• No results found

Achtergrondinformatie bij de toetsing van waterlichamen in Nederland Projectie

oppervlaktewater 5.1 Inleiding

5.2 Achtergrondinformatie bij de toetsing van waterlichamen in Nederland Projectie

De waterbeheerder dient met behulp van projectregels voor de toestandsbeoordeling van elk waterlichaam aan te geven welke meetlocatie representatief is voor dat waterlichaam. Daar- naast heeft de waterbeheerder de mogelijkheid om de EKR/toetswaarde voor een kwaliteits- element/stof van een ander waterlichaam over te nemen als er geen representatief meetpunt in het waterlichaam beschikbaar is (dat wordt ‘projectie’ genoemd).

De keuzes voor het koppelen van het meetpunt aan het waterlichaam moeten nauwkeurig geadministreerd worden, zeker ook als ‘geprojecteerd’ wordt. Wijzigingen in analysepakket- ten of meetlocaties kunnen soms grote gevolgen hebben voor geprojecteerde oordelen. Verschillen in de tijd

Voor het project Basisdocumentatie probleemstoffen (Osté et al. 2018) is gebruikgemaakt van de toetsing in 2015 (op basis van meetdata tot en met 2014). Voor de nationale analyse is de toetsing in 2018 (op basis van meetdata tot en met 2017) gebruikt. Dit levert verschil- len op:

• Gemiddeld worden in 2018 per stof 24 waterlichamen meer beoordeeld dan in 2015. Het gemiddelde percentage overschrijdingen is weliswaar ongeveer gelijk, maar per individuele stof zijn er grote verschillen. Sommige stoffen zijn in ongeveer 100 extra waterlichamen beoordeeld, terwijl andere stoffen juist in ongeveer 100 waterlicha- men minder zijn beoordeeld. Hetzelfde geldt voor het percentage waterlichamen waarin de norm wordt overschreden. Diverse stoffen tonen meer dan 10 procent ex- tra waterlichamen met normoverschrijdingen, maar andere stoffen tonen meer dan 10 procent minder waterlichamen met normoverschrijdingen.

• Voor 7 andere stoffen wordt de norm in 2018 wel overschreden en in 2015 niet. Meest opvallend zijn de gewasbeschermingsmiddelen deltamethrin (overschrijdt in 15 waterlichamen de norm) en lambda-cyhalothrin (overschrijdt in 4 waterlichamen de norm).

• Voor 11 stoffen wordt de norm niet meer overschreden ten opzichte van 2015. Meest opvallend hierbij zijn het gewasbeschermingsmiddel metazachloor (overschreed in 2015 nog in 11 waterlichamen de norm) en het metaal vanadium (overschreed in 2015 nog in 8 waterlichamen de norm). Dit kan meerdere redenen hebben: lagere rapportagegrenzen, minder gemeten/beoordeeld of daadwerkelijk in lagere concen- traties aanwezig. Het heeft niet met aanpassing van normen te maken, want die zijn niet gewijzigd.

Als het percentage overschrijdingen stijgt of daalt suggereert dat een trend in het watersys- teem (zie paragraaf 5.4). Maar voor veel stoffen heeft de trend vermoedelijk ook te maken met variatie in het voorkomen van een stof, door grote verschillen in emissies in de tijd. Ook lagere rapportagegrenzen kunnen tot stijging van het aantal overschrijdingen leiden.

Rapportagegrens

Hoewel er in de laatste jaren steeds lagere concentraties gemeten kunnen worden, komt het regelmatig voor dat voor routinematige monitoring de rapportagegrens (de laagste waarde die laboratoria rapporteren) niet laag genoeg is om te kunnen bepalen of de concentratie van een stof onder de norm ligt. Als de rapportagegrens boven de norm ligt maar alle gemeten waarden onder de rapportagegrens liggen, is de stof niet toetsbaar en wordt die vooralsnog niet als probleemstof beschouwd. Binnen het Integraal Laboratorium Overleg Waterkwali- teitsbeheerders (ILOW) lopen acties om een beeld te krijgen van de stoffen waarvoor dit geldt.

5.3.4 Interpretatie van de oordelen en nader onderzoek

Landelijk

In het project Basisdocumentatie probleemstoffen KRW(Osté et al. 2018) is voor 62 pro- bleemstoffen (met minimaal één overschrijding in Nederland) een nadere analyse uitgevoerd naar de aard en frequentie van de normoverschrijding. Het resultaat omvat basisdocumenten per stof waarin op een gestandaardiseerde, beknopte en overzichtelijke wijze is weergegeven hoe het probleem in elkaar zit (diagnose stoffen). Voor stoffen waarvoor het probleem duide- lijk was (23 stoffen), is bekeken wat de oorzaak is. Als er een goed beeld was van het aantal bronnen en de omvang daarvan (15 stoffen) is beschreven welke maatregelen (technisch ge- zien) effectief zouden kunnen zijn en wie de meest logische partij is die deze maatregelen zou moeten nemen. Een overzicht van de stoffen en verschillende stappen is te vinden in bij- lage B.

Voor 37 van de 62 stoffen is geen bronnenanalyse uitgevoerd. Daarvoor zijn meerdere rede- nen:

• 19 probleemstoffen zijn gewasbeschermingsmiddelen. De bron is duidelijk en gebruik wordt gereguleerd in het gewasbeschermingsmiddelen- en biocidentoelatingsbeleid (zie hoofdstuk 7). Voor sommige middelen kan het zinvol zijn om de bijdragen van verschillend gebruik (gewasbescherming versus biocide en professioneel versus par- ticulier) in kaart te brengen. Overigens zitten daar diverse middelen bij die in het ge- wasbeschermingsmiddelenbeleid geen aandacht meer krijgen, omdat het gebruik verboden is: azinfos-methyl, carbendazim, dichloorvos, endosulfan, imidacloprid, lambda-cyhalothrin, linuron, propoxur en terbutylazine. Sommige van deze stoffen worden nog wel gemonitord (omdat ze toch in het analysepakket zitten); voor deze stoffen is meestal een dalende trend zichtbaar. Voor imidacloprid en carbendazim is dat zeker toe te schrijven aan lagere concentraties; voor de overige stoffen is het lastig om onderscheid te maken tussen dalende concentraties en een dalende rap- portagegrens. Nadere analyse van de data zou dit wellicht kunnen verhelderen, zeker voor stoffen waarvoor het gemiddelde wel boven de rapportagegrens ligt (bijvoor- beeld linuron en terbutylazine).

• 13 stoffen vormen een lokaal probleem (overschrijding in slechts één waterlichaam). • voor 5 stoffen zijn aanvullende acties geformuleerd, zoals het rekenen met een

nieuwe formule voor biobeschikbaarheid (BLM), het beoordelen van het effect van zwevend stof op de norm en het beoordelen van de invloed van zout. Verwacht wordt dat die stoffen dan minder een probleem vormen. Deze acties zijn inmiddels groten- deels uitgevoerd (zie tekstkader 5.1).

Ter voorbereiding van de stroomgebiedbeheerplannen heeft het ministerie van IenW op- dracht gegeven om zogenaamde stoffiches te maken waarin informatie uit onder andere de basisdocumentatie wordt opgenomen over specificaties van de stof, belasting, toestand en trends, maatregelen, ontwikkelingen (in normstelling, achtergrondconcentraties en verbods- maatregelen) en ten slotte een generieke motivatie voor aanpak van de stof. Deze stoffiches zullen als bijlage worden opgenomen in het stroomgebiedbeheerplan.

Regionaal

Zowel Rijn-Oost (Handelingsperspectief ‘Overige probleemstoffen’ – Memo, RBO 28 februari 2019) als de Maasregio (Notitie Handelingsperspectief regio Maas en Rijk, 19RBOM-DHZ03 – 16, d.d.10 september 2019) hebben mede op basis van basisdocumentatie de probleemstof- fen in hun gebied bepaald en een handelingsperspectief geschetst waarin verder acties zijn geformuleerd (zie paragraaf 5.6).

5.4 Trends

Met een trendanalyse komt informatie beschikbaar over:

• autonome ontwikkelingen in de concentraties van stoffen;

• effecten van reeds genomen maatregelen voor stoffen, zowel in binnen- als buiten- land;

• de prognose voor het behalen van de doelen voor deze stoffen in 2027; • of er wel of geen achteruitgang is van de alomtegenwoordige PBT- stoffen.

Daarnaast is elke lidstaat ook verplicht regelingen te treffen om trends op de lange termijn te bepalen van prioritaire stoffen die de neiging hebben te accumuleren in sediment en/of biota (Richtlijn prioritaire stoffen, 2013/39/EU, art 3, lid 6). De grote zorg bij dergelijke trends is dat de noodzaak tot toepassing vaak blijft bestaan, waardoor het ene middel wordt vervangen door het andere. Bijvoorbeeld: als antifouling-middel is tributyltin verboden en in- middels ook irgarol, maar de vraag is wat ervoor in de plaats komt. Uiteindelijke gaat het om de trend van de totale toxische belasting als gevolg van een bepaald type toepassing (in dit voorbeeld antifouling).

In 2017 is een trendanalyse uitgevoerd met gegevens van Rijkswaterstaat (Verkaik et al. 2017). Voor een aantal probleemstoffen waren nog onvoldoende gegevens van de juiste kwaliteit beschikbaar om een betrouwbare trendanalyse uit te voeren. Het ging hierbij vooral om wijzigingen in rapportagegrenzen.

Voor metalen, PAK’s, organische microverontreinigingen en nutriënten zijn trends bepaald met data voor de periode 2006-2016. Hiervoor zijn gegevens van oppervlaktewater en zwe- vend stof gebruikt. De uitgevoerde analyses laten zien dat er voor de meeste parameters in zowel oppervlaktewater als zwevende stof licht dalende trends aanwezig zijn, maar met de toegepaste statistiek kon geen significantie worden aangetoond. Voor de PAK’s is de daling de laatste jaren gestagneerd. Opvallende afname in de rijkswateren is te zien voor TBT (het aangroeiwerend middel tributyltin). Het aantal normoverschrijdende waterlichamen is ten opzichte van 2015 afgenomen met 60 procent.

Voor gewasbeschermingsmiddelen zijn de laatste jaren diverse maatregelen genomen in het kader van de Tweede nota duurzame gewasbescherming (Rijksoverheid 2013, zie ook hoofd- stuk 7). Stoffen als linuron, imidacloprid (figuur 5.3) zijn verboden of mogen verminderd ge- bruikt worden. De afname van normoverschrijdingen voor sommige stoffen is al goed terug te zien in de toetsing van 2019.

Figuur 5.3