• No results found

Ontwikkeling van de geregistreerde jeugdcriminaliteit gedifferentieerd

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 97-102)

Staat 3.4 Door vrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland verleende hulp aan slachtoffers van een misdrijf of verkeersongeluk

4.5 Jeugdcriminaliteit en opsporing

4.5.2 Ontwikkeling van de geregistreerde jeugdcriminaliteit gedifferentieerd

Tot nog toe is uitsluitend gesproken over gehoorde verdachten zonder onder-scheid te maken naar typen misdrijven. Het feit dat het aantal gehoorde verdachten al vijf jaar een stabiel beeld vertoont, hoeft uiteraard niet te beteke-nen dat alle typen misdrijven deze zelfde ontwikkeling vertobeteke-nen. Om een meer gedifferentieerd beeld te geven, zijn de misdrijven in drie categorieën ingedeeld: vermogensmisdrijven, geweldsmisdrijven (inclusief de seksuele misdrijven) en vernielingen en openbare ordefeiten. In figuur 4.16 is de ontwikkeling van deze drie onderscheiden misdrijfcategorieën grafisch in beeld gebracht . Duidelijk is te zien dat de vermogensfeiten de grootste categorie vormen maar ook dat deze categorie al enkele jaren afneemt. De minst voorkomende categorie is die van de

0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000 8.000 9.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 jongens meisjes totaal Figuur 4.15 Gehoorde minderjarige verdachten naar geslacht, per 100.000

jongeren van 12 t/m 17 jaar, 1990-2001

geweldsfeiten, maar deze vertoont al jaren een stijging. De categorie misdrijven tegen openbare orde en vernieling vertoont al jaren een stabiel beeld. In de rest van deze paragraaf wordt de ontwikkeling van de drie misdrijfcategorieën afzonderlijk nader bekeken.

Geweldsmisdrijven

Over de lange termijn bezien, vertoont het aantal gehoorde minderjarige verdachten in de categorie geweldsdelicten een gestage, licht stijgende trend tot aan 1990. Vanaf dat jaar zet een sterkere stijging in, die zich doorzet tot en met 2001. De absolute cijfers zijn grafisch weergegeven in figuur 4.17. Aangezien het beeld niet wezenlijk verandert door de cijfers per 100.000 strafrechtelijk minder-jarigen te bekijken, zijn die cijfers niet in een grafiek weergegeven.

Zie voor de cijfers inzake de afzonderlijke geweldsmisdrijven tabel 4.22 in bijlage 4. Een zeer sterke stijging is waarneembaar bij de cijfers aangaande mishande-ling. Lagen de absolute cijfers in 1999 en 2000 nog rond de 5.100 feiten, in 2001 is dat aantal inmiddels opgelopen tot bijna 6.000 incidenten. Dat betekent een stijging van ongeveer 18%. Daarentegen vertoont diefstal met geweld een daling in 2001 waarmee het ongeveer op het niveau van 1999 uitkomt.

Het aantal gehoorde verdachten ter zake van geweldsdelicten vertoont al enkele jaren een nogal sterke stijging. Aan dit verschijnsel en de interpretatie ervan is in de afgelopen jaren al op diverse plaatsen aandacht besteed; zie o.a. De Haan e.a. (1999), Wittebrood (2000), Egelkamp (2002).

Vermogensmisdrijven

Het aantal minderjarige verdachten van vermogensmisdrijven vertoont, over het totaal bekeken, al jaren een licht dalende tendens. Die tendens zet zich in de laatste twee toegevoegde jaren door (zie figuur 4.18). De teruggang is vooral terug te voeren op een afname van de categorie gekwalificeerde diefstal (zie tabel 4.23 in bijlage 4). 0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 vermogensmisdrijven geweldsmisdrijven vernieling- en openbare-ordedelicten

Figuur 4.16 Strafrechtelijk minderjarige verdachten naar misdrijfcategorie, 1990-2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 4.21 (bijlage 4). Bron: CBS

Vernieling en misdrijven tegen openbare orde en gezag

Na een piek in 1996 schommelt het aantal ter zake van vernieling- en openbare-ordefeiten gehoorde minderjarigen al een aantal jaren dicht rond de 11.000 op jaarbasis. De meest recente cijfers sluiten hier naadloos op aan (zie figuur 4.19; zie ook tabel 4.24 in bijlage 4).

Self-report cijfers

Een andere bron die informatie verschaft over de aard en omvang van criminali-teit onder jeugdigen wordt gevormd door ‘self-report’ onderzoeken; zie bijlage 2 voor een beschrijving van deze bron. In ons land worden periodiek diverse self-report studies verricht. Omwille van de overzichtelijkheid is in de voorliggende rapportage uitsluitend de self-report reeks van het WODC gebruikt.10Kerncijfers uit die bron zijn weergegeven in staat 4.5.

0 2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 geweldsmisdrijven Figuur 4.17 Gehoorde minderjarige verdachten van geweldsdelicten,

1990–2001 0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 vermogensmisdrijven Figuur 4.18 Gehoorde minderjarige verdachten van vermogensdelicten,

1990–2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 4.23 (bijlage 4). Bron: CBS

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 4.22 (bijlage 4). Bron: CBS

0 2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 vernieling- en openbare-ordedelicten Figuur 4.19 Gehoorde minderjarige verdachten van vernieling- en

openbareordedelicten, 1990–2001

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 4.24 (bijlage 4). Bron: CBS

Staat 4.5 Aantal strafrechtelijk minderjarige jongeren* dat een delict heeft gepleegd in ‘de afgelopen 12 maanden’**, uitgedrukt in %

delict: 1990 1992 1994 1996 1998 2001 zwartrijden 17,0 19,0 15,7 16,7 16,2 21,3 winkeldiefstal 7,4 6,6 7,0 10,0 7,4 8,1 diefstal op school 6,5 8,4 7,2 10,1 7,2 12,6 fietsendiefstal 3,0 2,7 1,3 3,1 3,5 3,0 inbraak/insluiping 1,6 1,3 1,6 1,2 1,4 2,9 heling 4,1 4,0 4,2 8,6 6,1 6,6 vernieling*** 9,9 10,5 9,1 14,6 10,6 11,0 graffiti 8,8 8,6 10,1 11,1 11,0 9,6

meedoen aan

vecht-partij in ’t openbaar 6,7 8,8 11,6 14,7 12,4 11,1

iem. met mes/ander

wapen verwonden 0,6 0,4 0,4 1,1 1,4 0,3

* Bij alle metingen had de steekproef een omvang van ongeveer 1.000 jongeren en is herwogen om representativiteit te verkrijgen ten aanzien van een aantal achtergrondvariabelen. ** In de eerste edities van het project was de referentieperiode niet de afgelopen twaalf maanden,

maar het afgelopen schooljaar.

*** De score is gebaseerd op de samenvoeging van enkele items over het aanrichten van vernielingen. Bron: WODC

De meeste feiten geven een vrij gelijkmatig beeld te zien. Zo ligt het aanbrengen van graffiti al jaren rond de 10%, hetzelfde geldt voor vernieling. Winkeldiefstal wordt al jaren door circa 8% van de jongeren gepleegd; fietsendiefstal en inbraak geven ook een vrij constant beeld te zien. Twee delicten vertonen een afwijking van deze gelijkmatige trend: in de cijfers over 2001 ligt het percentage zwart-rijders enkele procenten hoger dan in de voorgaande jaren. Dit geldt in nog sterkere mate voor het pikken van spullen op school (de vraag gaat over zowel eigendommen van school als van medeleerlingen).

— Het aantal bij het OM ingeschreven strafzaken is in de afgelopen veertig jaar flink toegenomen. Zijn het er in 1960 nog 121.000, via 273.000 in 1994 kwam het aantal zaken, de laatste jaren in een dalende trend, uit op 233.000 in 2000. In 2001 was er een lichte stijging naar 236.000 ingeschreven zaken.

— Van deze 236.000 ingeschreven strafzaken doen het OM en de rechter er in 2001 elk ongeveer de helft af, het OM bijvoorbeeld via sepots of transacties, de rechter in de meeste gevallen met een schuldigverklaring (95%), soms met een ontslag van alle rechtsvervolging of met vrijspraak.

— Het aantal strafzaken dat het OM afdoet, daalt sterk tussen 1995 en 2001: van 147.000 naar 116.000 zaken; de vermindering zit vooral in de halvering van het aantal afgedane vermogensdelicten, van 60.000 naar 29.000 zaken. Dit ligt in lijn met de gelijktijdige daling aan de kant van de instroom bij het OM, van 103.000 naar 70.000 vermogenszaken.

— Van de 116.000 strafzaken die het OM afdoet in 2001 gebeurt dat in 24% met een sepot en in 57% met een transactie.

— De rechter spreekt in 2001 in 106.000 strafzaken een schuldigverklaring uit. In ongeveer 40% van de gevallen legt hij als sanctie uitsluitend een geldboete op, in rond 35% uitsluitend een gevangenisstraf. Een combinatie van geldboete en gevangenisstraf komt voor in 6% van de afgedane zaken. De percentages zijn de laatste jaren vrij stabiel.

— Het aantal door de rechter opgelegde taakstraffen is tussen 1985 en 2001 opgelopen van 1.100 naar meer dan 22.000.

— Bijna tweederde van alle in 2001 door de rechter opgelegde onvoorwaarde-lijke gevangenisstraffen is korter dan 3 maanden. Ruim 3% is een gevangenis-straf van drie jaar of meer. Dat was in 1960 nog maar 0,5%.

— Van de 45.000 opgelegde onvoorwaardelijke geldboetes in 2001 valt 42% in de categorie 454 tot 2.269 euro (was 1.000 tot 5.000 gulden).

— Jaarlijks verhoort de politie ongeveer 47.000 minderjarige verdachten. In 18.000 á 20.000 gevallen volgt een Halt-afdoening. Circa 27.000 zaken tegen minderjarigen komen bij het OM terecht.

— Van de 27.000 bij het OM ingeschreven strafzaken tegen minderjarigen doet het OM ongeveer tweederde deel af en de rechter ongeveer eenderde deel. — De rechter legt aan jeugdigen in de meeste gevallen een taakstraf of

jeugd-detentie op. Deze twee straffen zijn verantwoordelijk voor respectievelijk 41% en 31% van de sancties die aan jeugdigen worden opgelegd.

De in dit hoofdstuk gepresenteerde cijfermatige informatie beschrijft, tenzij anders vermeld, de rechtbankstrafzaken. Dit zijn zaken die in eerste aanleg worden behandeld door de arrondissementsrechtbanken, in de hierna volgende tekst ook wel kortweg aangeduid als ‘strafzaken’.

Beschreven worden de instroom van strafzaken bij de parketten van het OM en de afdoeningen van strafzaken in eerste aanleg door het OM en door de rechter. Summier wordt verder ingegaan op hoger beroep bij de gerechtshoven en

beroep in cassatie bij de Hoge Raad, op schadevergoeding aan ex-verdachten en op internationale uitlevering.

De gepresenteerde informatie heeft in eerste instantie betrekking op de periode 1995-2001. Cijfers over de periode tussen 1960 en 1995 zijn in beperkte mate opgenomen.1

Paragraaf 5.1 beschrijft de vervolging en berechting zonder onderscheid te maken tussen minderjarigen, meerderjarigen en rechtspersonen. In paragraaf 5.2 worden de minderjarigen apart belicht.

Box 5.1 geeft een nadere uiteenzetting over de bij het CBS en het parket-generaal in gebruik zijnde informatiesystemen over vervolging en berechting. Onder meer wordt aandacht geschonken aan de werkwijze van de onderscheiden instellingen en de verschillende wijzen van vergaring van statistische informatie.

Box 5.2 gaat in op de vraag wat er met strafzaken in hoger beroep gebeurt. Krijgen schuldigverklaarden lichtere straffen? Weet het OM het aantal vrijspraken te verminderen?

Box 5.3 geeft een beeld van de mate waarin mensen die in 1997 met justitie in aanraking kwamen daarna recidiveerden.

In document Inleiding W. van der Heide (pagina 97-102)