• No results found

VOLKERAK ZOOMMEER

In document Biodiversiteit in de Zuidwestelijke Delta (pagina 125-127)

Het Volkerak-Zoommeer ontstaat door de realisatie van de Grevelingendam (1965), de Volkerakdam (1969), het Schelde-Rijnkanaal (1975), de Markiezaatskade (1983), de Oesterdam (1986) en de Philipsdam (1987), waarbij het gebied respectievelijk ontkoppeld wordt van de Grevelingen, het Hollands Diep en de Oosterschelde. Het gebied verandert daarbij in een stagnant zoet (tot zeer licht brak) watermeer (Ysebaert et al. 2013b).

PERIODE 1971-1990

Breukers et al. (1996) beschrijven de ontwikkeling in de visstand (op basis van stortkuilvangsten) voor de periode 1987-1994. Door verzoeting van het Volkerak-Zoommeer ontwikkelt zich in het gebied een jaar na de afsluiting een zoetwatervissengemeenschap als gevolg van instroom van vislarven vanuit het Haringvliet/Hollands Diep via de Volkeraksluizen en in mindere mate via de Dintel en Steenbergsche Vliet. De eerste jaren domineren Snoekbaars en Baars. Sinds 1992 hebben Pos, Blankvoorn en Brasem zich sterk ontwikkeld en in 1994 domineren Brasem en Pos, soorten die sterk afhankelijk zijn van bodemdieren (Breukers et al. 1996).

Typische mariene vissoorten zijn uit het Volkerak-Zoommeer verdwenen na de afsluiting in

1987 (Tosserams et al. 2000). Soorten die wel nog gesignaleerd werden in het Volkerak-Zoommeer zij het in zeer lage dichtheden, waren onder andere Haring, Diklipharder, Zeebaars, Tong, Sprot, Geep, Zandspiering, Snotolf, Paling en Bot. Dergelijke soorten kunnen mogelijk binnenkomen via de

Volkeraksluizen. Breukers et al. (1996) geven aan dat de vangsten van diadrome soorten vrij constant zijn gebleven (Aal, Bot, Driedoornige stekelbaars, Spiering, Fint, Houting, Zeeforel, Rivierprik en Zeeprik). Glasaal en Bot komen via de Krammer- en Bergsediepsluizen binnen. Daarnaast is een deel van de Bot-populatie bij het ontstaan van het Volkerak-Zoommeer ingesloten. Voor Bot signaleren Breukers et al. (1996) een afname in de vangsten (stortkuil), waarschijnlijk door afname van de ingesloten populatie en waarbij de intrek van Bot te gering is om te compenseren.

PERIODE 1991-2015

In 1995 worden in totaal 23 vissoorten gevangen (met kuil), waarvan 19 zoetwatersoorten en in 1999 21 vissoorten. De situatie in 1999 is daarmee vergelijkbaar met de situatie in 1997 (Tosserams et al. 2000). De hedendaagse visstand in het Volkerak-Zoommeer wordt gedomineerd door Brasem, gevolgd door Karper, Snoekbaars en Blankvoorn. Voor diadrome vissoorten is veelal weinig geschikt achterland aanwezig, met uitzondering van Paling en Driedoornige stekelbaars. In hoeverre de West- Brabantse beken geschikt zouden kunnen zijn voor paai en opgroei van Rivierprik is onbekend, maar behoort tot de mogelijkheden.

Macrozoöbenthos

De aanleg van de Haringvlietdam en de Volkerakdam, het sluiten van de zeegaten en het instellen van een sluizenregime voor de Haringvlietsluizen heeft grote veranderingen teweeggebracht in de aard van het Rijn-Maasgebied, met als gevolg grote veranderingen in de bodemdiergemeenschappen van het zachte substraat (Wijnhoven & Hummel, 2008). Het gebied veranderde van een dynamisch zoet- zout gradiënt met veel dynamiek en getijdenwerking in meerdere statische zoetwaterbekkens met daarvoor gelegen een scherp afgescheiden brak-zoute Voordelta. Daarnaast had ook verontreiniging een groot effect op het bodemleven. Eutrofe en door verontreinigingen verslechterde condities waren gedurende de jaren 60 van vorige eeuw al waarneembaar in de rivieren en de Biesbosch. Na de aanleg van de Deltawerken volgden in de jaren zeventig van de vorige eeuw verslechterde water- en

sedimentkwaliteit in Hollandsch Diep en Haringvliet (Wijnhoven & Hummel 2008). Gedurende de jaren 80 verbeterde geleidelijk de waterkwaliteit van het door de rivieren aangevoerde water.

De historische bodemdiergemeenschappen, voor de Deltawerken, laten een natuurlijke gradiënt zien van zoutwater gemeenschappen via zout-brakke gemeenschappen en brakke gemeenschappen naar zoete gemeenschappen met zeer lichte zout invloeden (Wolff 1973, zie ook open zeearmen).

De gradiënt loopt van een gemeenschap in de Voordelta, naar een gemeenschap rond de toekomstige Haringvlietdam, naar een gemeenschap in Haringvliet en Hollandsch Diep, overgaand naar

gemeenschappen voor de Biesbosch en de rivieren (Wijnhoven & Hummel 2008). Allen zijn gemeenschappen van een dynamisch milieu met getijslag en variaties in zoutgehalte. Volgens Wijnhoven & Hummel (2008) benaderen de bodemdiergemeenschappen uit het begin van de jaren 60 van de vorige eeuw de referentiegemeenschappen die horen bij een gradiënt van Voordelta tot en met Hollandsch Diep. Afgaande op de soortenrijkdom en de dichtheden gaat het echter wel om verarmde uitvoeringen van referentiegemeenschappen, wellicht ten gevolge van eerdere verstoringen. De gemeenschappen van de Biesbosch en de rivieren worden in de jaren 60 al wel door de

aanwezigheid van verontreinigingen en nutriënten bepaald (Wijnhoven & Hummel 2008). Dit was voor de eerdergenoemde zoutere wateren minder het geval.

Door de bouw van de Haringvlietdam kwam er een einde aan het getijdenmilieu in het Haringvliet- Hollandsch Diep – Biesbosch continuüm, en verdween naast het getij ook de zoutinvloed.

Intergetijdengebieden verdwenen grotendeels en de estuariene bodemdiergemeenschappen maakten plaats voor zoete bodemdiergemeenschappen. De hedendaagse gemeenschappen verschillen dan ook sterk van de historische gemeenschappen en kunnen grofweg worden opgesplitst naar twee

gemeenschappen gescheiden door de Haringvlietdam. Eén van het zoute, vrij dynamische milieu met (onregelmatige) zoetwater invloeden in de Voordelta. En één van het stagnante zoetwatermilieu, ten oosten van de Haringvlietsluizen. Het zoete milieu heeft een ontwikkeling meegemaakt van een oorspronkelijk door enkele opportunistische soorten gedomineerd systeem naar een meer divers systeem. In de eerste situatie is de soortenrijkdom en de diversiteit in het gebied laag, maar de aantallen zeer hoog. Vervolgens stabiliseert het onderwatermilieu zich, waarbij de nieuwe condities gehandhaafd blijven. Er verschijnt een nieuwe gemeenschap die het systeem overneemt en wordt gekenmerkt door een afname van de dichtheden, maar ook een toename van de soortenrijkdom en de

diversiteit (Wijnhoven & Hummel 2008). De soortensamenstelling komt grotendeels overeen met het IJsselmeer en de Veluwerandmeren. Net als in de open zeearmen en gesloten, zoute zeearmen spelen ook in de gesloten, zoete zeearmen exoten een steeds grotere rol. Goede voorbeelden hiervan zijn de opkomst van driehoeksmosselen, en in later stadium ook quagga-mosselen. Dit is bijv. ook het geval in het Volkerak-Zoommeer. Deze mosselen zijn filtreerders die de waterkolom filteren en daarmee een grote invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit en het voedselweb.

4.2.3.3 Vogels

Voor de vogels zijn diverse waterbekkens van belang, waarbij we van noord naar zuid de volgende de revue laten passeren: Haringvliet, Volkerakmeer, Zoommeer en Markiezaat.

HARINGVLIET

In document Biodiversiteit in de Zuidwestelijke Delta (pagina 125-127)