• No results found

Van de scheidinge des speeksels, quijl, snot, rachels, tranen en oorsmeer

EVen als in de hersenen een senuw oft hersen-vogt gescheiden werd, alsoo scheid'er

ook een vogt door de klieren in de slapen van't hooft, mond en kaken rontom, dat men speeksel noemd, want als de slag-aders na de voornoemde klieren gaan, soo werden hare takjes allenxkens fijnder en fijnder, om sulke deeltjes door te laten, als het speeksel moet sijn, 't geen dan door dese pijpjes niet heen kan dringen, gaat door zijdtakken die de aderen sijn, weder

na het herte toe, en de speeksel door verscheide buisen na de mond toe.

Dit speeksel nu is geen enkel water, wijl het lichtelijken met kreeft-ogen, peerlen, korallen en diergelijke dingen komt te gisten.

In de tijd van een dag sal men omtrent een half pond, en somtijds meer of min, na dat ymand veel gedronken heeft en veel of weinig vogt in het lighaam heeft konnen quijt werden. De eene heeft ook veel enger speeksel pijpjes als de andere. De quijl vergadert sijnde is als een dunne melk, welke eenige tijd stil gestaan hebbende, witte deeltjes op de grond laat sinken, maar boven op behoudse eenige blaasjes.

Neer gesonken sijnde werd het tamelijk klaar, by welke geest van Salpeter gietende, werd het witagtig blauw, maar tegens de kaars gehouden vertoont het bleik-rood, maar sijdelings boven of onder de kaars gehouden is het witagtig blauw, als het wat gestaan had, scheenen daar eenige witte kaas deeltjes na de grond te sinken.

Met sublimaat-water sag men by de selfde verschijnsels, maar daar sonk meer stoffe naar beneden, maar de roode koleur was bleiker en de blauwe wat hooger wat na den groenen trekkende.

By eenig alcali fixum oft spiritus salis armoriaci oft urinae gegoten, geeft in 't begin geen merkelijke veranderinge, maar na verloop van een dag of anderhalf sinkt'er een witte stoffe op de grond.

Als men het distilleert haalt men eerst een onsmakelijk, en daar na een vogt dat te samen trekkend is, en met alcali oft acidum gemengt sijnde, geeft geen merkelijke veranderinge. Maar het gene in de kolf na blijft is scherp, bijtend en brandend op de tong.

Een maand lang in warme mist geset sijnde, en overgehaalt, soo is het overgegane smakeloos, maar

het gene laats over komt is een seer scherp en hittig vogt, na welke een scherp sout nableef.

Door vergroot glasen gekeken sijnde, schijnd het wel uit een klaar vogt met eenige kaas-brokjes te bestaan, die alle geen eenderlei figuir en hebben.

Na de verscheidene by gedane vogten sinken de kaas-deeltjes mede seer verscheidentlijk. Dog dese dingen sijn niet alleen van my maar ook van andere aangeteikend.

Ik heb eens een menigte quijls vergadert gehad, in 't welke ik een goed deel caput

mortuum kreeg, by een gedeelte suir gegoten sijnde, veroorsaakte geen gesting, ook alcali sout daar by gemengt sijnde, gaf mede geen merkelijke werkinge in het vogt,

waar uit ik besluite dat het is als een Tartarus Vitriolatus, van beide souten gemeenschap hebbende. Maar als ik ontrent een half onçe van dit caput mortuum door een retortjen overhaalde, bevond ik een suiragtig bijtend vogt, even by na als ik eens uit tarwen brood heb gemaakt.

Dese quijl schijnt my toe een suivere wei te sijn die niet suir of goor is, maar versch en soet, welke soo wel uit alcali als uit acidum bestaat. 't Is seker altoos datse uit verscheide werkelijke deeltjes moet bestaan, 't welk uit de Americaanse vrouwen blijkt, welke de tandeloose seker kruid te kauwen geven, en het quijl dat daar af komt, gebruiken sy in verscheide gelegentheden als een gest.

Dit speeksel is een groote oorsaak dat ons de spijsen smaken, want als wy dorst hebben sullen wy geen trek hebben tot droog brood, maar tot natte kost oft drinken. D'oorsaak deser smaak geschied aldus, als de deeltjes der spijse geknauwt werden, mengt men daar het speeksel, dat in de mond sijpert, onder. De deeltjes die in de spijs de fijnste sijn, door dese vogtige speeksel smeltende, konnen de fijne deeltjes beter in de tong tot aan de zenuwtepeltjes gedrukt

werden, welker aanrakinge ons een denkbeeld van smaakt verwekt. Maar soo'er geen speeksel is oft eenige andere vogtigheid die onder de spijse is, sou dese smaak of niet oft onaagenaam sijn, dewijl alleen of geen of de grootste deeltjes tot des smaaks werktuig geraken.

Ten tweeden, is het een voorname gest van onse spijs, gelijk als wy tevoren hebben gesegt, want als het speeksel ontbreekt, gaat niet alleen de smaak weg, maar selfs heeft men geen honger, en de doorgegeten spijs kan niet doorweikt nog verteert werden, want gelijk geen stoffe sonder vogt digereert, alsoo verandert de spijs ook sonder vogt oft speeksel niet in een gijl.

Speeksel en quijl is een en het selfde, maar snot en rochels sijn daar af

verschelende. De snot dan is een vogt die uit de ventriculi der hersenen door de neus, 't sy van vooren of van agteren uitgeloost werd. Dese vogt dun genoeg sijnde gaat door de tregter meest na de ondergelege deelen weg, maar overvloedig oft dikker sijnde, en door de tregter niet konnende passeren, gaat door de reuk-zenuwen na voren in de neus, of door de agterste keelgaten in de mond, dese van voren komende heet men snot, maar van agteren werd rochels genaamt, welke men met een gerogchel ophaalt; maar dit is by na een tegen gesonde stand, waar van in de toekomende verhandelinge der verkoudheid breeder sal gesproken werden. Uit de longen komt somtijds mede al yets, maar dat kan men de gesondheid mede niet toepassen, derhalven meenen wy daar van hier na breeder te spreken.

Het gebruik van het vogt dat in de neus druipt, is, dat de magt van de reuk-deeltjes eenigsins souden gebroken sijn eerse tot het reuk-tuig quamen, want als de beweginge te sterk is, en niet door dit vogt als geboeit was, souden de ruik-zenuwen ligtelik beledigt

werden, en het ruiken ophouden, even als het sterke ligt, te grooten klank &c. de oogen en de ooren beledigt. Het kan ook wel dienen om eenige scherpe deeltjes des logts in't in ademen te bematigen.

Even gelijk als de quijl oft speeksel door klieren gekleinst werd, also werden de tranen ook door de klieren die in de ooghoeken sijn agter de oogen, gekleint, in verscheide vaatjes openen, en de oogen, om se glad open en toe te doen gaan, te besproijen, dese vogt sakt dan allenxkens in een holte als een bekken, en loopt langs beide sijden van de neus door twee gaten in de neus door een buis, in het been des neus daar toe gemaakt.

Wanneer het gebeurt uit schreijen oft als men in een koude logt of wind loopt, vallen de tranen buiten de oogschelen, 't welk men tranen noemt, want in die tijd, sijn dese kliertjes te seer bewogen, waar uit dan meer vogt gescheiden werd als'er in de neus kan nedersijpelen, 't welk dan gelijk als over boord werd gesmeten, of door de neus neder storten.

De tranen verschelen weinig van de pis, als alleen datse meer swafel-deeltjes schijnen by sig te hebben, want daarom heeft men in de oogleden altijd des ogtens yets gedroogts sitten, 't welk gebrand sijnde een rook en by gevolg oliagtige deeltjes van sig geeft, 't welk omtrent de pis soo niet gemerkt werd.

Het oorsmeer schijnt een bittere swafel-soute stoffe te wesen, by welke niet alleen

alcali maar selfs een acidum by gemengt is, want het stinkt seer suiragtig; dat'er olie

oft swafel by is blijkt uit het branden genoegsaam, het suir blijkt uit de reuk, en het

alcali uit de dikte die se als een unguentum nutritum oft zeep heeft, en ligtelijk, met

water-verven daarmen mede schildert, laat mengen; ten anderen uit de bitterheid, want het bitter heeft altijd een alcali by sig.

Hoe dit smeer geboren werd, heb ik nog by

mand klaar beschreven gevonden, maar ik merk dat in het vlies met welke het oorgat beset is, menigte kleine kliertjes sijn, uit welker grootste de hairtjes (even als in de huid) groeijen, en uit de kleindere een oliagtige vogt afgescheiden werd, die daarom allenxkens stollende, en uit-syperende, een oorsmeer genoemt werd, want als men het oor geduirig suivert sal het dunder sijn, als wanneer se maar nu en dan gereinigt werden.

Ik mein dat dit mede al is om de scherpe en ook sterk bewogene logt te maken, beter, als om te beletten dat'er geen beesjes in souden kruipen.

VIII. Hooft-Stuk.