• No results found

Van het Vet in onse lighamen en des selfs nuttigheid

ONder de vogten rekent men ook het smeer, vet en diergelijke oliagtige stoffen, van

welke somtijds de lighamen overladen sijn, en andere wederom soo mager als een rank blijven.

Dit vet en is geen stoffe die in de deelen vast sit, maar is, gelijk andere vogten vloeibaar, welke door middel van eenige kliertjes van het bloed gescheiden sijnde in verscheide smeerbuisen loopt, en smeersakjes, die alle vliesig sijn van verscheide figuuren.

Onder de huit heeft men gemeenlijk een menigte vets, als ook omtrent de nieren, dog niet in alle gedierten evenveel, item in 't net, en darmschiel, in welke de

smeerpijpen in menigte gesien werden. In verkens siet men door het spek van de huit of tot op het vlies dat men membrana carnosa pleeg te hieten ontelbare buisjes loopen, soo dat ik geloof dat'er menigte kleine smeer buisjes van des huids kliertjes in de huisjes oft sakjes van dat vlies loopen, en dat dit vlies maar een smeer-vlies is, om de overvloedige olie te ontfangen.

Dit vet verscheelt in dikte en menging van de gemeene olie, om dat'er nog verscheide suire en aardagtige deeltjes by gemengt sijn, even gelijk als men een

unguentum nutritum maakt, soo heeft de olie verscheide suire en aardagtige deeltjes

van den asijn en de lithargyrie in sijn armen, en maakt een veel dikker stoffe als te voren was, even by na als een vet oft smeer, want dese oliagtige takjes, die te voren

baarder en meerder beweginge hadden, sijn nu door de swaarte van de zuire punten (die met de aarde oft het alcali der aarde seer vereenigen, wijl de punten van het suir sig in de pijpjes van alcali begeven en daar in blijven steken) en de aarde soo beswaart, dat se meerder persinge hebben, en by gevolg minder bewogen werden: soo dese deeltjes dan een meerder persing en minder beweginge krijgen, moeten sy dikker werden, even by na als het water in ys verandert, wanneer de waterige slangetjes minder bewogen en meerder geperst werden. Soo by dese olie dan veel suire en aardagtige deelen by vermengen, werd het een smeer oft ongel, dat wy meerder bespeuren in lighamen die vet en evenwel ongesont zijn, als die magerder en ongesont gestorven sijn. Want wanneer het dikker is, is het minder vloeibaar, en kan bygevolg geen of weinig dienst in ons lighaam doen.

Dit vet dan blijft niet in dese celletjes nog buisjes, maar vloeid door andere pijpjes wederom in 't bloed, welkers dienst is de suire en siltige deelen te om-ermen, op datse door haar stekende prikkelingen de lighaams vogten geen schade souden doen: aldus siet men dat een weinig olie het zuire essentiele sout van de suiker en honig soet maakt, sulx geschied ook in het saccharum Saturni, alwaar het acidum en alcali verenigende door tussen komst van de swaveldeeltjes des asijns, een soete smaak krijgt.

Die veel suir en sout bloed hebben sijn selden vet, de reden is klaar, om dat de olie oft vet geduirig tot dit sout en suir verspilt werd, soo dat'er geen overvloed van vet kan wesen; 't welk blijkt uit die gene welke om haar vettigheit te verminderen veel suirigheit gebruiken, waar door haar vet om dese suire deeltjes te omarmen, en te versoeten, verspilt werd.

Luiden die veel werken, sijn mede selden vet van lighaam, want'er veel van dese olie vervliegt, ook

verliest het bloed door de transpiratie veel van sijn fijnste deelen, waar door het, indien daar geen olie by quam, sou verschalen en scherp werden, soo dat dan hier mede de olie, tot voordeel van het lighaam, verbruikt werd.

Daar sijnder nog die soo mager fijn als een spaans-anker, en tegens andere dry konnen eten, dese werden mede niet vet om dat de swavel oft olie der spijse werkx genoeg heeft om de scherpigheden der gesten en suiren des maags, darmen en bloeds te omermen. Daarom is het goed dat dese luiden veel vet eten, en weinig suir, want hier door werd het suir getempt en des selfs aangroey belet. De reden is openbaar, want de menigte olie slingert sig om de suire punten, soo dat de punten even eens in de olie sijn als een mes dat in de scheede steekt, of als een mes dat omwonden is, 't welk dan niet meer schade, soo lang het soo is, kan aanbrengen, maar schrale kost, doet haar suir en honger vermeerderen.

't Gebeurt ook wel dat als sommige sig doen laten, vet werden, dit komt, dat haar bloed wel soo scherp niet en is als waterig, met welk water de boter oft olie van onse gijl niet willende oft konnende mengen, daar ligtelijk van afgescheiden werd.

Dat dese oliagtige deeltjes daar niet mede mengen is d'oorsaak even als wanneer ik gemeene olie op water giet, soo sal die drijven, om dat het water meerder aan malkanderen geperst werd als de olie, en de olie geen soute oft suire deeltjes weder houden, maar in diense aldaer konde vast gehouden werden, souden die lighamen soo vet niet fijn. Dit siet men wanneer ik olie onder suiker oft sout menge, en te degen onder een roer, sal ik de olie makkelijker, door het middel van de suiker of het sout, onder water mengen, als sonder de selve: even, seg ik, gaat het dan in ons lighaam.

Als sommige vet eten konnen sy dat niet verdragen

seggense, om dat, mein ik, haar maag-gest wel suir is, maar tegelijk slijmig en niet werksaam genoeg; de olie, vet, oft boter daar by komende, kan door dese slijm niet heen dringen om de suire deeltjes geheelijk te omarmen; dit vet dan andere deeltjes omslingerende die van een irreguliere figuur sijn, werd bitter en garstig, dat de maag moeyelijk valt en dikwijls uitgebraakt werd, 't welk men gemeenlijk gal noemt, waar doorse meinen datse gallig sijn, en het vet gal maakt, maar sy sijn van de weg, want de gal is in het lighaam noit te veel, want haddense meer gal haar bloed en maag-gest soude soo slijmig niet sijn, maar werksamer en vloibaarder, 't welk blijkt uit de gene welke tot haar vet veel mostert eten, sullen het vet beter bekomen, om dat de slijmige gest der maag door de fijne en werksame deeltjes, 't zy der mostert ofte brandewijn, meerder verdunt en werksamer werd; dese slijm dan geopent sijnde, konnen de suire deeltjes van het vet beter omringt werden, en alsoo ten onder gebragt. Ten anderen maakt de brandewijn en mostert soodanigen kittelinge in de maag dat'er uit de maag-kliertjes meerder gest komt te storten, waar door ook het vet beter verteert werd.

Ten lesten is het vet mede bequaam om de gestingen des bloeds en de broeijingen te bematigen, gelijk wy sien dat het werken van de wijn door een weinig spek belet werd. Want als de scherpe deeltjes van de oliagtige omringt sijn, konnen sy met sulken geweld niet tegens malkanderen aanbotsen en geslingerd werden, waar door de bedervinge des bloeds verhindert werd.

XV. Hooft-Stuk.

Van het Sweet en de onsiennelijke Uitwaseming onses lighaams.

AL waar warmte is, moet ook seker een uitwaseminge volgen: dese warmte en

gestinge komt van onse vogten, en hoe die geboren werd hebben wy te voren geleert, soo vergenoegen wy ons nu te onderstellen dats'er is.

Terwijl dan dat onse sappen gesten, werd door het hemels vuur, en de warmte der vogten geduirig eenige waterige, swavelige, en soute stoffen buiten het lighaam vervoert, even als uit een distilleervat allerlei ligt opvliegende deeltjes door het vuur buiten het vat werden gedreven. Als men alle de deeltjes die uit het lighaam van een mensche vliegen sag, sou men hem niet onaardig by een geschilderde heilig konnen vergelijken, rontom welke men een ligt verbeeld, even is de uitwaseming ook van ons lighaam als een kring rontom, welke middelmatig sijnde, ons gesond is, te veel doet vry veel vlug sout verliesen, en te weinig is een teiken van een dik en drabbig bloed.

Dat dese uitwasemingen geschieden, blijkt klaar, als wy onse hand, ontrent een nieuwe gladde tinne schotel oft spiegel houden, sal het tin oft glas met een damp besmeurt werden, welke uit de pijpjes van onse huid uitgedreven werd.

Ten anderen souden wy wekelijks geen schoone hemden noodig hebben, indien

se niet door dese uitwaseming stinkend wierden, daarom die veel uitwasemen, stinken als bokken, en die het te weinig hebben, konnen eens soo lang met een hemd toe.

Men sal vragen hoe veel ymand op een dag

semt? Ik antwoorde dat men dit niet wel bepalen kan; want na dat de spijsen en dranken veel of weinig werksaame deeltjes hebben, sal hy ook veel of weinig uitwasemen, maar in gesonde sal hy gemeenlijk meerder uitwasemen als hy spijs en drank uitgedygt heeft. Als ymand by voorbeeld (volgens de observatie Aph. VI. Sect. I, van S. Sanctorius) agt pond op een dag spijs en drank genuttigt heeft, sal de insensabele transpiratie omtrent vijf pond sijn.

Met dese transpiratie gaan veel soute en suire deeltjes uit ons lighaam, en daarom seer gesont, want die gene die onder de linie woonen oft sweeten, hebben een soeter bloed, als die Lapland en Groenland bewoonen. Dese scherpigheit is wel soo groot in sommige, dat de hemden stukken gebeten werden.

Dese transpiratie is voor onse lighamen soo noodsakelijk, dat we die niet een oogenblik souden konnen missen, want indien hier geen uitwaseming was sou ons bloed moeten stil staan, en door de subtijle materie des vuurs niet bewogen nog uitgedreven werden; alle de gevoede deelen souden ook stil staan en noit meer gevoed werden, soo niet sommige deeltjes vervlogen, daar geduirig door een kring-beweginge weder andere ingeperst en ingevoert wierden. Wy behoefden dan ook niet te eten nog te drinken, om datwe altijd in de selfde stand bleven daar we in waren, maar wijl sulx niet kan wesen, moeten wy noodsakelijk ook een uitwaseming vast stellen.

Vorders is dese uitwaseming na de tijd des jaars, ouderdom, landen en logt seer verscheiden, want in de somer wasemen wy meer uit als in de winter, want de sweet-pijpjes dan als met een trekkinge der uiterlijke scherpe logt-deeltjes als toegenepen werden, daarom is onsen adem sienbaarder; daarom het gene door het eene niet wil gaan, moet door een ander uitbersten.

Wanneer ons bloed vry wat te woelig is, als door hitte der sonne oft vuur van de haart, exercitie &c. soo vermeerdert de transpiratie, welke om sijn menigte dampen niet te gelijk kan uitvliegen, daarom terwijl de voorste uitvliegen verliesen de agterste haar tot damp-makende vuur, en stolt in druppen, dat wy sweet noemen, dese moet men noit hebben, want ons bloed werd dan te seer bewogen, want de beweginge des bloeds en by gevolg de transpiratie moet maar middelmatig sijn

XVI. Hooft-Stuk.

Van het uit en in Ademen, en 't gebruik des Longen, midsgaders de