• No results found

Maatlatten biologische kwaliteitselementen

oppervlaktewater 4.1 Inleiding

4.2 Maatlatten biologische kwaliteitselementen

De KRW bevat de verplichting om de biologische kwaliteitselementen en andere parame- ters te meten. Daarvoor is een landsdekkend KRW-meetnet met meetpunten waar de wa- terbeheerders de kwaliteit meten volgens regels die de uniformiteit garanderen. Hiermee kan worden vastgesteld of en in welke mate het GEP is gehaald. De EKR-waarden worden per kwaliteitselement gerapporteerd in klassen: goed, matig, slecht en ontoereikend. Een kwaliteitselement in de klasse ‘goed’ voldoet aan de KRW-doelstelling voor dat kwaliteits- element.

Om de KRW-doelstelling te halen moet een waterlichaam voor elk van de vier biologische kwaliteitselementen de klasse ‘goed’ scoren. Is dat voor één of meer parameters niet het geval, dan verkeert het waterlichaam niet in een goede toestand (one-out, all-out) (Werkgroep doelafleiding Rijn-West 2017).

Figuur 4.1

Voor algen in stilstaande wateren gaat het om 373 waterlichamen; sloten hebben namelijk geen maatlat voor algen.

Figuur 4.2 geeft het gemiddelde GEP voor regionale waterlichamen weer per deelstroomge- bied, waarbij ook de spreiding tussen waterschappen binnen het deelstroomgebied is weer- gegeven. Te zien is dat er waterschappen zijn die alle GEP’s gelijk aan 0,6 hebben gesteld. Verder laten alle deelstroomgebieden voor alle biologische parameters variatie zien tussen de waterschappen. Dit kan te maken hebben met verschillen in de mate waarin fysieke ingrepen hebben plaatsgevonden, maar ook in de inschatting van het effect van de maatregelen die zijn meegenomen om het GEP af te leiden (zie hiervoor). Er is in figuur 4.2 geen consistent verschil te zien tussen deelstroomgebieden met veel kunstmatige wateren, zoals Rijn-West, en gebieden met veel sterk veranderde wateren, zoals Rijn-Oost en Maas.

In de rest van dit hoofdstuk maken we geen gebruik meer van de term GEP; voor de lees- baarheid spreken we verder over ‘norm’; zie ook tekstkader 2.1 in hoofdstuk 2.

Figuur 4.2

Spreiding van normen voor biologie voor regionale waterlichamen over de individuele waterschappen per deelstroomgebied. Getoond wordt het waterschap met de laagste gemiddelde waarde, het waterschap met de hoogste gemiddelde waarde en de gemiddelde waarde in het totale deelstroomgebied. De groene stippellijn is gelijk aan de maximale of default-GEP.

4.4 Toestand en trends

Biologische kwaliteitselementen voldoen in 25 tot 45 procent van de waterlicha- men

In de nationale analyse is de landelijke KRW-toestandsbepaling van 2018 gebruikt, waarbij het oordeel in veel gevallen is gebaseerd op waarnemingen uit de periode 2015-2017. Het percentage waterlichamen dat voldoet varieert per biologisch kwaliteitselement. Voor algen voldoet ca 45 procent, terwijl voor macrofauna en waterplanten minder dan 30 procent van

de waterlichamen voldoet (figuur 4.3). Als de formele KRW-methode wordt gebruikt die voorschrijft dat alle parameters goed moeten scoren (one out, all out), voldoen 39 waterli- chamen (6 procent).

Figuur 4.3

Volgens de toetsing van de waterbeheerders in 2018; in de wateren in klasse ‘goed’ wordt de norm ge- haald (Waterkwaliteitsportaal 2018).

Vanaf 1990 langzame stijging van de kwaliteit van waterplanten en macrofauna Figuur 4.4 (CBS et al. 2018a, 2018b) toont voor twee biologische kwaliteitselementen, wa- terplanten en macrofauna, langjarige trends in de regionale wateren, waarbij de score over de hele periode is berekend met de maatlatten zoals die zijn vastgesteld voor de stroomge- biedbeheerplannen 2016-2021. Hierin zijn dus nog niet de meest recente wijzigingen in maatlatten verwerkt (zie paragraaf 2.5). De scores voor waterplanten en macrofauna laten een licht stijgende trend zien, met een flinke bandbreedte (CBS et al. 2018a,b).

Figuur 4.4

Opgave sterk verschillend per regio en biologisch kwaliteitselement

Het aandeel regionale waterlichamen dat nu voldoet voor de biologische kwaliteitselementen verschilt sterk per regio en per parameter (zie figuur 4.5). Dat betekent dat ook de opgave sterk verschilt. Hierbij kan een aantal opmerkingen worden geplaatst:

• het onderdeel algen is niet van toepassing voor beken; het doelbereik voor dit kwali- teitselement in Rijn-Oost en Maas, waar de meeste waterlichamen beken zijn, geldt dus voor een beperkt aantal waterlichamen; er is evenmin een algenmaatlat voor sloten; ook deze waterlichamen liggen vooral in Rijn-Oost en Maas;

• Rijn-Oost scoort het hoogst voor drie van de vier biologische parameters;

• het doelbereik voor algen zal voor een belangrijk deel worden bepaald door de belas- ting met nutriënten; zie hiervoor hoofdstuk 0;

• op dit moment is kennis over het functioneren van brakke watersystemen beperkend voor een goede afleiding van maatlatten voor de biologische kwaliteitselementen; onzeker is of de huidige maatlatten en normen passen bij het ecologisch functioneren en de potenties van brakke systemen; in Schelde liggen voornamelijk brakke wate- ren, en daarmee is het toekomstige doelbereik voor dit gebied onzeker; het Kennis- impuls-project over brakke wateren zal tot en met 2021 helpen het inzicht in het ecologisch functioneren van brakke wateren te vergroten; op basis daarvan kunnen de normen voor nutriënten en biologie voor deze waterlichamen nog wijzigen.

4.5 Maatregelen en effecten

In deze paragraaf bespreken we eerst de lopende maatregelen uit het huidige beleid, geba- seerd op de stroomgebiedbeheerplannen 2016-2021, gevolgd door de maatregelpakketten die de waterbeheerders hebben opgegeven voor de periode 2022-2027. In aanvulling op maatregelen om de nutriëntbelasting van de waterlichamen te verminderen (zie hoofdstuk 0), gaat het hier om inrichtings- en beheermaatregelen.

We beschrijven de effecten zoals berekend met het Nationaal Watermodel. In paragraaf 4.7 volgen mogelijke verklaringen voor de modelresultaten.

4.5.1 Maatregelen huidig beleid 2016-2021

De maatregelen in het huidige beleid zijn gebaseerd op de stroomgebiedbeheerplannen 2016-2021, waarbij de waterbeheerders de gelegenheid hebben gehad om eventuele afwij- kingen op de originele maatregelpakketten door te geven. Dat heeft een zeer beperkt aantal wijzigingen opgeleverd. Bij de berekeningen van de effecten van deze maatregelen is – af- hankelijk van de stand van zaken bij de waterschappen – voor een aantal waterschappen ge- bruikgemaakt van nieuwe maatlatten en nieuwe normen, en voor andere van oude

maatlatten en oude normen. Dit kan dus afwijken van de toestandsbeoordeling in paragraaf 4.4 die geheel gebaseerd is op oude maatlatten en oude normen, gebruikt in de rapportage van 2018.

Grote regionale verschillen in omvang van inrichtings- en beheermaatregelen In tabel 4.1 is de omvang te zien van een aantal belangrijke inrichtings- en beheermaatrege- len van de waterschappen in regionale wateren: onderhoud- en maaibeheer, aanleggen van natuurvriendelijke oevers, hermeanderen, aanleggen van natuurvriendelijke oevers en her- stel van beken, en aanleggen van vispassages. Er zijn grote verschillen in de omvang van de maatregelen per deelstroomgebied.

4.3 Citizen science-project kan in overige wateren signaalfunctie hebben