• No results found

Verschillende maatlatten binnen een watersysteem

oppervlaktewater 4.1 Inleiding

4.4 Verschillende maatlatten binnen een watersysteem

Omdat voor de KRW aan de Europese Commissie alleen gerapporteerd wordt over de maatlatten die horen bij het watertype van het waterlichaam, kan het zijn dat de effecten van maatregelen niet zichtbaar worden. Als bijvoorbeeld het KRW-watertype van een ri- vier R7 is (langzaamstromende rivier/nevengeul op zand/klei), dan worden alleen de re- sultaten op de maatlat voor dát KRW-watertype in de beoordeling opgenomen. De maatregelen voor de KRW betreffen echter niet alleen de hoofdstroom, maar vaak juist de aanleg van nevengeulen, strangen, kwelgeulen en natuurvriendelijke oevers van diepe aangetakte plassen. Deze diversiteit aan watertypen blijft onderbelicht als alleen de maatlat voor het riviertype wordt toegepast. Nevengeulen kunnen vanwege hun stro- mende karakter ook beoordeeld worden met de maatlat R7, maar de meest geschikte KRW-maatlatten voor strangen en kwelgeulen is M5: rivierbegeleidend water. Omdat deze laatste wateren niet worden meegenomen in de beoordeling van het rivierwaterli- chaam, tellen deze dus ook niet mee bij het beoordelen van de KRW-maatregelen.

Figuur 4.13

Waterlichamen met klasse ‘goed’ halen de biologische norm. Omdat met de voorziene maatregelen in vrijwel alle rijkswaterlichamen het doel wordt gehaald, is er geen maximaal pakket gedefinieerd.

4.6 Uitgaven voor KRW-maatregelen

Voor het bepalen van de uitgaven voor KRW-maatregelen is aan alle provincies en water- schappen gevraagd de uitgaven per KRW-periode aan het PBL te rapporteren. Alle provincies en een groot deel van de waterschappen hebben hieraan meegewerkt. Uit diverse reacties bleek dat het moeilijk was om een duidelijke knip te leggen tussen wat wel en wat niet aan de KRW kan worden toegewezen. Geholpen door een deskundigengroep – bestaande uit me- dewerkers van provincies en waterschappen –, input uit de ‘Rijk-regiodagen’, het IPO en twee workshops, is nader gedefinieerd wat wel en niet als uitgaven meegenomen moest wor- den. In kort bestek: alle uitgaven die gemaakt worden voor de KRW (gericht op verbetering van de chemische en biologische kwaliteit van oppervlakte- en grondwater), waarbij uitgaven om te voldoen aan de Meststoffenwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden niet aan de KRW worden toegerekend. De keuze wat wel/niet mee te nemen blijft arbitrair. Uit het oogpunt van beleid is het niet wenselijk om zowel uitgaven voor het mestbeleid als het gewasbeschermingsbeleid onder de noemer van de KRW te vatten. Vandaar dat alleen de bovenwettelijke inspanning (ten opzichte van het mest- en gewasbeschermingsbeleid) aan de KRW wordt toegerekend. Daarnaast worden uitgaven die worden gedaan voor de rioolwa- terzuivering tot en met de derde zuiveringstrap niet meegerekend, omdat ook zonder de KRW rioolwater gezuiverd zou worden.

Uitgaven voor de KRW door overheden bedragen circa twee miljard per planperiode Figuur 4.14 geeft een beeld van de uitgaven van de verschillende overheden aan de lopende KRW-maatregelen in het huidige beleid en de voorziene maatregelen voor de periode 2022- 2027. Per planperiode wordt circa €2 miljard besteed door waterschappen, Rijk en provin- cies. Waterschappen doen veruit de grootste uitgaven. Gemeenten zijn in figuur 4.14 niet meegenomen, omdat alleen voor de periode 2010-2015 cijfers beschikbaar zijn (ongeveer €400 miljoen). Het werkelijke totaalbedrag zal dus nog wat hoger zijn dan de genoemde 2 miljard. De cijfers in figuur 4.14 gaan over het totaal aan maatregelen, dus zowel maatrege- len om de belasting met nutriënten en andere verontreinigende stoffen te verminderen, als om de biologische kwaliteit te verbeteren.

Figuur 4.14

Directe uitgaven zijn de uitgaven zonder de verstrekte subsidies, hierdoor zijn de uitgaven optelbaar, weergave met de verstrekte subsidies zou tot ongewenste dubbeltelling leiden.

Medewerkers provincies en waterschappen: uitgaven derde KRW-periode ongeveer even hoog als tweede periode

Ook al ligt de invulling van de derde KRW-periode nog niet vast, provincie- en waterschaps- medewerkers schatten in het algemeen in dat de uitgaven voor de derde periode ongeveer op het niveau van de tweede periode zullen liggen. Gemiddeld werken er tussen 5 en 10 fte (voltijdseenheden) per provincie aan de KRW. Bij de waterschappen is dit niet bekend. Agrariërs, terreinbeherende organisaties en het Rijk

Niet alleen provincies en waterschappen geven geld uit aan het halen van de KRW-doelen, ook agrariërs, terreinbeherende organisaties en het Rijk doen dat. Het Rijk (lees Rijkswater- staat) draagt vooral bij aan het beheer van de rijkswateren en verstrekt subsidies aan pro- vincies, waterschappen en terreinbeherende organisaties. Agrariërs dragen onder andere bij aan de KRW-doelen via de maatregelen die opgenomen zijn in het DAW (zie paragraaf 2.8.2). Terreinbeherende organisaties (zoals bijvoorbeeld Natuurmonumenten en regionale beheerders zoals het Drents Landschap en It Fryske Gea) zorgen op hun terreinen voor bij- voorbeeld natuurvriendelijke oevers en beekherstel. Er is geen overall beeld van de uitgaven van agrariërs en terreinbeheerders voor maatregelen die bijdragen aan het KRW-doelbereik. Principe ‘gebruiker/vervuiler betaalt’ in waterschapsheffingen

Het waterbeheer door de waterschappen, waaronder de maatregelen voor de KRW, wordt voor een belangrijk deel betaald uit de waterschapsheffingen. Deze bestaan uit bijdragen van de agrarische sector, van bedrijven en van inwoners. In 2019 heeft de Commissie Aanpas- sing Belastingstelsel (CAB) voorstellen gedaan voor een nieuw stelsel, waarin vervuilers via de waterzuiveringsheffing voor een groter deel van de kosten zouden opdraaien, in overeen- stemming met het principe ‘de gebruiker/vervuiler betaalt’ (OECD 2015). Door gebrek aan maatschappelijk draagvlak zijn deze voorstellen van de baan en studeert de CAB nu op ver- beteringen binnen het huidige stelsel (Hendriksma 2019).

Provincies sturen vooral met subsidies.

Provincies blijken meer dan helft van de totale uitgaven (totale uitgaven in de tweede KRW- periode: €220-240 miljoen) ten behoeve van de KRW uit te keren aan subsidies voor andere organisaties, en dan vooral aan waterschappen. Waterschappen keren weinig subsidies uit.

4.7 Mogelijke verklaringen berekende effecten op biologie