• No results found

Door de rechter in eerste aanleg opgelegde straffen in recht- recht-bankstrafzaken, 1995-2001

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 116-122)

1995 1998 1999 2000 2001 2001 (abs.) (%) gevangenisstraf zonder geldboete 33.961 34.472 37.790 36.955 38.590 37 onvoorwaardelijk 19.846 18.718 20.847 20.672 22.413 58 gedeeltelijk onvoorwaardelijk 4.803 5.500 5.650 5.809 6.315 16 voorwaardelijk 9.312 10.254 11.293 10.474 9.862 26 geldboete zonder gevangenisstraf: 39.953 41.577 42.225 43.626 42.275 40 onvoorwaardelijk 33.169 34.482 34.842 36.214 34.748 82

gevangenisstraf met geldboete 8.794 7.821 8.103 7.648 6.328 6

Bron: CBS

Het verloop van de diverse opgelegde sancties is hier en daar nogal grillig. De geldboete is de meest opgelegde hoofdstraf, met een vrij snelle stijging tot 1980 en daarna een stabilisering rond de 50.000. De invloed van de nieuwe alcoholwetge-ving binnen de Wegenverkeerswet lijkt ook bij de opgelegde sancties zichtbaar: in het midden van de jaren zeventig steeg het aantal opgelegde ontzeggingen van de rijbevoegdheid zeer snel; daarna zakte het weer af.

De periode 1995-2001 laat voor de meeste opgelegde sancties (in eerste aanleg) een geleidelijk stijgende trend zien (figuur 5.11). De stijging bij de taakstraffen is wat sterker. Deze straf is nog steeds sterk groeiend. Figuur 5.12 laat zien dat het aandeel taakstraffen opgelegd door de officier van justitie7(het zgn. ‘officiersmo-del’) in het totale aantal opgelegde taakstraffen toeneemt. Overigens worden taak-straffen volgens dit model vooral bij minderjarigen opgelegd (zie paragraaf 5.2).

Uit figuur 5.13 blijkt dat het aandeel geweldsdelicten en vernielinge/openbare orde delicten in het totale aantal opgelegde taakstraffen groeit ten koste van het aandeel vermogensdelicten. Het aantal taakstraffen vanwege een geweldsdelict groeide in de periode 1995-2001 met 246% naar ruim 6.700 en het aantal vanwege de vernieling/openbare orde groeide zelfs met 364% naar bijna 5.800 (zie tabel 5.12 in bijlage 4). Het aantal taakstraffen vanwege een vermogensdelict groeide met ‘slechts’ 45% naar 13.400 in 2001.

Veranderingen in de verdeling van de langetermijngegevens over de opgelegde onvoorwaardelijke boetes worden uiteraard beïnvloed door inflatie-effecten, door aanpassingen van maximale boetebedreigingen in de wet en door de mate van

7 Hoewel het in deze paragraaf gaat over afdoeningen door de rechter, worden hier om redenen van prakti-sche aard taakstraffen opgelegd door rechter én OM tezamen in beeld gebracht.

strafoplegging door de rechter. Ter illustratie (zie tabel 5.13, bijlage 4): in 1960 beliep nog 58% van de 23.000 opgelegde boetes een bedrag8van minder dan e 22,69 (was ƒ 50), in 2001 ging het om niet meer dan 0,1% (van de 47.000 boetes).

0 10.000 20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 geldboete gevangenisstraf ontzegging rijbevoegdheid taakstraf verbeurdverklaring voorwerpen onttrekking aan het verkeer Figuur 5.11 Door de rechter in eerste aanleg opgelegde sancties in

recht-bankstrafzaken naar soort sanctie, 1995-2001

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 door OM door rechter Figuur 5.12 Taakstraffen door OM en door rechter, 1995-2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 5.12 (bijlage 4). Bron: Parket Generaal en CBS

8 Vanaf 1 januari 2002, tegelijk met de invoering van de euro als valutaeenheid in Nederland, zijn in de statis-tieken alle geldbedragen weergegeven in euro’s. Door de omrekeningsfactor (2,20371) komen de tot nu toe gehanteerde klassengrenzen in ‘ronde’ guldenbedragen na herberekening uit op de overeenkomstige klassengrenzen in ‘niet-ronde’ eurobedragen. Het is op technische gronden niet mogelijk alle historische reeksen zoals opgenomen in deze publicatie te herberekenen naar nieuwe ‘ronde’ klassengrenzen.

Voor corresponderende cijfers, zie tabel 5.10 (bijlage 4). Bron: CBS

Gevangenisstraffen in duur en volume

Het aantal opgelegde (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen beweegt zich de laatste jaren rond de 45.000. In een studie van het WODC (Grapendaal e.a., 1997) wordt onder meer geconcludeerd dat de toename van het aantal te executeren detentiejaren9in de periode 1985-1995 (van een kleine 6.000 naar bijna 11.000 detentiejaren) voor een belangrijk deel is te verklaren uit een toename van de gemiddelde strafduur (van 133 dagen naar 197 dagen), met name voor geweldsdelicten en delicten betreffende de openbare orde. Voorts is de toename van het aantal (volume) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen10 sinds 1990 een oorzaak van de toenemende druk op het gevangeniswezen. Uit meer recente straftoemetingsgegevens (CBS) blijkt dat van 1995 tot en met 2000 een daling van de gemiddelde strafduur heeft plaatsgevonden. Dit bij een voortgaande stijging van het aantal gevangenisstraffen. Beide ontwikkelingen worden verklaard door een forse toename van het aantal gevangenisstraffen van 1 tot en met 14 dagen van bijna 4.700 in 1995 tot 7.600 in 2000 (zie ook Van der Heide e.a., 2001b en Moolenaar e.a., 2002).

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100% 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 overige delicten Opiumwet Wegenverkeerswet vernieling en openbare orde geweldsdelicten vermogensdelicten Figuur 5.13 Het relatieve aandeel van delicten in de door OM en rechter

opgelegde taakstraffen (in %), 1995-2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 5.12 (bijlage 4). Bron: Parket Generaal (OM-data) en CBS

9 Het aantal detentiejaren wordt berekend op basis van het aantal in eerste aanleg opgelegde vrijheidsstraf-fen en de duur van deze strafvrijheidsstraf-fen. De strafduur betreft hier de werkelijk uit te zitten tijd. Het deel dat op grond van de vi-regeling niet behoeft te worden uitgezeten wordt derhalve van de opgelegde strafduur afgetrokken.

10 Hieronder worden gevangenisstraffen, hechtenissen, tuchtschoolstraffen (tot 1995) en jeugddetenties (vanaf 1995) begrepen. In bijlage 4 worden de vrijheidsstraffen voor minder- en meerderjarigen apart in beeld gebracht.

Omdat de groei vooral de zeer korte vrijheidsstraffen betreft, zijn de consequen-ties voor de benodigde celcapaciteit beperkt. In 2001 zijn het echter de lange vrijheidsstraffen die in aantal toenemen (staat 5.2). Het aantal detentiejaren groeit daardoor met maar liefst 16% tot 11.700 in 2001 (figuur 5.14).

Een uitsplitsing naar delicttype laat zien dat met name de vermogensdelicten en de delicten tegen de Opiumwet, elk met 500 detentiejaren, hebben bijgedragen aan de groei van het aantal detentiejaren (zie tabel 5.16 in bijlage 4). Tussen 1995 en 2001 is evenwel een stijging zichtbaar van het aantal (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen met 19% (zie tabel 5.14 in bijlage 4). Een verbijzondering naar rechtbank leert dat 1.100 detentiejaren (= 9,4%) in 2001 zijn opgelegd aan perso-nen die door de rechtbank Haarlem zijn schuldig verklaard aan een delict tegen de Opiumwet. Aangenomen moet worden dat het hier vooral om op Schiphol gearresteerde drugskoeriers gaat.

Naast (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen kan de rechter ook geheel voorwaardelijke vrijheidsstraffen opleggen. Jaarlijks doet hij dat ongeveer 20.000 keer. De gemiddelde duur van de voorwaardelijke straf schommelt al jaren rond de 40 dagen. Meestal worden aan een voorwaardelijke straf ‘algemene voorwaar-den’ gesteld. Dat wil zeggen dat wanneer de gestrafte binnen de proeftijd nog een keer wordt gearresteerd voor een strafbaar feit, de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Het aantal detentiejaren dat hiermee is gemoeid, is niet bekend en komt nog bij de in deze paragraaf vermelde detentiejaren. Naast algemene voorwaarden worden soms bijzondere voorwaarden gesteld, zoals het zich gedragen naar aanwijzing van een hulpverlenende instantie.

0 20 40 60 80 100 120 140 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 aantal vrijheidsstraffen detentiejaren gemiddelde duur Figuur 5.14 Ontwikkeling vrijheidsstraffen in aantal, gemiddelde duur en

detentiejaren (indices, 1995 = 100)

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 5.14–5.16 (bijlage 4). Bron: CBS, bewerking: WODC

5.1.4 Doorlooptijd van procedures

Een procedure bij OM en rechter in eerste aanleg heeft een bepaalde doorloop-tijd. Vanaf het moment van inschrijving bij het parket van het OM tot aan de einduitspraak gaat geruime tijd voorbij. Van de bijna 112.000 afgedane zaken in 2001 is de doorlooptijd berekend. Het overgrote deel, meer dan 92.000 zaken of 82%, is door de politierechter behandeld. De politierechter behandelt die zaken waarbij als criteria gelden de ‘eenvoudigheid’ van de zaak en het voornemen van het OM niet meer dan één jaar (tot voor kort: zes maanden) gevangenisstraf te eisen. De meervoudige kamer doet in 2001 ruim 12.000 zaken af, de kinderrech-ter iets minder dan 7.500.

In 1995 heeft een zaak bij de meervoudige kamer een doorlooptijd van gemid-deld 225 dagen (7,5 maand11), bij de enkelvoudige kamer (politierechter) is het 243 dagen (bijna 8 maanden) en bij de kinderrechter 224 dagen (bijna 7,5 maand). In 2001 zijn deze doorlooptijden respectievelijk 239, 201 en 218 dagen (zie tabel 5.18, bijlage 4).

Bij de politierechter gaan in 2001 de zaken dus gemiddeld het snelst. In de loop van de periode 1995-2001 is de doorlooptijd van de zaken bij de politierechter met zo’n 17% afgenomen; bij de meervoudige kamer is die met 6% toegenomen. Natuurlijk zijn er verschillen tussen de zaken als men kijkt naar het in de tenlas-telegging omschreven strafbare feit. Als wordt voorbijgegaan aan de vrij heterogene categorie ‘overige wetten’, waaronder fiscale zaken, met een relatief lange doorlooptijd, of aan de categorieën met een klein aantal zaken, hebben in 2001 bij de meervoudige kamer de economische misdrijven gemiddeld de Staat 5.2 Door de rechter in eerste aanleg opgelegde (deels)

onvoorwaarde-lijke vrijheidsstraffen in rechtbankstrafzaken naar duurcategorie*

1995 1998 1999 2000 2001 1 t/m 7 dagen 1.570 2.412 2.874 2.869 2.838 > 1 t/m 2 weken 3.114 3.636 4.192 4.765 4.458 > 2 weken t/m 1 maand 4.728 4.400 5.117 4.952 5.052 > 1 t/m 3 maanden 7.375 6.455 7.198 7.164 8.796 > 3 t/m 6 maanden 3.999 3.322 3.515 3.349 4.108 > 6 t/m 9 maanden 628 863 810 915 878 > 9 maanden t/m 1 jaar 1.451 1.607 1.414 1.369 1.566 > 1 t/m 2 jaar 2.193 2.045 1.968 1.845 2.136 > 2 t/m 4 jaar 964 851 938 899 1.021

langer dan 4 jaar 388 334 389 370 452

totaal 26.410 25.925 28.415 28.497 31.305

* De duur is exclusief het deel van de opgelegde strafduur dat op grond van de vi-regeling niet behoeft te worden uitgezeten.

Bron: CBS, bewerking: WODC

langste doorlooptijd met zo’n 500 dagen (bijna 17 maanden). Ook bij de politie-rechter hebben de economische misdrijven een relatief lange doorlooptijd: ongeveer 10 maanden.

5.1.5 Hoger beroep en beroep in cassatie

Er zijn van de zaken in hoger beroep en beroep in cassatie geen recentere gegevens beschikbaar dan de al eerder gepubliceerde cijfers over het verslagjaar 1999. In de periode 1995-1999 behandelen de gerechtshoven jaarlijks gemiddeld zo’n 9.000 zaken (zie tabel 5.19, bijlage 4). In 3% van de arresten bevestigt het hof een vonnis van de rechtbank. Ruim driekwart van de hoger beroepzaken eindigt met een of andere wijziging van het vonnis, waarbij een grote meerder-heid opnieuw op een schuldigverklaring uitloopt. In zo’n 8 à 9% van de in hoger beroep behandelde zaken bij het hof volgt vrijspraak.

De strafkamer van de Hoge Raad heeft jaarlijks een werklast van 2.500 à 3.000 cassatieberoepen. Drie vijfde daarvan handelt de raad jaarlijks af, waarbij in circa 80% van de zaken het cassatieberoep wordt verworpen. In ongeveer 6% van de gevallen volgt een terug- of verwijzing naar een lagere rechter, meestal het hof.

5.1.6 Vergoeding van schade en kosten aan ex-verdachten

Personen die ten onrechte hechtenis hebben ondergaan, ontvangen als ze daarom vragen van de overheid een schadevergoeding. Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 89 en 591 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer een zaak eindigt zonder oplegging van straf, of wanneer wel straf wordt opgelegd maar voor een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, heeft een gewezen verdachte recht op vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden (art. 89 e.v. Sv). De vergoeding wordt toegekend door de behandelende rechtbank dan wel, bij kantongerechtzaken, de rechtbank van het arrondissement waarin het kanton is gelegen.

Artikelen 591 e.v. regelen de vergoeding van door gewezen verdachten gemaakte kosten (zoals proceskosten, reis- en verblijfskosten) en vergoeding van de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden alsmede de kosten van een raadsman.

Staat 5.5 laat zien dat zowel het aantal beslissingen op verzoeken ex artikelen 89 en 591a Sv, als het aantal toegekende verzoeken tussen 1995 en 2001 fors is gestegen. Het gemiddelde uitgekeerde bedrag is in 2001 bijna 3.000 euro. Ook het totale bedrag aan toegekende schadevergoedingen (in 1995 nog 4 miljoen euro) is zowel in 2000 als in 2001 een bedrag van ongeveer 12 miljoen euro.

Deze box maakt een vergelijking tussen rechterlijke uit-spraken in eerste aanleg en uituit-spraken in hoger beroep en cassatie. Daartoe zijn de ruim 9.000 strafzaken bekeken, die in 1999 in eerste aanleg zijn afgedaan en waarbij hoger beroep is aangetekend. Er is voor het jaar 1999 gekozen om een termijn te hebben die voor de meeste zaken lang genoeg is om inmiddels te zijn behandeld in hoger beroep en eventueel in cassatie. Niettemin blijkt in januari 2003, zo’n drie tot vier jaar later, dat van 22% van deze zaken de onherroepelijke afdoening nog niet is

bijge-schreven in de justitiële documentatie.12

De vergelijking van uitspraken voor en na het hoger beroep betreft 7.135 zaken.

Als eerste worden de zaken in een zeer grove indeling tegenover elkaar gezet: is er sprake van vrijspraak, straf-oplegging of geen strafstraf-oplegging voor en na hoger beroep en is deze beslissing hetzelfde op beide momenten? In de kolom ‘Geen strafoplegging’ zijn de uitspraken ‘OM niet ontvankelijk’, ‘dagvaarding nietig’, alsmede ‘schuldig-verklaring zonder oplegging van straf’ en ‘ontslag van alle rechtsvervolging’ geteld.

Uit staat 5.3 blijkt dat er bij de uitspraken in eerste aanleg vaker sprake is van strafoplegging dan na hoger beroep; het aantal vrijspraken en uitspraken zonder strafoplegging is veel groter na hoger beroep. Het grootste deel van de zaken eindigt niettemin zowel voor als na het hoger beroep met enige vorm van straf. Van de zaken waar in

eerste aanleg is vrijgesproken of waar geen straf is opge-legd, eindigt bijna de helft alsnog in een strafoplegging. Zowel de verdachte als het OM kan tegen de beslissing van de rechter in beroep gaan. Is er in eerste aanleg sprake van straf, dan is degene die beroep aantekent meestal de verdachte (86%), soms het OM (4%) en soms beiden (9%). Het is vrijwel altijd het OM dat in beroep gaat tegen beslissingen zonder straf. Dit is overigens niet zo verwonderlijk: tegen een vrijspraak kan een verdachte niet in beroep gaan.

Staat 5.4 zet alle vrijheidsstraffen, taakstraffen en boetes naast elkaar. De verschillende strafsoorten kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. De onderdelen worden ieder apart meegeteld.

Na hoger beroep is het aantal onvoorwaardelijke vrij-heidsstraffen met ongeveer eenderde afgenomen; de gemiddelde duur ligt echter hoger. Daarentegen neemt het aantal voorwaardelijke vrijheidsstraffen wat toe en wordt het aantal taakstraffen bijna verdubbeld. Een deel van de onvoorwaardelijke straffen verandert in een voor-waardelijke straf en/of taakstraf: van de 3.837 (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen blijft 58% onvoorwaar-delijk, maar wordt eenderde een (geheel) voorwaardelijke straf en/of taakstraf. Het betreft hier vooral de lagere straf-fen met een gemiddelde duur van ruim drie maanden.

Box 5.2 Loont hoger beroep?

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 116-122)