• No results found

Fosfor in dit hoofdstuk weggelaten voor deelstroomgebied Schelde In het deelstroomgebied Schelde liggen voornamelijk brakke wateren, waarin fosfor

oppervlaktewater 3.1 Inleiding

3.2 Fosfor in dit hoofdstuk weggelaten voor deelstroomgebied Schelde In het deelstroomgebied Schelde liggen voornamelijk brakke wateren, waarin fosfor

minder relevant is. Brakke wateren bevatten namelijk van nature veel fosfor en de planten en dieren die in brakke wateren thuishoren zijn daar op aangepast. Dit is mee- genomen in de fosfornormen die voor deze wateren gesteld zijn. Daarmee voldoet op dit moment 90 procent van de wateren in Schelde aan de norm voor fosfor. Om deze reden wordt Schelde in dit hoofdstuk weggelaten in figuren die betrekking hebben op fosfor. Overigens is er in het deelstroomgebied Schelde, vooral in West-Brabant, ook een beperkt aantal wateren dat zwak brak of niet brak is, waar fosfor wel relevant is voor de biologie en ook maatregelen zijn voorzien om de fosforbelasting terug te drin- gen.

Figuur 3.1

Spreiding van nutriëntnormen voor de regionale wateren over de individuele waterschappen per deel- stroomgebied, uitgedrukt in de gestelde regionale norm (GEP) gedeeld door de landelijke norm. Bij waarde 1 is de gestelde norm gelijk aan de landelijke norm, boven 1 is de gestelde norm hoger (soepe- ler) dan de landelijke. Getoond wordt het waterschap met de laagste gemiddelde waarde, het water- schap met de hoogste gemiddelde waarde en de gemiddelde waarde in het totale deelstroomgebied.

3.4 Toestand en trends

50 procent van de waterlichamen voldoet voor stikstof; idem voor fosfor

Ongeveer 50 procent van de regionale en rijkswaterlichamen in Nederland voldeed volgens de toetsing van de waterbeheerders in 2019 (gebaseerd op meetcijfers voor 2016-2018) aan de KRW-normen voor stikstof; eenzelfde aandeel voldeed voor fosfor (figuur 3.2; Van Duijn- hoven et al. 2019). Hierbij is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld voor de periode 2016-2021. Vooral in de regionale wateren werd de norm overschreden. Volgens de KRW- beoordeling voldoet een waterlichaam als één van beide nutriënten goed scoort; dat geldt voor circa 65 procent van de wateren. Voor het bereiken van een goede ecologische toestand is het echter niet altijd voldoende als één van de nutriënten voldoet; vooral voor de diversi- teit aan waterplanten is naast fosfor ook stikstof van groot belang (Van Gaalen et al. 2016; zie ook tekstkader 3.3).

Figuur 3.2

Volgens de toetsing van de waterbeheerders; 3-jarig zomergemiddelde 2016-2018 (Van Duijnhoven et al. 2019).

In landbouwspecifieke wateren voldoet minder dan de helft aan de stikstofnorm, ongeveer de helft aan de fosfornorm

Als alleen wordt gekeken naar wateren die landbouw als belangrijkste bron van nutriënten hebben (het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater – MNLSO) voldoet minder dan de helft van de meetlocaties aan de stikstofnorm: in de periode 2015-2018 schommelt dit tussen circa 35 tot 55 procent voor de verschillende gebieden. Voor fosfor ligt het aantal meetlocaties dat aan de norm voldoet in deze periode ongeveer op de helft: tus- sen circa 50-55 procent (Buijs et al. 2020).

Vanaf 2009 stijging in waterlichamen die voldoen voor nutriënten, maar deels ver- slechtering na 2015

Volgens de toetsing van de KRW-waterlichamen in 2009 (gebaseerd op meetcijfers voor 2006-2008) voldeed circa 35 procent van de waterlichamen aan de norm voor stikstof en on- geveer 40 procent voor fosfor. Tussen de toetsingen van 2009 en 2019 (meetcijfers 2016- 2018) is het aandeel waterlichamen dat goed scoort dus met circa 10-15 procentpunten ge- stegen. Een indicatieve vergelijking van de toetsjaren 2015 (meetcijfers 2011-2014) en 2019 laat echter zien dat de waterkwaliteit in een deel van de waterlichamen is verslechterd. Hier- bij is voor alle jaren getoetst aan de normen die zijn vastgesteld voor de periode 2016-2021. In de periode 2015-2019 is de concentratie stikstof in wateren in west- en zuid-Nederland toegenomen met meer dan 0,5 mg/l (figuur 3.3, oranje en rode kleuren; Van Duijnhoven et al. 2019). In wateren in noord-, oost- en midden-Nederland is de waterkwaliteit het meest verbeterd (groene kleuren). Voor fosfor is vooral verslechtering te zien in het westelijke deel van Nederland. In de rest van Nederland blijft de verandering van de fosforconcentratie hoofdzakelijk binnen een marge van 0,05 mg/l (Van Duijnhoven et al. 2019).

Figuur 3.3

Dalende trend in meeste landbouwspecifieke wateren

Trendanalyses voor wateren die landbouw als belangrijkste bron van nutriënten hebben (het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater – MNLSO) laten in de meeste ge- vallen een dalende trend zien. Op ongeveer 85 procent van de meetlocaties in deze wateren daalt de stikstofconcentratie significant, voor fosfor is dit circa 55 procent. De neerwaartse trends zijn ook vastgesteld voor de zomer- en winterconcentraties afzonderlijk, voor de deel- gebieden zand, klei en veen, voor de KRW-deelstroomgebieden en voor verschillende meet- perioden. De enige uitzondering hierop zijn de fosforconcentraties in het Maasstroomgebied, die vanaf 2040 een opwaartse trend laten zien (Buijs et al. 2020).

Opgave in KRW-waterlichamen sterk regionaal verschillend

De opgave – de reductie van de totale nutriëntbelasting die nodig is om in de KRW-

waterlichamen de afstand van de huidige toestand tot de norm in 2027 te kunnen overbrug- gen – verschilt sterk per regio (figuur 3.4). Voor stikstof zijn de wateren die een grotere af- stand tot de norm hebben vooral gelegen in zuid- en west-Nederland. Voor fosfor zijn het met name de wateren in west-Nederland (Van Duijnhoven et al. 2019).

Figuur 3.4

Gebaseerd op de normen die zijn vastgesteld voor de periode 2016-2021 (Van Duijnhoven et al. 2019).

Blijvende opgave in landbouwspecifieke wateren

Hoewel de meeste wateren die landbouw als belangrijkste bron van nutriënten hebben (MNLSO, zie hiervoor) een neerwaartse trend van de stikstof- en fosforconcentraties laten zien, is het aantal wateren dat voldoet aan de norm niet gestegen sinds de vorige rapportage (met gegevens tot en met 2014). De mediane overschrijding van alle normoverschrijdende locaties bedraagt voor stikstof 2,0 mg/l en voor fosfor 0,2 mg/l. De concentraties van de normoverschrijdende locaties dalen te langzaam voor het voldoen aan de norm in 2027. De neerwaartse trends suggereren dat maatregelen in de landbouw bijdragen aan de verbete- ring van de waterkwaliteit in landbouwgebieden. Voor het halen van de doelen voor nutriënt- normen is in veel gebieden echter nog een extra inspanning nodig (Buijs et al. 2020).

3.5 Bronnen

Nalevering uit de bodem, bemesting, rwzi’s en buitenland zijn de grootste bronnen van nutriënten in regionale waterlichamen

De nutriënten in de regionale waterlichamen zijn afkomstig van verschillende bronnen, zie figuur 3.5 voor de situatie in 2015. De post ‘overige bronnen’ in dit figuur bestaat uit onder andere erfafspoeling, glastuinbouw, het meemesten van sloten en regenwaterriolen. Omdat nieuwe berekeningen over de verdeling van de nutriëntbronnen in het landelijk ge- bied een te grote onzekerheid kennen, wordt in dit rapport voor dat onderdeel gebruikge- maakt van de analyses van Groenendijk et al. (2016), gebaseerd op cijfers voor de periode

2010-2013. Voor een actuelere verdeling van de bronnen zijn nieuwe berekeningen nodig, onder andere gebaseerd op een verbeterde hydrologie (zie ook paragraaf 2.10). Figuur 3.5 kan daarom niet worden gelezen als een exacte weerspiegeling van de situatie in 2015, maar wel worden gebruikt om de orde van grootte van de bronnen ten opzichte van elkaar weer te geven. Eventuele effecten van ‘overbenutting’ zijn hierin niet meegenomen (zie de toelich- ting in paragraaf 3.6.1).

Figuur 3.5

De meeste nutriënten zijn afkomstig uit water dat uitspoelt (door de bodem via het grondwa- ter) of afspoelt (door of over de bodem) vanaf landbouwgronden naar nabijgelegen sloten, kanalen en beken. Een deel van de nutriënten van landbouwgronden komt direct uit toege- diende kunstmest of dierlijke mest. Daarnaast is in veel bodems een voorraad stikstof en vooral fosfor aanwezig, deels opgebouwd door onder andere de bemesting van afgelopen de- cennia en deels van nature aanwezig, die gestaag uitspoelt naar het oppervlaktewater: nale- vering uit de bodem. Verder draagt in laag-Nederland kwel bij aan de nutriëntbelasting en overal in Nederland stikstofdepositie vanuit de lucht. Andere relevante bronnen voor de be- lasting van regionale wateren zijn emissies van rwzi’s, uit- en afspoeling van natuurgronden en aanvoer vanuit het buitenland via grensoverschrijdende wateren. De nationale bijdragen van riooloverstorten, erfafspoeling en watervogels zijn te klein om een betekenisvolle bron te kunnen zijn op landelijk niveau (Groenendijk et al. 2016; Van Gaalen & Van Grinsven 2017), maar kunnen lokaal wel van betekenis zijn.

Bijdrage nutriëntbronnen varieert gedurende het jaar, vooral door waterinlaat in de zomer

De bijdrage van de verschillende nutriëntbronnen aan de belasting van de regionale waterli- chamen is niet gedurende het hele jaar constant. Dit is voor een belangrijk deel het gevolg van verschillende hydrologische situaties ’s zomers en ’s winters. Om in droge perioden schade te voorkomen aan landbouwgewassen, natuur en infrastructuur, wordt vooral in laag- Nederland water ingelaten uit de hoofdwateren (grote rivieren, boezemstelsels, grote me- ren). Behalve voor peilbeheer wordt water ook ingelaten voor het handhaven van een ge- wenste waterkwaliteit; in west-Nederland is doorspoeling onder andere gericht op het voorkomen van te hoge chlorideconcentraties in het oppervlaktewater als gevolg van zoute kwel. In hoog-Nederland (zandgronden) is wateraanvoer slechts naar een beperkt areaal

mogelijk, en gebeurt dit voornamelijk door gebruik van het gebiedseigen oppervlaktewater en het aanwezige grondwater (Delsman et al. 2018).

Met het inlaten van water komen deels ook andere bronnen in beeld. Als bijvoorbeeld water wordt ingelaten dat belast wordt door een rwzi, neemt in de zomer het aandeel van de rwzi- bron toe en het aandeel van de bron landbouwbemesting (relatief) af. Omdat een groot deel van het water in de grote wateren afkomstig is uit het buitenland, neemt door waterinlaat in de regionale wateren ook de nutriëntbijdrage van het buitenland toe. Verder fluctueert de uit- en afspoeling uit landbouw- en natuurgronden met de hoeveelheid neerslag.

Vooral de zomerconcentraties van stikstof en fosfor hebben een grote invloed op de flora en fauna in het oppervlaktewater (RIVM 2016). Dat betekent overigens niet dat alleen de zo- merbelasting door de bronnen relevant is voor de biologie. De hoogste concentraties en vrachten van stikstof in oppervlaktewater komen in de winter voor. Ook als in een gebied in de zomer aan de stikstofnormen wordt voldaan, kan er door hoge wintervrachten sprake zijn van te hoge nutriëntconcentraties in benedenstroomse, ontvangende waterlichamen (Buijs et al. 2020). Verder hangen in het klei- en veengebied de zomerconcentraties van fosfor waar- schijnlijk voornamelijk samen met nalevering vanuit de waterbodem. Het fosfor dat in de wintermaanden uitspoelt, wordt deels vastgelegd in de waterbodem, in de zomermaanden kan door zuurstofloosheid in de waterbodem sterke nalevering van fosfor plaatsvinden (Klein & Rozemeijer 2015).

Bijdragen nutriëntbronnen regionaal water verschillen per gebied

De mate waarin de bronnen van nutriënten bijdragen aan de belasting van de regionale wa- terlichamen verschilt per gebied. Tabel 3.1 en 3.2 tonen de belangrijkste bronnen per deel- stroomgebied, in volgorde van hun bijdrage aan de totale belasting. Voor stikstof is in de meeste gebieden landbouwbemesting de belangrijkste bron; in Maas en Rijn-Oost is ook het buitenland een grote bron. Verder zijn in een aantal gebieden rwzi’s een grote bron. In Rijn- West speelt voor zowel stikstof als fosfor ook uitspoeling vanuit stedelijk gebied een rol; dit betreft uitspoeling uit onverharde gebieden, zoals tuinen, parken, openbaar groen en sport- velden.

Tabel 3.1. De belangrijkste stikstofbronnen voor regionale wateren per deelstroom- gebied, in volgorde van bijdrage aan de totale belasting, in 2015

Deelstroomgebied Belangrijkste bronnen stikstof

Schelde Bemesting

Maas Buitenland, bemesting, rwzi's

Noord Bemesting, rwzi's

Rijn-Oost Bemesting, buitenland, rwzi's

Rijn-West Bemesting, uitspoeling stedelijk gebied, rwzi's

Voor fosfor is nalevering uit de bodem voor de meeste gebieden de grootste bron. Veel meer dan stikstof, wordt fosfor opgeslagen in de bodem. Vooral door de bemesting in de afgelopen tientallen jaren is de ‘bodemvoorraad’ van fosfor op veel plaatsen groot. Die voorraad spoelt langzaam uit en zorgt ervoor dat er doorlopend fosfor in het water terecht blijft komen (Van Gaalen & Van Grinsven 2017). Verder zijn voor fosfor rwzi’s en bemesting belangrijke bron- nen, en in Maas en Rijn-Oost buitenlandse aanvoer.

Tabel 3.2. De belangrijkste fosforbronnen voor regionale wateren per deelstroom- gebied, in volgorde van bijdrage aan de totale belasting, in 2015

Deelstroomgebied Belangrijkste bronnen fosfor

Maas Rwzi's / buitenland / nalevering bodem*, bemesting Noord Nalevering bodem, bemesting, rwzi's

Rijn-Oost Nalevering bodem, rwzi's, buitenland, bemesting Rijn-West Nalevering bodem, uitspoeling stedelijk gebied, rwzi's

*De belasting door rwzi’s, buitenland en nalevering bodem is ongeveer gelijk. NB Fosfor is voor Schelde weggelaten.

Buitenlandse aanvoer bepalend voor belangrijk deel rijkswateren

Voor een belangrijk deel van de rijkswateren – zoals de grote rivieren, het IJsselmeer en de kustwateren – is het buitenland bepalend voor de nutriëntconcentraties, omdat daar het grootste deel van het stroomgebied van de grensoverschrijdende rijkswateren ligt. De aan- voer van stikstof en fosfor via rivieren is ongeveer even groot als de afvoer naar zee (Van Gaalen et al. 2016). Op de grote wateren speelt ook atmosferische depositie van stikstof een rol. Deze vormt in veel gevallen slechts enkele procenten van de totale belasting, de rest is afkomstig uit het afwateringsgebied en van bovenstroomse bronnen. Alleen in vlakvormige wateren met een lange verblijftijd, wordt de bijdrage van depositie substantieel; in het Vol- kerak-Zoommeer is dat ongeveer 10 procent en veruit de grootste bijdrage van depositie vindt plaats in het Markermeer: 30 procent. Ter vergelijking: in het IJsselmeer draagt depo- sitie slechts 4 procent bij aan de totale stikstofbelasting, omdat de verblijftijd veel korter is dan in het Markermeer (Van Duijnhoven & Thiange 2013).

De aanvoer van nutriënten uit het buitenland via de Rijn en in mindere mate de Maas is in de afgelopen decennia aanzienlijk verminderd, met een positief effect op de kwaliteit van die wateren (figuur 3.6; CBS et al. 2016). Dit is vooral het gevolg van de zuivering van afvalwa- ter en vermindering van emissies van de industrie in het buitenland. De gemiddelde fosfor- concentraties in de Rijn liggen nu onder de norm, de stikstofconcentraties rond de norm. De stikstof- en fosforconcentraties in de Maas dalen wel maar liggen nog boven de norm (CBS et al. 2016). De nutriëntconcentraties in de Rijn en de fosforconcentraties in de Maas zijn lager dan in veel van de regionale wateren. Het gebruik van Rijn- en Maaswater als inlaatwater heeft daarmee vaak een positieve, verdunnende werking op de nutriëntconcentraties in de regionale wateren. Via afwenteling naar de Noordzee, Waddenzee en Eems-Dollard zijn de vrachten echter nog steeds te hoog om aan de normen in deze mariene wateren te voldoen.

Figuur 3.6

Noordzee nog te veel belast met nutriënten vanuit de stroomgebieden

In 1992 is het internationale OSPAR-verdrag gesloten, met als doel door internationale sa- menwerking het maritieme milieu, inclusief de Noordzee, te beschermen. De onderscheiden subgebieden in de Noordzee worden volgens de OSPAR-methodiek beoordeeld op eutrofi- ering (overmatige verrijking met nutriënten). Vijf van deze zeven subgebieden ontvangen volgens deze beoordeling nog een teveel aan nutriënten (Baretta-Bekker 2016); alleen de Oestergronden en Doggersbank zijn geen probleemgebied. De zuurstofconcentraties zijn in alle delen van de Noordzee goed en de concentratie chorofyl-a (een maat voor de hoeveel- heid microscopische algen) is in de meeste wateren ook goed. In de kustwateren zijn de nu- triëntconcentraties verhoogd. In de KRW-kustwaterlichamen (<1 zeemijl vanaf basislijn) is eenzelfde beeld te zien. De nutriënten liggen boven de grenswaarden. De beoordeling van chlorofyl-a is overwegend goed, hoewel de actuele waarden dicht bij de grenswaarde liggen. Dat betekent dat jaarlijkse schommelingen veel invloed kunnen hebben op het eindoordeel. De Rijn en de Maas hebben vanuit Nederland de grootste invloed op de Noordzee. Maar ook de stroomgebieden van de Schelde en de Eems leveren een bijdrage aan de belasting met nutriënten van de kustwateren en de Noordzee. In het internationale stroomgebiedbeheer- plan van de Rijn is afgesproken dat 2,5 mg stikstof/l nodig is in het zoete deel van de Rijn om aan de normen in de zoute wateren te voldoen. De in de Noordzee uitmondende wateren uit het Rijnstroomgebied voldoen daar bijna aan. Hoewel belangrijke stappen zijn gezet in reductie van belasting van nutriënten in de Maas, Schelde en Eems, worden deze waarden daar nog niet bereikt in het zoete deel van de hoofdstroom van deze rivieren. Voor de door Duitsland stromende rivieren is het beleid erop gericht om 2,5 mg stikstof/l te bereiken.4 Voor de Maas en Schelde wordt deze norm niet gehanteerd.

Voor chlorofyl-a in de Noordzee wordt toegewerkt naar beoordeling via satellietmonitoring. Het Europese project JMP-EUNOSAT heeft hiertoe concrete voorstellen gedaan, inclusief een

4 Duitsland hanteert 2,8 mg stikstof/l als jaargemiddelde norm, wat overeenkomt met 2,5 mg stikstof/l als zo-

voorstel voor beoordelingscriteria (Enserink et al. 2019). Dit voorstel bevat voor Nederland waarschijnlijk strengere beoordelingscriteria dan de huidige situatie. Dit voorstel zal bespro- ken worden tijdens geplande bijeenkomsten van OSPAR in 2020 en 2021. De uitkomst is dus nog onzeker. Eveneens is onzeker wat strengere beoordelingscriteria betekenen voor de voorgestelde maatregelen, zoals in de KRW-stroomgebiedbeheerplannen. Immers, het groot- ste deel van de nutriënten is afkomstig uit de stroomgebieden.

Op basis van de nutriëntberekeningen die zijn uitgevoerd voor de nationale analyse wordt dit jaar een kwantitatieve schatting gegeven van de effecten van verschillende maatregelpak- ketten en het buitenlands beleid op de kustzone en Noordzee.