• No results found

Verhouding tussen de slachtofferenquête en de politiestatistiek, 1995-2001

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 68-74)

Staat 3.4 Door vrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland verleende hulp aan slachtoffers van een misdrijf of verkeersongeluk

3.7 Verhouding tussen de slachtofferenquête en de politiestatistiek, 1995-2001

Geweldsdelicten

De groep geweldsdelicten omvat voor de slachtofferenquêtes seksuele delicten, mishandeling en bedreiging.25Voor de politie is gerekend met de CBS-standaard-classificatie (zie bijlage 5).

Figuur 3.11 toont voor geweldsmisdrijven de relatie tussen de politiestatistiek en de slachtofferenquête.

Over de periode 1995-2001 stijgt zowel het geschatte aantal door burgers onder-vonden delicten als het aantal door de politie opgemaakte processen-verbaal. Dat niet alle ondertekende delicten in de statistiek worden teruggevonden, zou kunnen duiden op het bestaan van een grijs gebied van delicten waarvan slacht-offers melden dat ondertekening heeft plaatsgevonden, maar die de politie vervolgens alsnog terzijde heeft gelegd. Deze verklaring houdt in dat (een deel

0 200 400 600 800 1.000 1.200 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 ondervonden gemeld ondertekend politiestatistiek *1.000

Figuur 3.11 Geweldsdelicten volgens de slachtofferenquêtes en de politie-statistiek, 1995-2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 3.15 (bijlage 4). Bron: CBS

25 In de ERV en POLS zijn seksuele delicten omschreven als het op een kwetsende manier met seksuele bedoe-lingen worden aangeraakt of vastgepakt. In de ESM ging het om handtastelijkheden met seksuele bedoelin-gen tebedoelin-gen iemands wil. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen binnenshuis en buitenshuis. Diefstal met geweld valt in de CBS-enquêtes onder de diefstaldelicten. Bij voorvallen met een sterke persoonlijke impact (zoals seksuele delicten) kunnen ook subjectieve ervaringen en de (wisselende) aandacht van de media van invloed zijn op de vraag of een bepaald voorval al dan niet als een delict wordt ervaren.

van) het verschil tussen de slachtofferenquête en de politiestatistiek een gevolg is van onderrapportage door de politie. In hoeverre er werkelijk sprake is van een groei van de geweldscriminaliteit, is onderwerp van discussie.

Vermogensdelicten

Figuur 3.12 toont voor vermogensdelicten de relatie tussen de politiestatistiek en de slachtofferenquête. In de periode 1995-2001 daalt zowel het aantal volgens de slachtofferenquête ondervonden delicten als het aantal misdrijven volgens de politiestatistiek.

Bij dit delicttype is er een iets andere ontwikkeling te zien dan bij geweldsdelic-ten. Behalve dat de aantallen een stuk hoger zijn, zijn zij volgens de politiestatis-tiek over de verslagperiode hoger dan de cijfers van de ondertekende documen-ten volgens de slachtofferenquêtes.

Hier kunnen twee factoren een rol spelen. De vermogensmisdrijven uit de politiestatistiek omvatten meer soorten van misdrijven dan de enquête (heling, bedrog, fraude enzovoort). Daarnaast omvat de politiestatistiek ook vermogens-misdrijven waarvan bedrijven en instellingen slachtoffer zijn geworden, en die niet in de CBS-slachtofferenquêtes zijn meegenomen.

Vernielingen

Figuur 3.13 toont voor vernielingen de relatie tussen de politiestatistiek en de slachtofferenquête in de periode 1995-2001. Er gaapt een groot gat tussen het

0 500 1.000 1.500 2.000 2.500 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 ondervonden gemeld ondertekend politiestatistiek *1.000

Figuur 3.12 Vermogensdelicten volgens de slachtofferenquêtes en de politiestatistiek, 1995-2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 3.15 (bijlage 4). Bron: CBS

aantal mensen dat zegt slachtoffer te zijn van vernieling en de daadwerkelijke melding ervan aan de politie.

In deze periode laten de verschillende lijnen tot en met 1999 alle een duidelijke stijging zien. Vanaf 2000 dalen de aantallen ondervonden en gemelde vernielin-gen, maar stijgt het aantal dat is geregistreerd.

Er bestaat a priori een verschil tussen de aantallen geschatte delicten uit de slachtofferenquêtes en de geregistreerde criminaliteit volgens de politiestatis-tiek. Allereerst spelen verschillen in de omschrijving en de keuze van delicten een rol. In de politiestatistiek staat de overtreding van een wetsartikel centraal, ongeacht of daarbij slachtoffers zijn betrokken. In enquêtes gaat het daarente-gen primair om zo duidelijk en eenduidig mogelijk omschreven gebeurtenissen die personen hebben meegemaakt, en die tevens aansluiten bij een juridische definitie. De overtreder(s) van de wetsartikelen zijn daarbij van minder belang. Ook een schriftelijk en ondertekend document hoeft voor politie en slachtoffers niet hetzelfde te zijn: voor de politie vormt een (ondertekend) proces-verbaal, meestal het criterium voor een geregistreerd misdrijf, de basis voor mogelijk verdere juridische afwikkeling. Een volgens het slachtoffer ondertekend document is niet altijd een proces-verbaal, maar kan bijvoorbeeld ook een verklaring zijn ten behoeve van de verzekering. In slachtofferenquêtes worden slachtofferloze, zeer ernstige en ‘zeldzame’ delicten niet waargenomen. Bij de politie kunnen beleidsbeslissingen ten aanzien van prioriteiten in

opspo-0 200 400 600 800 1.000 1.200 1.400 1.600 1.800 2.000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 *1.000 ondervonden gemeld ondertekend politiestatistiek Figuur 3.13 Vernielingen volgens de slachtofferenquêtes en de

politie-statistiek, 1995-2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 3.15 (bijlage 4). Bron: CBS

ring van delicten, ontwikkelingen rond automatisering en andere factoren van invloed zijn op aard en omvang van de geregistreerde criminaliteit. (Zie box 3.1 voor een nadere beschouwing over de politiestatistiek.)

Verschillen zijn verder toe te schrijven aan methodologische factoren die inherent zijn aan slachtofferenquêtes, zoals verschillen in verslag- en onder-zoeksperiode, geheugeneffecten bij respondenten, weegfactoren en dergelijke. Fluctuaties in het geschatte aantal ondertekende aangiften op basis van de slachtofferenquêtes hangen samen met het beperkte aantal waarnemingen in de steekproef en met de dienovereenkomstig grote betrouwbaarheidsmarges. (Zie verder box 3.1 en bijlage 2 voor meer informatie over slachtofferenquêtes; verge-lijk ook Kester en Junger-Tas, 1994; bijlage 3.)

— In de periode 1960-2001 is het totaal aantal geregistreerde misdrijven in Nederland vertienvoudigd.

— Het aantal gehoorde verdachten is in de periode 1960-2001 verdrievoudigd. — In de afgelopen vijfentwintig jaar is het aantal geregistreerde

geweldsmisdrij-ven bijna vervijfvoudigd en het aantal geregistreerde vermogensmisdrijgeweldsmisdrij-ven bijna vertwaalfvoudigd.

— Hoe hoger de mate van ‘stedelijkheid’, hoe meer geregistreerde misdrijven. — In 2001 is het geschatte aantal delicten tegen burgers volgens de

slachtoffer-enquête 4,6 miljoen.

— Er zijn in 2001 158.000 (unieke) verdachten bij de politie geregistreerd. Tegen hen werd in dat jaar 200.000 maal proces-verbaal opgemaakt (dit zijn zogenaamde ‘antecedenten’). Deze groep verdachten wordt in 2001 in totaal verdacht van 290.000 misdrijven.

— Mannen van rond de 19 jaar zijn relatief het sterkst vertegenwoordigd onder de verdachten.

— Van alle verdachten is 15% vrouw.

— Veelplegers zijn relatief oud en op heel jonge leeftijd aan hun carrière begon-nen. Ze zijn vrijwel altijd man en vaak verslaafd aan drugs of aan alcohol. Ze wonen doorgaans in de vier grootste steden en plegen vooral vermogens-delicten.

— De jeugdcriminaliteit vertoont qua omvang al enkele jaren een stabiel beeld. Sinds 1997 is de jeugdcriminaliteit niet noemenswaardig gestegen of gedaald, zowel in absolute als relatieve zin (per 100.000 minderjarigen bekeken). Cijfers uit self-report onderzoek bevestigen dit beeld.

— In de aard van de jeugdcriminaliteit tekent zich een verschuiving af. De categorie vermogensdelicten vertoont in de afgelopen jaren een lichte daling, terwijl de geweldsdelicten een vrij sterke stijging laten zien. Dit laat onverlet dat de vermogensdelicten nog steeds de grootste categorie vormen.

— Blijkens self-report onderzoek ligt de jeugdcriminaliteit al meer dan tien jaar op ongeveer hetzelfde niveau.

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de ontwikkeling van de door de politie geregistreerde criminaliteit. Het gaat dus om door de politie opgemaakte proces-sen-verbaal van aangifte en eigen opsporing. De gegevens worden gepresenteerd als totaal en naar hoofdcategorieën van delicten. De gegevens zijn ontleend aan de politiestatistiek (zie box 4.1). Tevens komt aan de orde welke activiteiten de politie in de sfeer van opsporing verricht. In dat kader wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van de opgehelderde misdrijven en van de gehoorde (en in verzekering gestelde) verdachten.

De ontwikkeling van de geregistreerde criminaliteit wordt globaal voor een lange periode (1960-2001) en gedetailleerd voor een korte periode (1995-2001) beschreven. Deze geregistreerde criminaliteit omvat veelal de ernstigere delicten waarmee de bevolking, het bedrijfsleven en de overheid worden geconfronteerd.

Bij lichtere vormen van criminaliteit, zoals diefstallen en vernielingen, blijft een officiële aangifte nogal eens achterwege. Daarom blijven veel vormen van crimi-naliteit verborgen voor de politie: dit is het dark number. Deze komen deels wél naar voren in slachtofferenquêtes, en bij de minderjarigen in de self-report studies. Daarin wordt de geënquêteerden onder meer gevraagd of zij die slacht-offer zijn geworden van een delict, dit hebben gemeld bij de politie, en of zij daarvan een document hebben ondertekend.

In dit hoofdstuk komen niet aan de orde die vormen van criminaliteit die door bijzondere opsporingsdiensten1ontdekt worden, zoals fraude, milieumisdrijven en economische misdrijven. Ook wordt niet nader ingegaan op georganiseerde criminaliteit, organisatie- en cybercriminaliteit, mensensmokkel, vrouwenhan-del enzovoort.

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 68-74)