk waren van het internationale of interne karakter van het gewapend conflict". De kamer concludeert dat de toepassing van JCE-aansprakelijkheid in interne conflicten geen schending uitmaken van het nullum crimen sine lege principe.393 De rationale van joint criminal enterprise werd ook verder uitgelegd in de Karemera JCE Decision. Indien men enkel de dader die het feit materieel uitvoert strafrechtelijk aansprakelijk stelt, zou men de rol van al diegenen die het de dader op de een of andere manier fysiek mogelijk hebben gemaakt om het strafbare feit uit te voeren, negeren. Tegelijkertijd zou, afhankelijk van de omstandigheden, het louter aansprakelijk stellen van deze ‘helpers’ als medeplichtigen, de mate van hun strafrechtelijke aansprakelijkheid onderschatten.394

Tenslotte wordt de JCED bekritiseerd omwille van het feit dat het een vorm van collectieve aansprakelijkheid zou zijn, zeker betreffende de derde uitgebreide categorie. JCE-aansprakelijkheid is nog steeds een vorm van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid, hoewel het steunt op elementen zoals het hanteren van een gemeenschappelijk doel en de doctrine vaak wordt toegepast op personen die behoren tot een criminele organisatie. Het ICTY heeft zelf ook gewaarschuwd voor het gevaar van collectieve aansprakelijkheid wanneer de doctrine wordt toegepast bij het vervolgen van meerdere daders.395

392 Karemera JCE Decision, para. 32-38. 393 Karemera JCE Decision, para. 39-45. 394 Karemera JCE Decision, para. 36.