• No results found

D. Immuniteiten

4.3.4. Temporele rechtsmacht

Artikel 7 van het Statuut bepaalt dat de temporele rechtsmacht van het ICTR reikt van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994. Zoals voorheen vermeld, was de voorgestelde temporele rechtsmacht een van de redenen waarom Rwanda uiteindelijk tegen Resolutie 955 (1994) stemde. De Rwandese delegatie merkt op dat de tijdsspanne voorgesteld in de ontwerpresolutie voor een tegenstrijdigheid zorgt tussen artikelen 6 en 7 van het Statuut. Artikel 6 (1) van het Statuut bepaalt dat een persoon strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het plannen, aansporen, bevelen of het plegen van een van de misdaden waarover het Rwandatribunaal rechtsmacht heeft of het bieden van hulp op eender welke manier of het steunen in de planning, voorbereiding of uitvoering daarvan.441 Tegelijkertijd stelt artikel 7 van het Statuut de rechtsmacht vast op de periode tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994.442 Niet alleen de berechting van kleinschaligere uitroeiingen van voor ’94 zouden hierdoor uit de boot vallen, maar ook de berechting van personen die voor ’94 reeds genocidemisdaden aan het plannen of voorbereiden waren. De uitroeiing van Tutsi’s door Hutu’s werd reeds maanden voor de effectieve uitvoering ervan gepland. De massamoorden werden gepleegd op een gecoördineerde, systematisch en methodologisch wijze.443

Het mandaat voor de commissie van experts voor Rwanda gold van 6 april 1994 tot en met 15 juli 1994, maar men verduidelijkte dat het niet de bedoeling was dat de temporele rechtsmacht van het Tribunaal, indien een internationaal tribunaal voor Rwanda zou worden opgericht, eveneens gebonden zou zijn aan deze periode.444 437 Artikel 1 Statuut Rwandatribunaal.

438 Artikel 8(2) Statuut Rwandatribunaal.

439 V. MORRIS; M.P. SCHARF, The International Criminal Tribunal for Rwanda, 296. 440 Ibid., 297

441 Artikel 6(1) Statuut Rwandatribunaal. 442 Artikel 7 Statuut Rwandatribunaal.

443 Security Council, Letter dated 1 October 1994 from the secretary-general addressed to the president of the security council, UN Doc. S/1994/1125 (4 oktober 1994).

444 Preliminary Report of the Independent Commission of Experts Established in Accordance with Security Council Resolution 935 (1994), UN Doc. S/1994/1125 (4 oktober 1994), 31.

Secretaris-Generaal Boutros-Boutros Ghali legde uit dat het de vliegtuigcrash van 6 april 1994 was die de trigger vormde voor de start van de burgeroorlog en de genocide. Toch heeft de VN-Veiligheidsraad ervoor gekozen om de temporele rechtsmacht te vervroegen naar 1 januari 1994 net met het doel om de periode van de planning en de voorbereiding van de genocide ook onder de rechtsmacht van het Tribunaal te doen vallen.445 De keuze om 1 januari 1994 als startpunt te nemen, was een soort compromis tussen enerzijds de Rwandese regering die van oordeel was dat ook de grondslagen van de genocide, nl. de ‘pilot projects’, in aanmerking moesten worden genomen, en anderzijds sommige leden van de VN-Veiligheidsraad die het beginpunt zo dicht mogelijk bij 6 april 1994 wilden houden.446 Tegelijkertijd wil dit ook zeggen dat de temporele rechtsmacht breder wordt ingevuld dan wanneer men rekening houdt met het tijdstip waarop de VN-Veiligheidsraad voor de eerste maal deze schendingen van internationaal humanitair recht in Rwanda expliciet afkeurt en men doet herinneren aan het principe van individuele verantwoordelijkheid voor deze schendingen.447 Daarnaast is het pas op 17 mei 1994 dat de VN- Veiligheidsraad de situatie in Rwanda heeft erkend als een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid en heeft gehandeld onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest.448 Dit laatste vormde in een gelijkaardige discussie omtrent de oprichting van het ICTY voor de Franse vertegenwoordiger een probleem aangezien het oprichten van een tribunaal krachtens Hoofdstuk VII van het VN-Handvest enkel toegelaten is met het oog op het handhaven of het herstellen van de vrede, en niet om eerdere misdaden te bestraffen.449

Rekening houdend met de aard van de misdaden, riskeren vervolgingen door het ICTR onvolledig te zijn indien belangrijke, voorafgaande gebeurtenissen niet overwogen kunnen worden omdat ze buiten de temporele rechtsmacht vallen. Toch voorziet artikel 6 van het Statuut dat een persoon die de strafbare misdaden onder het Statuut heeft gepland, op gang gebracht, bevolen, uitgevoerd of anderszins heeft geholpen en aangemoedigd bij de planning, de voorbereiding of de uitvoering ervan, individueel strafrechtelijk verantwoordelijk zal worden gesteld voor deze misdaad. Dit wil zeggen dat naast het effectief plegen van de misdaden die onder de materiële rechtsmacht van het Tribunaal vallen, het plannen, bevelen, … ervan eveneens strafbaar is (i.h.b. het plannen of voorbereiden van de genocide).450 Ook artikel 2(3) van het Statuut verwijst onrechtstreeks naar het plannen of voorbereiden van genocidemisdaden bv. onder de vorm van samenzwering om genocide te plegen of het rechtstreeks en publiekelijk aansporen tot het plegen van genocide (artt. 2(3)(b) en 2(3)(c) van het Statuut). Samenzwering is een voorbeeld van een voortdurend misdrijf of van een inchoate crime.451 Het ICTR legde in de zaak Prosecutor v. Musema uit dat samenzwering om genocide te plegen zoals strafbaar onder het Statuut, is 445 Comprehensive Report of the Secretary-General on Practical Arrangements for the Effective Functioning of the International Tribunal for Rwanda, Recommending Arusha as the Seat of the Tribunal, UN Doc. S/1995/134 (13 februari 1995), para. 14.

446 D. SHRAGA, R. ZACKLIN, Symposium Towards an International Criminal Court: The International Criminal Tribunal For Rwanda, 7 Eur. J. Int’l L. 501, 1996, 506.

447 Statement by the President of the Security Council, UN Doc. S/PRST/1994/16 (7 april 1994); Statement by the President of the Security Council, UN Doc. S/PRST/1994/21 (30 april 1994), 1.

448 Resolutie 918 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, UN Doc. S/RES/918 (17 mei 1994). 449 P. AKHAVAN, The International Criminal Tribunal for Rwanda: The politics and pragmatics of punishment,

American Journal of International Law, Vol. 90, Issue 3, 1996, 505.

450 Artikel 6 Statuut Rwandatribunaal in samenlezing met artikel 2(3) Statuut Rwandatribunaal.

451 Inchoate crime is een misdaad gerelateerd aan het plannen van criminele activiteiten, of activiteiten die

criminele gedragingen aanmoedigen of vergemakkelijken. In common law landen situeert de strafbaarstelling hiervoor zich in het allervroegste stadium. Zie: F. MAFEZA, The Temporal Jurisdiction of the International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) and its Impact on the Establishment of Evidences of Conspiracy to Commit Genocide: Case of Théoneste Bagosora, Ferdinand Nahimana and their co-defendants, G.J.I.S.S. Vol. 3(3), May-

overgenomen uit het Genocideverdrag.452 De voorbereidende werken van dit Genocideverdrag wijzen er echter op dat het de bedoeling was dat, gezien de ernstige aard van het misdrijf van genocide, de loutere overeenkomst om genocide te plegen strafbaar moet zijn, zelfs als er geen voorbereidende handeling heeft plaatsgevonden. Dit steunt op de Angelsaksische doctrine van samenzwering. Hoewel Common Law landen en Civil Law landen een andere invulling kennen van het concept samenzwering, komt het Tribunaal tot het besluit dat de constitutieve elementen onder beide systemen gelijkaardig zijn en dat deze elementen ertoe leiden dat op basis van deze elementen, de samenzwering tot het plegen van genocide moet worden gedefinieerd als een overeenkomst tussen twee of meer personen om het misdrijf van genocide te plegen.453 De loutere overeenkomst tussen twee of meer personen om genocide te plegen is een strafbaar feit onder het Statuut voor het Rwandatribunaal.454 In vele processen bevond de Aanklager moeilijkheden in het verzamelen van bewijsmateriaal tot samenzwering aangezien een groot deel van deze bewijzen buiten de temporele rechtsmacht van het Tribunaal vielen.455 Een voorbeeld hierbij was de zaak Prosecutor v. Théoneste Bagosora et al..456 De verweerders in deze zaak hadden samengespannen met de bedoeling de Tutsi-bevolking uit te roeien en de leden van de oppositie te elimineren, zodat zij aan de macht zouden kunnen blijven.457 Om dit te bewijzen, deed de Aanklager beroep op feiten die zich voordeden voor 1994 en haalde aan dat de genocide in grote mate voor 1994 werd gepland, en pas tussen april en juni 1994 effectief werd uitgevoerd.458 De verdediging argumenteerde hierop dat dit eventuele bewijs buiten de temporele jurisdictie van het Tribunaal valt.459 Het Tribunaal verduidelijkt dat men enkel beklaagden mag veroordelen voor misdaden gepleegd in 1994, maar voegt daaraan toe dat de Beroepskamer heeft bepaald dat de temporele rechtmsacht van het Tribunaal de toelating van bewijs van evenementen die zich voor 1994 voordeden niet in de weg staat, indien de Kamer dit bewijsmateriaal relevant en bewijskrachtig acht en er geen dwingende reden is om het uit te sluiten. Dit bewijs kan een bepaalde context en een opzettelijk gedragspatroon verduidelijken indien het crimineel gedrag zich reeds voor 1994 voordeed.460 Ook al vindt de samenzwering plaats op een vroeger moment, vermeldt rechter Shahabuddeen dat zolang de partijen zich aan de overeenkomst houden, dit kan worden beschouwd als het voortdurend vernieuwen van deze overeenkomst tot op het moment dat men de handelingen

June 2014, 160; C. VAN DEN WYNGAERT; S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, boek 1: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2014, 368.

452 ICTR, Prosecutor v. Musema, Case No. ICTR-96-13-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 27 januari 2000,

para. 185-187; Genocideverdrag

453 ICTR, Prosecutor v. Musema, Case No. ICTR-96-13-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 27 januari 2000,

para. 191.

454 W. A. SCHABAS, The UN International Criminal Tribunals: The former Yugoslavia, Rwanda and Sierra Leone,

Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2006, 137.

455 F. MAFEZA, The Temporal Jurisdiction of the International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) and its Impact on the Establishment of Evidences of Conspiracy to Commit Genocide: Case of Théoneste Bagosora, Ferdinand Nahimana and their co-defendants, G.J.I.S.S. Vol. 3(3), May-June 2014, 158.

456 ICTR, The Prosecutor v. Théoneste Bagosora, Gratien Kabiligi, Aloys Ntabakuze and Antole Nsengiyumva,

Case No. ICTR-98-41-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 18 december 2008.

457 ICTR, The Prosecutor v. Théoneste Bagosora, Gratien Kabiligi, Aloys Ntabakuze and Antole Nsengiyumva,

Case No. ICTR-98-41-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 18 december 2008, para. 194 en 2084.

458 ICTR, The Prosecutor v. Théoneste Bagosora, Gratien Kabiligi, Aloys Ntabakuze and Antole Nsengiyumva,

Case No. ICTR-98-41-T, Trial Chamber Judgment and Sentence, 18 december 2008, para. 195.

459 Ibid., para. 2086. 460 Ibid., para. 2091.

gesteld in deze overeenkomst effectief uitvoert. Een samenzweringsovereenkomst gemaakt voor 1994, maar die tegelijkertijd ook doorloopt in 1994, kan worden beschouwd als vallend onder de rechtsmacht van het Tribunaal.461 Ook het rechtstreeks en publiekelijk aansporen tot het plegen van genocide zoals in artikel 2(3)(c) van het Statuut kan worden beschouwd als een voortdurend misdrijf of inchoate crime. Er zou dus sprake kunnen zijn van een gelijkaardig probleem als bij de samenzwering, zoals door rechters Lal Chand Vohrah en Rafael Nieto-Navia werd opgevat.462 Desalniettemin kiest het ICTR in deze context voor een afwijkende redenering. Indien men zich voor 1994 schuldig heeft gemaakt aan het aansporen tot het plegen van genocide zoals beoogd door artikel 2(3)(c) van het Statuut, zal dit enkel onder de temporele rechtsmacht van het Tribunaal vallen indien de beklaagde deze ophitsing opnieuw in omloop brengt doorheen het jaar 1994 of indien de beklaagde in 1994 maatregelen neemt om de verspreiding van deze boodschap te vergemakkelijken of de aandacht van het publiek erop vestigt. Slechts indien aan deze voorwaarde is voldaan zullen de boodschappen (met betrekking tot het aansporen tot het plegen van genocide) die voor 1994 werden verspreid, als bewijsmateriaal kunnen dienen om de intentie van de beklaagde of een bepaald patroon in diens gedrag aan te tonen of om een beter algemeen inzicht te krijgen over de beklaagde.463 Het voorbeeld bij uitstek is deze waarbij Dr. Leon Mugesera, een van de adviseurs van President Habyarimana, op 26 november 1992 oproep deed tot uitroeiing van de Tutsi's in wat hij beschreef als een "definitieve oplossing, Rwandese stijl”.464 Echter, aan deze oproep die kan worden beschouwd als het rechtstreeks en publiekelijk aansporen tot het plegen van genocide, kwam verder geen vervolg. Dr. Leon Mugesera was voor 1 januari 1994 reeds naar Canada gevlucht en had daar een vluchtelingenstatus verkregen. Wegens de afwezigheid van de voortzetting van de speech van november 1992 in 1994, besloot de Aanklager dat het Tribunaal hierover geen rechtsmacht had.465 Op 23 januari 2012 werd Mugesera terug naar Rwanda gedeporteerd, en op 15 april 2016 veroordeelde een Rwandese rechtbank hem tot een levenslange gevangenisstraf (zie ook 2.2.).

Het plannen, aansporen tot, bevelen, fysiek plegen of anderszins het helpen of bijstaan bij de planning, de voorbereiding of de uitvoering van de misdaden onder het Statuut, zoals in artikel 6 van het Statuut, en de samenzwering tot het plegen van genocide zoals in artikel 2(3)(b) van het Statuut, kunnen dus toch onder de rechtsmacht van het Tribunaal vallen indien dit plaatsvond voor 1994 op voorwaarde dat er een oorzakelijk verband kan worden aangetoond tussen de feiten en de voltooiing van het misdrijf. Dit wordt beschouwd als een voortdurend misdrijf. Andere voortdurende misdaden, met name het rechtstreeks en publiekelijk aanzetten tot het plegen van genocide zoals in artikel 2(3)(c) van het Statuut, vereisen een quasi-herhaling van de misdaad gedurende 1994 opdat het als bewijs kan worden aangebracht door de Aanklager voor het Tribunaal. Voor de aanzetting tot het plegen van genocide is een oorzakelijk verband met de daaropvolgende uitvoering dus niet vereist, maar blijft de misdaad niettemin gebonden door de temporele rechtsmacht van het Tribunaal zoals in

461 ICTR, Nahimana et al.,Separate Opinion of Judge Shahabuddeen, Case No. ICTR-97-27-AR72, 5 September

2000; ICTR, Nahimana et al., para. 101.

462 ICTR, Nahimana et al., Joint Separate Opinion of Judge Lal Chand Vohrah and Judge Rafael Nieto-Navia, Case

No. ICTR-96-11-AR72 and ICTR-97-27-AR72, 5 september 2000, para. 7-9.

463 ICTR, Nahimana et al., para. 103.

464 P. AKHAVAN, The International Criminal Tribunal for Rwanda: The politics and pragmatics of punishment,

American Journal of International Law, Vol. 90, 1996, 506.

465 W. A. SCHABAS, The UN International Criminal Tribunals: The former Yugoslavia, Rwanda and Sierra Leone,

artikel 7 van het Statuut.466 Vanzelfsprekend blijven aflopende of ogenblikkelijke misdrijven strikt gebonden aan de temporele rechtsmacht van het ICTR.467

De einddatum van de temporele rechtsmacht van het Tribunaal werd vastgesteld op 31 december 1994. Ook deze keuze was, net zoals de keuze voor de begindatum, willekeurig gemaakt als compromis tussen de beperkte benadering van de Rwandese regering en de meer open benadering van de leden van de VN-Veiligheidsraad.468 De Rwandese regering gaf de voorkeur aan 17 juli 1994 als einddatum, nl. het moment waarop het RPF de macht grijpt. Op deze manier zouden enkel genocidemisdaden en andere misdaden tegen de mensheid, gepleegd door het voorgaande Hutu regime onder de rechtsmacht vallen van het Tribunaal.469 Daarentegen was het de bedoeling van de VN-Veiligheidsraad om ook misdaden die gepleegd werden na de vestiging van de nieuwe regering onder de rechtsmacht te brengen van het Tribunaal. Ook al werd de einddatum uiteindelijk vastgesteld op 31 december 1994, zou het voor de VN-Veiligheidsraad toch mogelijk zijn om de rechtsmacht van het Tribunaal uit te breiden voor feiten na 1994, indien ze dit noodzakelijk achten.470 De VN-Veiligheidsraad houdt zich het recht voor om via het aannemen van een nieuwe Hoofdstuk VII-resolutie artikelen van het Statuut te amenderen. Een voorbeeld hiervan is wanneer men een extra Kamer van Terechtzitting heeft ingevoerd en de VN-Veiligheidsraad bij resolutie 1165 het betrokken artikel 10 van het Statuut heeft gewijzigd.471 De VN-Veiligheidsraad zou artikel 7 van het Statuut omtrent de temporele rechtsmacht dus ook kunnen amenderen wanneer er na 1994 nog sprake zou zijn van meer ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.472 Dit biedt dus als een belangrijke waarschuwing tegenover personen die ernstige misdaden blijven plannen, zowel binnen als buiten het Rwandese grondgebied, in het bijzonder zij in de vluchtelingenkampen.473

In tegenstelling tot het Rwandatribunaal, voorzag men bij de oprichting van het Joegoslaviëtribunaal louter een begindatum (nl. 1 januari 1991), maar geen einddatum voor de temporele rechtsmacht. Het was aan de VN- Veiligheidsraad om te bepalen wanneer de vrede hersteld zou zijn en de temporele rechtsmacht van het ICTY zou ophouden. De temporele rechtsmacht van het ICTY had dus een open einde en kon telkens worden verlengd totdat de VN-Veiligheidsraad het tegendeel zou beslissen.474 Het feit dat voor het ICTR wel een einddatum werd bepaald

466 P. AKHAVAN, The International Criminal Tribunal for Rwanda: The politics and pragmatics of punishment,

American Journal of International Law, Vol. 90, 1996, 506; O. DUBOIS, Rwanda’s national criminal courts and the International Tribunal, International Review of the Red Cross, No. 321, 12 december 1997.

467 Aflopend of ogenblikkelijk misdrijf is het misdrijf waarbij de wettelijk strafbaar gestelde gedragingen

voltrokken is en ophoudt zodra alle constitutieve bestanddelen ervan voltrokken zijn. Zie: C. VAN DEN WYNGAERT; S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, boek 1: Strafrecht, Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 2014, 220.

468 D. SHRAGA, R. ZACKLIN, Symposium Towards an International Criminal Court: The International Criminal Tribunal For Rwanda, 7 Eur. J. Int’l L. 501, 1996, 507.

469 D. SHRAGA, R. ZACKLIN, Symposium Towards an International Criminal Court: The International Criminal Tribunal For Rwanda, 7 Eur. J. Int’l L. 501, 1996, 507.

470 R. S. LEE, The Rwanda Tribunal, 9 LJIL 37, 1996, 49; Statement to the Security Council by France on 8

November 1994, UN Doc. S/PV. 3453 (8 november 1994), 3.

471 Resolutie 1165 van de VN-Veiligheidsraad, UN Doc. S/1165/1998 (30 april 1998).

472 D. SHRAGA, R. ZACKLIN, Symposium Towards an International Criminal Court: The International Criminal Tribunal For Rwanda, 7 Eur. J. Int’l L. 501, 1996, 507.

473 R. S. LEE, The Rwanda Tribunal, 9 LJIL 37, 1996, 49.

en dat de VN-Veiligheidsraad eerder geneigd was deze temporele rechtsmacht niet te verlengen, beperkt het afschrikkingseffect van het ICTR voor feiten die na 1994 werden gepleegd.475