• No results found

Van de Logt en Winden, en wat verder tot de behoudenisse der gesondheid noodig is

VErhandelt hebbende 't gestel van een gesond lighaam, en hoe het sig door sijn

vogten en sappen beweegt, is het noodig aan te wijsen, hoe wy ons gesond sullen houden, en onse vogten geduirig doen omloopen, in welke ons lighamelijke leven bestaat, want als de vogten vertragen, oft stil staan, sijn wy of ziek of dood, want het bloed is soo lange de ziele der dieren als het omloopt, en stil staande, is die ziele dood.

Tot de gesondheid werde vereist een goede logt, wind, spijse drank; behoorlijk slapen en waken, matige beweginge en rust; behoorlijke uitdyging; blijde herts-togten; matig gebruik van venus; sig wagten

voor de koude en wel versien met goede kleeden; gewoonte; &c.

Tot behoudenis van ons lighaam is'er niet noodiger als een goede logt, welke ons van buiten omringende onse deelen en sappen aan een perst en aan malkanderen doen houden. Want indien die ons uiterlijk ontbrak, souden onse deeltjes terstond van een gevoert werden door een hemels vuur: Hier door werden onse sappen geduirig gefermenteert, dat is sy werden eensdeels door de subtijle materie bewogen om weg te vliegen, en anderdeels door de sterke persing des logts belet voort te gaan, soo dat de deeltjes alleenig onder malkanderen woelen: Hier van is de logts en de subtijle stoffe des logts oorsaak van.

Om nu des te volmaakter te leven, ademen de logt innewaars in ons bloed, welkers Salpeter deeltjes, en 't hemels vuur, by ons warm bloed komende 't selve meerder doen ontsteken; waar van ik in 't eerste Deel gehandelt heb.

De stoffe van de logt die we meest inademen is een t'samenstel van allerlei kleine takagtige en buigsame deeltjes, die in hare armtjes menigte van deeltjes heeft, als soute, suire, wrange, oliagtige, wateragtige, swavelige, soete, bittere, &c. Dese verschelen na het saisoen des jaars, winden, en landstreken in groote, beweginge en figuur seer veel van malkanderen: Dese sijn dan soodanig gestelt datse door het hemels vuur en hemels balletjes konnen bewogen werden.

Alle dese deeltjes sijn meest uitwasemingen uit de aarde, 't zy door onderaarsche vuuren in de logt opgeheven, 't zy door de warmte der sonne en fermentatie der aarde opgeheven. Dit dan soo sijnde, konnen onse vogten, na d'oneindigheid deser deeltjes, op oneindige wijsen verandert werden: Soo dat'er voor de gesondheid geen beter logt is, als die uit seer

fijne deeltjes bestaat, die ook niet te suir, te sout of te oliagtig &c. zijn: want een te suiren en souten logt maakt scheurbuik, en een oliagtige en swavele logt maakt dat ymand ligtelik stikt, gelijk als die gene doen welke in de kerk, door een te swaveligen logt, 't zy der stoven of der uitwaassemingen van haar selven vallen. Maar de deeltjes des logts moeten salpeteragtig wesen, die het vuur onses lighaams best doet

onderhouden. Ook moet de logt behoorlijk door winden doorwaait werden; want een staande logt raakt aan 't broeyen en fermenteren, dewijl deselve een oneindig getal van fermenterende deeltjes by sig heeft, maar bewogen werdende, werden de deeltjes daar van gesteurt, even als een dood lighaam, wiens sappen stil staan, eerder stinkt als dat levendig is en bewogen werd.

In de Lente-tijd krijgt de logt een groote veranderinge, doordien de stralen van de sonne op onsen aardbodem in Nederland regter neer schijnt als te voren. Dese regte stralen veroorsaken een groote beweginge en hitte aan het aardrijk, waar door de logt uit het aardrijk een menigte van gisten krijgt, die de gantsche winter in den buik der aarde besloten hadden geweest. Door dese warme, fijnder en gestiger logt begint ons bloed op het nieuw wederom als te herleven, wy bevinden ons dan helderder van beweginge. Hoe regter nu mede de stralen van de sonne schynen, hoe de logt ook hooger optrekt, want de deeltjes die in de logt waren, wierden door de warmte der sonne verdunt, waar door grooter ruimte moest gemaakt werden, en by gevolg hooger optrekken; want die in de winter tot dertig, veertig en vijftig mylen hoog was, kan nu tot sestig en seventig optrekken, na de proportie der stralen van de son.

De logt dan aldus verdunt zijnde, geeft ons bloed, dat in de winter door de koude, en 't inademen van

grove deeltjes des logts droog geworden was, een nieuwe gisting, waar door het vloeybaar werd, en de mensch by gevolg tot alle operatien geswinder en bequamer maakt. Die nu vele grove en ligt verstoppende vogten in het lighaam hebben, werden door een grooter beweginge der vogten ligtelijk siek, daarom men meint dat de lang-bedlegerige de Maart 'er niet sullen doorhalen: maar is 't datse de Maartse veranderingen door zijn, werden sy dikmaals weder gesond, om dat door de nieuwe fermentatie des logts het bloed en verdere sappen weder herstelt werden.

In de Somer-tijd is de logt te heet, en soo gesond niet als in de Lente; want de gistingen zijn dan te groot, waar door wy onse fijnste deeltjes der sappen quijt raken en zeer verswakken, voornamelijk nog als we schielijk een koude logt krygen, die het bloed dat te voren los was, nu al te schielijk verdikt: of als men het lijf opvult met veel koude en suire dranken te drinken, waar uit in de Herfst of Na-jaar soo veel koortsen, loop, &c. ontstaan: want soo lang de Somer nog warm was, bleef ons bloed nog al aan het woelen en loopen, maar wanneer de koude dagen van September en October genaken, werd het bloed dik, en maakt veel verstoppingen, en by gevolg siekten; en om die reden maken heete somers gemeenlijk veel siekten.

De Winter allenkskens naderende, isser sulken grooten fermentatie in onse vogten niet, wijl de beweginge van het sonne-vuur dan soo groot niet en is, en de logt lager over ons hangt: dan verquisten wy mede soo veel uitwaassemingen niet, en het lighaam is meer geslooten, waar door de warmte binnen blijft, en de sappen vloeybaar gehouden werden.

Die digter aan de Noorder ofte Suider-pool leggen hebben een veel dikker logt als die na de Linie

Aequinoctiaal komen te naderen; want de Spanjaarts en Franssen hebben een veel fijnder logt als de Nederlanders, en de Nederlanders een fijnder als in Denemarken: ook heeft men boven op de bergen een fijnder logt als in de valleyen, het welk de pypen met Quiksilver gevult genoegsaam toonen, en de reden leert ook sulx: want op die plaatsen daar de uitwaassemingen fijn van deelen zijn, en de warmte sterk, daar is ook een fijnder logt; maar daar seer weinig warmte is, en groote

uitwaassemende deeltjes, is de logt veel grover. Hierom heeft men sulken verschil van logt tusschen Amsterdam en Uitregt, want dewijl de landen omtrent Amsterdam laag zijn, zijn de uitwaassemingen ook waterig, die, om datter veel brakke gront is, met sig een menigte brakke, dat is grove soute deeltjes met sig sleept: maar ontrent

Uytregt is het land hooger, en by gevolg minder waterig, waar door dan fijnder

deeltjes in de logt opgehaalt werden, en by gevolg een fijnder en aangenamer logt geeft.

Op de hooge bergen is de logt fijnder, om dat de grofste deeltjes des logts door de perssing der Hemels-balletjes na de aarde toe geperst werden: maar de kleindere, minder oppervlakte hebbende, werden soo seer niet geperst als de groote deeltjes, want als ik twee steenen uit mijn venster laat nedervallen, en d'een is veel grooter als d'andere, soo sal de grootste eerder beneden zijn als de kleinste, alleen, om dat de grootste meer geperst werd.

Sommige seggen dat, alsse in een andere logt komen, het dadelijk konnen gewaar worden. De reden is, dat alsse in een fijnder logt inademen, het bloed beter

fermenteert, en fijnder van deelen geworden zijnde, makkelyker omloopt: 't welk de menschen gewaar werdende, bevinden sy sig logtiger en vaardiger in bewegingen, 't welk d'oorsaak is dat sy een betere logt gevoelen.

Sommige krygen pijn in 't hooft als sy t'Amsterdam komen, om dat haar bloed van dese grove logt niet wel ontstoken en dun gemaakt werd, waar door het trager loopt, en draying in 't hooft maakt, welke tragere loop dan een gevoelen van pyne doet hebben.

Om nu een gesonde logt te kiesen, moet deselve fijn van deelen zijn, warm, dat is tusschen koud en heet: want de heete maakt te grooten woeling in ons lighaam, en de koude een al te weinigen: alsoo moet de logt niet vervult zijn met stinkende deeltjes, als van doode lighamen, stinkende wateren &c. ook moet'er niet te veel suir in zijn, want dat verwekt pest en quade siekten; de logt mag wel doorwait werden en bewogen, dog niet te seer, want de middelmaat is overal best. Al te regenagtigen logt maakt ons bloed traag loopend, want de salpeter-deeltjes zijn dan door de water-slangetjes omslingert, soo datse sulken ontsteeking in ons bloed niet en geven. Een logt door de sonne oft maan beschenen, is geensins te veragten, want het ligt geeft een liefelijke beweginge in ons bloed en andere sappen. Veranderlijk weer is mede ongesonder dan hetgene helder blijkt.

De Winden konnen de logt mede seer veranderen, welke niet anders zijn dan eenige dampen, het zy uit het aardrijk ofte wateren uitdampende; waar door de logt sterk bewogen werd, doordien de dampen sig uitbreiden op plaatsen die daar best toe bequaam zijn, en tegen eenige wolken aanbotsende, werd de logt bewogen; of de wind komt wel van de wolken, waar van d'eene tegens d'andere aanbotst, waar door de logt die tusschen beide was, grootelijks kan bewogen werden.

Een goede drooge wind, gelijk een Ooste en Noord-ooste gemeenlijk is, houd ik voor gezonder als een andere. Want heeft men dikwils regen,

is de logt is dof, en soo hy al helder is, heeft men een broeyende hitte. In tegendeel is het Noorden te koud, waar door d'eene het bloed te veel doet woelen en min ontsteekt, en het andere van het Noorden het bloed niet alleen verdikt, maar door de pijpjes van ons lighaam doordringt, dat andere winden soo eigen niet en is. Het Westen is wat variabel, dan met regen, en dan weer met helder weer, zijnde nog gesonder als de al te heete of al te koude winden. Sterke winden zijn ons lighaam mede niet voordeelig alsse seer koud zijn: maar een door-waeyende Zuide wind kan soo veel niet schaden.

De gesondste logt vind men ook beter in hooge landen dan in lage, alsoo is het mede gesonder op een kamer droog te woonen, dan in een kelder nat en duister te leven: want een logt die ligt is werd beter bewogen dan een duistere ofte vogtige logt.

II. Hooft-Stuk.