• No results found

oppervlaktewater 3.1 Inleiding

3.6 Maatregelen en effecten

3.6.2 Toekomstige maatregelen 2022-

Zoals eerder beschreven (zie paragraaf 2.8) zijn voor de periode 2022-2027 twee aanvul- lende maatregelpakketten beschouwd: de voorziene maatregelen en het maximale pakket. Van het laatste is nog een extra variant bekeken, gebaseerd op de aanname dat alle agrari- ers aan de DAW-maatregelen meedoen. Het doel hiervan is om een indicatie te geven van de maximale potentiële bijdrage van het DAW aan de verbetering van de waterkwaliteit. We zoomen hier verder in op de maatregelen met betrekking tot nutriënten.

Effectieve DAW-maatregelen zijn verhogen stikstofwerking van dierlijke mest, vanggewassen en bufferstroken

De DAW-maatregelen die zijn meegenomen in de berekeningen bestaan uit brongerichte maatregelen, zoals precisiebemesting, het breder toepassen van vanggewassen of het verho- gen van de stikstofwerking van dierlijke mest6, en uit routegerichte maatregelen, zoals zui-

vering van drainwater, het aanleggen van drempels in ruggenteelten of het niet

meebemesten van een strook langs een watergang (bufferstroken) (zie paragraaf 2.8.2 en Groenendijk et al. 2020a). Van de brongerichte maatregelen is het verhogen van de stikstof- werking van dierlijke mest een effectieve maatregel, en specifiek voor akkerbouw het toe- passen van vanggewassen. Het gebruik van vanggewassen is overigens wettelijk verplicht op zand- en lössgronden waar mais geteeld is. Van de routegerichte maatregelen is het

6 De stikstofwerkingscoëfficiënt van organische meststoffen geeft aan welk percentage van een bepaalde gift

aan stikstof even werkzaam is als eenzelfde gift in de vorm van kunstmest. De stikstofwerking van mest wordt bepaald door de eigenschappen van de mest, de grondsoort, het gewas, het weer, de toedieningstechniek en het management. Maatregelen bestaan uit het kiezen van toedieningstechnieken en -tijdstippen die leiden tot een hogere stikstofwerking. Op grasland is dit bijvoorbeeld zodenbemesting; met water verdunde mest geeft bij droog weer een hogere werking (Groenendijk et al. 2020a).

toepassen van bufferstroken het meest effectief. Van andere maatregelen zijn meer lokaal effecten te verwachten (Groenendijk et al. 2020a).

Brongerichte DAW-maatregelen meest gericht op zandgronden

In de aanvullende maatregelpakketten hebben de DAW-bestuurders deelnamepercentages aan brongerichte maatregelen vooral hoog ingeschat in de melkveehouderij op zandgronden. De ingeschatte deelname aan brongerichte maatregelen in de akkerbouw is beperkter. Daar- mee is het oppervlak van de percelen met brongerichte maatregelen in de aanvullende maat- regelpakketten het hoogst in Maas en Rijn-Oost (zie figuur 3.10).

Figuur 3.10

Het toepassen van bufferstroken is de meest effectieve routegerichte DAW-maatregel in deze analyse. Deze maatregel is voor nutriënten vooral effectief op percelen zonder buisdrainage gelegen langs waterlopen. Dat zijn dan ook de percelen waarop in de berekeningen de maat- regel is toegepast. Dat resulteert in de verdeling te zien in figuur 3.11, waarin het opper- vlakte-aandeel bufferstroken wordt getoond, bij de aanname dat alle agrariërs deelnemen aan deze maatregel. Overigens zegt het oppervlakteaandeel van bufferstroken nog niets over het effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater. In het geval van een lage dichtheid van waterlopen zal ook het oppervlakteaandeel van bufferstroken beperkt zijn, zonder dat dit tot een lagere bijdrage aan de verbetering van de waterkwaliteit zal leiden. Een belangrijke kanttekening bij bufferstroken is dat de inzet op deze maatregel vaak stopt zodra de vergoe- ding ervoor stopt. In de modelberekeningen is uitgegaan van een standaard bufferbreedte van 5 meter, tenzij het ruimtebeslag meer dan 5 procent zou zijn. Dan wordt een breedte verondersteld die tot maximaal 5 procent van een perceel tot bufferoppervlak zou leiden, met een minimumbreedte van 2 meter (Groenendijk et al. 2020a).

DAW-maatregelen kunnen bijdragen aan betere waterkwaliteit, maar vooral bij hoge deelname van agrariërs

Met de doorgerekende DAW-maatregelen in het pakket voorziene maatregelen zou de nutri- entbelasting van regionale wateren door landbouwbemesting landelijk gemiddeld met enkele procenten afnemen. Met het maximale maatregelpakket zou de nutriëntreductie 10 procent zijn voor stikstof en 15 procent voor fosfor; als alle agrariërs zouden meedoen aan de DAW- maatregelen zou dit voor zowel stikstof als fosfor kunnen oplopen tot meer dan 30 procent. Brongerichte maatregelen zijn in dat laatste geval verantwoordelijk voor circa een derde van de reductie, routemaatregelen (en dan vooral bufferstroken) voor de rest. Figuur 3.12 toont de reductie van de nutriëntbelasting door landbouwbemesting van de regionale wateren door landbouwmaatregelen, per deelstroomgebied. Ten behoeve van de berekening van het effect van de DAW-maatregelen zijn alle bekende maatregelen met een verwacht groot perspectief op effectiviteit onderzocht en, voor zover de kennis en informatie het toelieten, meegenomen in de berekeningen, zie paragraaf 2.8.2.

Omdat het aandeel van (actuele) landbouwbemesting in de totale stikstofbelasting van de regionale wateren groter is dan het aandeel in de totale fosforbelasting (zie paragraaf 3.5), zal het uiteindelijke effect van de landbouwmaatregelen op de totale belasting groter zijn voor stikstof dan voor fosfor.

DAW-maatregelen kunnen dus een behoorlijke bijdrage leveren aan de verbetering van de nutriënttoestand van de regionale wateren, vooral in die gebieden waar het aandeel van de landbouwbemesting in de nutriëntbelasting groot is. De berekeningen geven echter wel aan dat een substantiële reductie vraagt om een hoge deelname van agrariërs; in elk geval hoger dan de deelname die voor de voorziene maatregelen is ingeschat. De DAW-maatregelen die in de maatregelpakketten zijn doorgerekend, zijn gebaseerd op een eerste landsdekkende invulling via het Supportteam DAW, op basis van expert judgement van landbouwbestuur- ders. Met een meer gebiedsgerichte invulling, waaraan binnen het DAW nu gewerkt wordt, kan een meer effectieve keuze worden gemaakt van maatregelen en beter worden aangeslo- ten op de regionale opgaven. Ook biedt zo’n regionale insteek meer kansen om de deelname van agrariërs te vergroten.

Figuur 3.12

Wisselende omvang van nutriëntmaatregelen waterschappen in de maatregelpak- ketten 2022-2027

De belangrijkste maatregelen met betrekking tot nutriënten die de waterschappen hebben aangeleverd zijn maatregelen op de rwzi’s. In figuur 3.13 is de omvang te zien van maatre- gelen op rwzi’s in de aanvullende maatregelpakketten. De omvang van de maatregelen wis- selt sterk per deelstroomgebied (en daarbinnen per waterschap) en per maatregelpakket. Hierbij geldt wel de kanttekening dat de invulling van de maatregelpakketten gebaseerd is op per waterschap wisselende aannames en onderbouwing (zie ook hoofdstuk 2).

Figuur 3.13

In tabel 3.4 is het aantal rwzi-maatregelen in de aanvullende maatregelpakketten uitgedrukt ten opzichte van het totale aantal rwzi’s per deelstroomgebied.

Tabel 3.4. Percentage rwzi’s met maatregelen in de pakketten voorziene maatrege- len en maximaal samen

Deelstroomgebied Percentage rwzi’s met maatregelen

Schelde 60%

Maas 50%

Noord 5%

Rijn-Oost 30%

Rijn-West 10%

Naast rwzi-maatregelen is ook, met beperkte omvang, een aantal andere maatregelen opge- geven en meegenomen in de berekeningen, zoals het aanleggen van een zuiveringsmoeras. Waterschapsmaatregelen die betrekking hebben op aanpassingen van het watersysteem kunnen weliswaar aanzienlijk effect hebben op nutriënten, maar het effect is sterk afhanke- lijk van de uitvoering van de maatregel en de specifieke lokale omstandigheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor hydrologische maatregelen, baggeren en het defosfateren van inlaatwater. Deze maatregelen konden dus niet op een generieke wijze in de berekeningen worden mee- genomen, maar zijn wel meegenomen in die gevallen waar het waterschap per individuele maatregel een kwantitatief effect kon opgeven.

Voorziene rwzi-maatregelen 2022-2027 reduceren de nutriëntbelasting van de re- gionale waterlichamen door rwzi’s met 10-15 procent

Met de voorziene maatregelen wordt de nutriëntbelasting van de regionale waterlichamen door rwzi’s landelijk gemiddeld verminderd met 10-15 procent, met het maximale pakket met 15-20 procent. Er zijn grote verschillen te zien per deelstroomgebied (figuur 3.14). Deze verschillen komen goed overeen met het percentage rwzi’s met maatregelen per deelstroom- gebied (tabel 3.4).

Figuur 3.14

In grensgebieden potentieel voor aanzienlijke vermindering aanvoer buitenland Voor het buitenland is in het maximale pakket aangenomen dat alle grensoverschrijdende wateren voldoen aan de eigen normen. Dat is een aanname die veel verder gaat dan het uit- gangspunt voor de invulling van de maatregelen binnen Nederland, dat meer gericht is op de mogelijke inspanning dan op het resultaat. In de twee deelstroomgebieden waar buiten- landse aanvoer een belangrijke rol speelt (Maas en Rijn-Oost, zie tabellen 3.1 en 3.2) zou onder die aanname de belasting van de regionale wateren aanzienlijk afnemen (zie figuur 3.15). Overigens zijn de Vlaamse normen voor fosfor en stikstof in beken soepeler dan de Nederlandse normen. Ook als grensoverschrijdende wateren aan de Vlaamse norm voldoen, zal er nog sprake zijn van overschrijding van de Nederlandse norm.

In de betreffende gebieden is er potentieel om, via afspraken met het buitenland, te zorgen voor verdere reductie van de belasting via regionale grensoverschrijdende en grensvormende wateren. Regionale partijen bouwen nu dossiers op voor de regionale nutriëntbelasting uit het buitenland, op basis waarvan het Rijk zo nodig vervolgstappen kan nemen in het kader van internationale stroomgebiedbrede samenwerking.

Figuur 3.15

Doelbereik regionale waterlichamen neemt met voorziene maatregelen toe tot 75 procent

Met de aanvullende maatregelpakketten neemt het aandeel regionale waterlichamen waarin het doel voor stikstof of fosfor wordt gehaald toe (zie figuur 3.16). Na de voorziene maatre- gelen zou landelijk in 2027 circa 60 procent van de waterlichamen voldoen voor stikstof, het- zelfde geldt voor fosfor. Voor de KRW voldoet een water voor nutriënten als één van beide (stikstof of fosfor) goed scoort; dat geldt na voorziene maatregelen voor circa 75 procent van de waterlichamen. Met het maximale pakket, inclusief de variant waarin alle agrariërs meedoen met DAW-maatregelen, kan dit oplopen tot circa 85 procent.

De normen voor nutriënten zijn zo afgeleid dat ze het bereiken van een goede biologische toestand niet in de weg staan. In bepaalde gevallen kan het voor het halen van de biolo- gische normen voldoende zijn als één van beide nutriënten (stikstof of fosfor) voldoet, in an- dere gevallen moeten beide voldoen (zie tekstkader 3.3). Verder hoeven niet alle

aangewezen waterlichamen volgens de KRW in 2027 te voldoen aan de normen; als het door natuurlijke omstandigheden niet mogelijk is om op tijd de normen te halen, is het voldoende