• No results found

Afdoening op het niveau van de politie

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 128-131)

Staat 5.6 Verzoeken om uitlevering, 1995-2001

5.2.1 Afdoening op het niveau van de politie

Een strafbaar feit dat ter kennis van de politie komt, leidt niet vanzelfsprekend in alle gevallen tot het opmaken van een proces-verbaal en het opsturen daarvan aan de officier van justitie, die daarop een strafrechtelijke vervolging zou kunnen beginnen. Al op het niveau van de politie kunnen zaken worden afgedaan.

Politiesepot

De politie kan een jongere bijvoorbeeld ernstig vermanend toespreken, al dan niet op het politiebureau en daar al dan niet de ouders bij betrekken, waarna de jongere weer vrijuit gaat. Deze handelwijze staat in de praktijk al jaren bekend als een ‘politiesepot’, hoewel dat wettelijk als zodanig niet bestaat. Een politiesepot heeft voor de jongere geen (of nauwelijks) consequenties. Er komt geen proces-verbaal, het feit wordt niet vervolgd, er komt geen aantekening in de justitiële documentatie. Het enige wat zou kunnen gebeuren is dat de politie een aanteke-ning in het bedrijfsprocessensysteem van het korps maakt. Die aantekeaanteke-ning zou hoogstens een rol kunnen spelen in de besluitvorming inzake een nieuw politie-contact. Van de toepassing van het politiesepot bestaat geen registratie.

Halt

Een andere mogelijkheid is dat de politie een jeugdige dader doorverwijst naar een Halt-bureau. De afdoening via Halt heeft een wettelijke basis (art. 77e Sr). In feite is het een voorwaardelijk politiesepot, toegepast onder verantwoordelijkheid van het OM. Een door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar stelt aan een jeugdige bekennende verdachte voor om, ter voorkoming van toezending van het proces-verbaal aan de officier van justitie, deel te nemen aan Staat 5.7 Toepassing jeugdstrafrecht op minderjarigen (12 t/m 17 jaar)

en op volwassenen 1995 1999 2000 2001 minderjarigen (12 t/m 17 jaar) jeugdstrafrecht 6.493 8.646 8.841 8.619 algemeen strafrecht 1.194 223 208 1.080 totaal 7.687 8.869 9.049 9.699 volwassenen jeugdstrafrecht 34 55 38 87 algemeen strafrecht 28.563 25.638 24.565 25.321 totaal 28.597 25.693 24.603 25.408 Bron: CBS/Rechtbankstrafzaken

een Halt-project. De strafbare feiten die voor een Halt-project in aanmerking komen, zijn vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Grofweg gaat het hierbij om delicten als vernieling, baldadigheid (tot een maximum schadebedrag van 700 euro) en eenvoudige, lichte vermogensdelicten zoals winkeldiefstal, tot een bedrag van maximaal 115 euro.

Deelname aan een Halt-project mag maximaal twintig uren bedragen. Uitgangs-punt bij de afdoening via Halt is dat de jeugdige dader gedurende een beperkt aantal uren de schade moet herstellen die hij heeft aangericht, bijvoorbeeld door daadwerkelijk het vernielde te repareren of de graffiti te verwijderen en/of de schade te betalen. Indien de jongere naar behoren aan het project heeft deel-genomen, vervalt het recht op strafvordering (zie verder hoofdstuk 2).

De Halt-afdoening bestaat sinds het midden van de jaren tachtig. Sindsdien heeft het aantal verwijzingen naar Halt een hoge vlucht genomen. In de begin-jaren verveelvoudigde het aantal verwijzingen in rap tempo. In 1987 lag het aantal verwijzingen op 1.184, in 1990 lag het op bijna 6.500. In de jaren negentig heeft die groei zich gestaag doorgezet om aan het einde van dat decennium een piek te bereiken: het jaar 1998 telde bijna 22.000 verwijzingen. Daarna is het aantal verwijzingen weer gedaald naar waarden rond de 18.000 in 2000 en 2001 (zie figuur 5.19; zie ook tabel 5.21 in bijlage 4).

Er zijn diverse ontwikkelingen die de groei van het aantal Halt-verwijzingen in de jaren negentig kunnen verklaren. In de eerste plaats is in de beginjaren van Halt de dekkingsgraad vergroot. (Aanvankelijk was Halt nog niet in het hele land

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Figuur 5.19 Halt-verwijzingen, 1990-2001

NB De cijfers over 1999 zijn uit de figuur weggelaten omdat deze een ontraceerbaar aantal ver-wijzingen naar Stop bevatten, waardoor een vergelijking met de andere jaren niet mogelijk is. Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 5.21 (bijlage 4).

beschikbaar.) In de tweede plaats is in de loop der tijd het aantal ‘Halt-waardige’ feiten sterk uitgebreid. Aanvankelijk werden uitsluitend feiten in de sfeer van vandalisme (vernielingen, graffiti) en baldadigheid naar Halt verwezen. Gaande-weg zijn daar steeds meer feiten bijgekomen, onder meer winkeldiefstal en andere kleine vermogensdelicten. In de derde plaats komt het beleid van justitie. In richtlijnen van het College van PG’s, uitgevaardigd in 1996, is aangegeven dat de politie alleen bij heel geringe feiten mag volstaan met het waarschuwen (lees: seponeren) van jeugdige verdachten. In de overige gevallen moet direct tot verwijzing naar Halt worden overgegaan. Bovendien mag maar eenmaal worden volstaan met een waarschuwing. Bij een tweede confrontatie volgt zonder meer een verwijzing naar Halt, volgens die richtlijn.

Een ander verschijnsel dat om commentaar vraagt, is de daling van het aantal Halt-verwijzingen in de jaren 2000 en 2001 (zie tabel 5.21). Of hier sprake is van het wegebben van de striktheid in het toepassen van de genoemde PG-richtlij-nen of dat hier iets anders aan de hand is, valt niet helemaal goed aan te geven. Een feit is wel dat de delicten vernieling en eenvoudige diefstal blijkens de politiestatistiek in de afgelopen paar jaren een daling van enkele honderden gevallen laten zien (zie het vorige hoofdstuk). Dit hangt hier ongetwijfeld mee samen.

Welke feiten worden uiteindelijk via Halt afgedaan, en in welke hoeveelheden? De categorie vermogensdelicten blijkt de meest voorkomende te zijn. In 2001 geldt dit voor 42% van de afdoeningen, in de meeste gevallen winkeldiefstal. De daarop volgende categorie is vernieling (22% in 2001). Zie verder figuur 5.20 en tabel 5.24 in bijlage 4.

Stop-reactie

Op kinderen jonger dan 12 jaar is geen enkele vorm van strafrecht van toepas-sing, noch het algemene, noch het jeugdstrafrecht. Deze kinderen kunnen na het plegen van een delict op basis van vrijwilligheid en wanneer hun ouders

daarmee instemmen, meedoen aan een Stop-reactie. De Stop-reactie bestaat sinds enkele jaren. De uitvoering ervan ligt in handen van de Halt-bureaus. De inhoud van de Stop-reactie wijkt af van die van de Halt-afdoening. Uitgangspunt bij de inzet van maatregelen voor twaalf-minners is en blijft de ouderlijke verantwoordelijkheid. Vanuit dit principe moet de Stop-reactie dan ook vooral worden gezien als (vrijwillig en vrijblijvend) aanbod tot ondersteuning van ouders bij de correctie van hun kinderen wanneer deze een Halt-waardig delict hebben gepleegd.

Net als de Halt-afdoening vertoont de Stop-reactie een relatie met de aard van het gepleegde delict en kan bestaan uit een schrijfopdracht, een rollenspel, een gesprek met de ouders, het aanbieden van excuses, een bezoek aan bijvoorbeeld de brandweer en dergelijke. De Stop-reactie is niet inzetbaar als een ernstiger feit dan een Halt-waardig delict is gepleegd of wanneer sprake is van een serieus

vermoeden van achterliggende problematiek. In die gevallen licht de politie direct de Raad voor de kinderbescherming in, die zal onderzoeken of er aanlei-ding is voor civielrechtelijk ingrijpen. Ditzelfde geldt wanneer sprake is van herhaald delictgedrag.

In het jaar 2000 zijn 1.784 kinderen naar Stop verwezen, in 2001 waren dat er 1.579 (zie tabel 5.21, bijlage 4). De verdeling over de diverse categorieën feiten lijkt sterk op die van Halt. In 2001 had 43% van de Stop-reacties op een vermo-gensfeit betrekking, 26% op een vernieling en 15% op een vuurwerkdelict (zie verder tabel 5.24, bijlage 4). De kinderen die bij Stop terechtkomen, zijn over het algemeen 10- of 11-jarigen.

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 128-131)