• No results found

Van de Vrouwelijke Stonden en witte vloed

DE melk verhandelt hebbende, sal het pas sijn, mede de stonde vloed af te doen, wijl

beide die stoffen, eenige t'samen stemming met malkanderen hebben.

Wanneer als de meisjes rijp werden, krijgen sy de stonde-vloed, dat gemeenlijk tusschen de twaalf oft veertien jaren geschied, dikwijls vroeger en dikwijls later na datse vroeg of later rijp sijn.

Wanneer de eitjes in de eijernesten der vrouwen (waar van ik in mijn Anatomie gesproken heb) beginnen rijper en rijper te werden, dat is, wanneer dese meisjes ouder werden, werden hare sappen meerder en meerder gegest, waar door de stoffe die de eitjes maakt mede gestiger en werksamer werd, gebeurt het dat de stoffe dier eitjes daar niet geduirig blijft, want die sou moeten bederven, maar se moet geduirig weder in het bloed, het sy door watervaten als anders, komen, dit soo sijnde werd het bloed met menigte van die werksame deeltjes vervult, waar door het klieragtig wesen der borsten (als gesegt is) en die der lijfmoeder, meerder opgespannen, waar door

de borsten swellen, en het bloed uit de klieren der lijfmoeder uitsijpelt, 't welk men de stonden noemt, om dat het op gesette tijden vloeid: De oorsaak hier van is, dat als het bloed, vier weken lang met dese werkelijke en gestende deeltjes is opgevult, dan eerst bequaam is om dese lijfmoeders pijpjes genoegsaam uit te spannen, want soo dese stoffe minder of meerder gegenereert werd, hebben sy die ook vroeger of later: maar om datse gemeenlijk om de maand komen, behouden sy de naam van maandstonden.

Dat dese pijpjes omtrent het eind van de maand opspannen, blijkt genoegsaam uit de pijn in de lenden, en stekinge der borsten, want als de pijpjes uitgerekt werden, werd haar een moeijelijkheid aangedaan, en de lijf-moeder aan de lenden-vliesen rontom vast sijnde, laat dan in onse siel een pijn gevoelen, want de geheele lijfmoeder werd uitgeset, en grooter, waar door de vliesen eenigsins beledigt werden.

Somtijds klagen sy ook van pijn in't hooft en loome beenen, maar dit is meest in die gene welk een dik bloed hebben, en ten anderen is den omloop van het bloed op die tijd vry ongelijk, want het in de lijfmoeder traager loopt als op andere plaatsen, en ook werden de aders en slagaders die na de beenen toe loopen door het persen van de lijfmoeder eenigsins gedrongen, waar door het bloed soo wel niet uit en in kan loopen. De uitrekkinge en vergrootinge der lijfmoeders vaten maken ook dat'er meerder bloed na de lijfmoeder gevoert werd, dan na de beenen, 't welk de beenen ontrokken sijnde, aldaar de omloop wat trager moet sijn.

Ook hebben sy menigmaals eenige vreemde lusten, om dat het ferment in de maag, met eenige deser deeltjes verselschapt werden, die een andere prikkelinge doen gewaar werden als voor desen, en na dat

dese oft gene pijpjes in de hersenen geopent werden, heeft men een denkbeeld van dese oft gene spijse.

De stoffe om stonden te maken soude nog konnen afgelegt werden van een stoffe die geduirig in de borsten werd gescheiden en weder in het bloed gebragt, als ook van de stoffe der witte vloed: Item van een sekere fijnigheid des bloeds en

geproportioneert gestel der moeder-kliertjes, welke in de beesten niet zijnde, in haar de stonden zoo zeer niet bespeurt werden.

Wanneer dese vrouwen tusschen de veertig en vijftig werden, begint dese gist, in de eene wat vroeger en in de andere wat later, te verminderen en byna op te houden, waar door de vrouwtjes onbequaam werden tot voort te telen en de stonden te krijgen; op die tijd verflenssen ook haar borsten, want daar geen gest is, kan dese uitspanninge soo groot niet sijn.

De plaats daar de stonden doorvloeijen is de lijfmoeder op die plaats, alwaar de koek gemeenlijk vast is, welke gelijk als alle maanden eens bereid werd om voort te telen, want anders sou men de stonden in bevrugte dikwylder gewaar werden.

De vraag is nu waarom uit de lijfmoeder meer de stonden komen als uit andere plaatsen; De reden is klaar, als men overpeinst de constitutie der pijpen, soo sijn die van andere niet gestelt nog gemaakt om sulke deeltjes door te laten, want door een kleine pijp kan geen groote erwt, nog door een fijne seef kan niet 't geen door een grove gaat, alsoo sijn dese pijpjes mede gestelt, datse soodanigen bloed doorlaten, en niet konnende door aderen wederom loopen, werd noodsakelijk buiten gevaat, en laat omtrent een pond min oft meerder bloeds allenxkens afloopen, dat de wijfjes in doekken weten t'ontfangen.

In de suigende vrouwen merkt men de stonden mede niet so wel als in de swangere, en hebben boven gesegt dat dese stoffe uitgesogen werd, en het bloed geduirig bewerkt, waar door de klieren der borsten opswellen en melk afscheiden. Dese werkelijke saad-deeltjes geduirig buiten het lighaam gerakende, konnen de takken van de klieren der lijfmoeder met geen stoffe genoeg op vullen, om te doen opswellen, en het bloed buiten te laaten loopen.

Dat dit bloed seer gestig is en werksame deeltjes heeft, blijkt uit de stank die de vrouwtjes dan gemeenlijk van het stonde bloed hebben, welke een seer vlug sout moet sijn, want anders sou het soo niet stinken. Haar adem selfs is dan soo lieflijk niet meer als te voren, welke met dese gest vervult sijnde, verscheide dingen, voornamelijk versch vleis en visch, doet bederven, brengende daar een vreemde fermentatie in, even als men siet dat een beet van een slang oft dolle hond kan doen.

Hier willen wy mede sekere vloed aanknoopen, die men witte vloed noemd, en sig menigmaals al voor de stonde en na de stonden tijd sig openbaren: want de kinderen, nog niet huwbaar sijnde, en de ouwe wijfjes die het speeltuigjen al vergeten hebben, siet men dikwijls haar hemden, met dit vogt beklad, afleggen, maar in de kinderen en bejaarde is dit vogt soo overvloedig niet, als in die gene die bequaam sijn om te telen.

Zy heeft geen sekere tijd, maar quelt de wijfjes geduirig, voornamelijk tegens de tijd als sy stonden sullen krijgen, en openbaren sig veeltijds in het swaar gaan, en somtijds wel niets. Dese stoffe is als een dun saad, seer na een vlug sout riekende, dat de minne al wat gaande doet maken, en na de by een komste meer afscheid als te voren, want de klierige substantie der scheede en de hals des lijfmoeders, door de aanrakinge der roede bewogen werd, waar door

se vogten los werden en meerder afscheiden. Dese stoffe is mede wat witagtig-geluw, somtijds als een waterig bloed, tayagtig. Maar als de wijfjes gesonder sijn, is het vogt witter en liefelijker van reuk.

De oorsaak deser vloed schijnt men mede al van het saad uit de eitjes te moeten afleggen, want het is seker dat eer de stonden vloeijen, de eitjes met hare vogten al werksame deeltjes geven, die het bloed soo doen gesten, dat het ligtelijk door dese klieren yets doorlaat. Ook houd dit vogt juist niet op van de eitjes gescheiden te werden als de wijfjes van de stonden te hebben, ophouden.

Dat nu dese stoffe uit de lijfmoeder selfs niet en komt, blijkt hier uit, datse anders dit vogt niet konden af laten sijperen, gelijk se de stonden niet wel konnen doen afgaan, als se swanger sijn.

Dewijle ik seg, dat dit vogt mede van soodanige gest afhangt als de stonden afhangen, soo is't dat die tegens de stonde-tijd meerder open geperst werden, om dat'er meerder gest is als te voren. Dese witte vloed observeert men ook in de beesten in plaats van de stonden, soo dat ik geloof, datse bequaam is de wegen open te houden, die anders niet bevogtigt werdende, souden toegroeijen.

Als dit vogt in menigte uitschiet, voornamelijk als sy om de minne denken, en van een minnaar gestreelt werden, of haar selve kittelen, gebeurt het dat sy dit vogt als met een straal uitschieten, 't welk men gemeenelijk saad noemt, dit komt dat door die minne gedagten de geesten oft hersen sappen, in menigte na die deelen toe vloeijen, en de moeder-deelen trekken en schudden, waar door het gebeurt dat een menigte van dit vogt als in eene schoot uitgeloost werd: Even als een spons doe vol water is, met de hand toegedrukt sijnde, het water dan gelijk uit doet spatten.

Het tweede gebruik is dan een kittelinge in de

lijfmoeder en scheede te verwekken, want dit vogt gaat door enge klierige pijpjes, die het aan de sijden met sijn scherpe siltige deeltjes, liefelijk streelt en prikkelt, waar door de minne-lust, al is 't dat het vrouw-volk weinig segt, ontstaat.

X. Hooft-Stuk.

Van het Saad der Mannen, en hoe het selvige uit geschoten werd.

VAn de Vrouwelijke deelen gesproken hebbende, is't niet ongevoegelijk mede wat

van de Mannelijke te seggen: en om op order te gaan, soo moet men eerst van de ballen beginnen, die ik in mijn Anatomie getoont heb uit verscheide onkrinkelinge en buiginge des slag-aders takjes te bestaan, en mogen mede met regt onder de klieren gerekent werden: dese pijpjes op het laaste by malkanderen komende maken de opperkloot oft Epididymis uit, die op het laatste in eene pijp oft vat verandert, die het saad aan beide sijden met een mond in de saad blaasjes ontloost en bewaart, die (om dat het niet geduirig soude afloopen) verscheide kronkelen hebben, met

verscheide huisjes als honigraten. Dese twee blaasjes hebben van onderen twee gaatjes die sig in de schagt komen te openen, om op sijn tijd het saad uit te schieten.

Het saad schijnt uit een vlugger deel te bestaan als de gemeene gijl, daarom het een seer bewerkte gijl moet wesen, vol van een vlug sout, seer overeenkomstig met elpenbeen, want als dat geschrapt is, riekt het even eens als het mannelijke saad.

Dese afscheidinge des saads, is gelijk als te voren

van de andere afkleinsingen gesproken is, gelegen in de figuur des pijpjes, uit welke dese balletjes bestaan, soo dat na de proportie deser pijpjes soodanigen vogt

doorgelaten werd, welke wy saad noemen. Tot dese afkleinsingen helpen mede de rokken, die de kloot als pesen en beweegdraden dienen, het geduirig invloeijen der hersen- oft zenuw-zappen doen hier mede niet weinig toe: 't geen nu door dese pijpjes niet en kan henen passeren, vloeit in de aderen wederom te rug: of hier nu ook eenige watervaatjes sijn om eenige dunne waterige deelen weg te voeren, is mogelijk, want het saad gemeenlijk dikker is als eenig vogt in ons lighaam: 't Is ook een mogelijkheid dat het saad uit de waterblaasjes door water vaten weg gevoert werd, want als het daar moest blijven leggen, sou het te haast bederven en te schrikkelijke prikkelinge maken.

De jongetjes in de rokken loopende sijn als de meisjes, hebben geen of weinig puf om een andere jongen eens onder d'oogen te sien; dit geschied om dat haar saad nog waterig en min siltig en vlug is, want alle hare vogten en sappen hebben nog een slappe fermentatie, maar als sy wat ouder werden en veertien of viiftien jaren krijgen, gaat de toom van fermentatie hooger, soo dat dese saad-deeltjes haar teeldeelen beginnen gaande te maken en de siel een minnelijke indruk geven.

Behalven dit saad is'er nog een ander vogt, 't welk uit de klieren de voorstanders genoemt, met verscheide pijpjes (alwaar de saad blaasjes sig openen) werd uit geschoten. Dit vogt werd daar gescheiden, gelijk als het kliervogt in andere klieren, welkers verscheidentheid al weder (als te voren gesegt is) van de groote der pijpjes en der deeltjes afhangt. Dit vogt schijnt in reuk, dikte en koleur weinig van het saad te verschelen, en dient alleenig by na om het saad te helpen vervoeren, en minne jeukte in de teeldeelen te

geven, want dit vogt schijnt by na het selfde werk te doen, 't geen men by de vrouwtjes haar witte vloed gewaar werd, namelijk het teeltuig te kittelen, want daarom openen de klieren met verscheide kleine enge pijpjes in de roede, daarse anders wel met twee pijpen konnen openen, als de saad-blaasjes doen.

Om het saad nu niet te verkouwen en onmiddelijk in de lijfmoeder te voeren, is'er een schagt gemaakt, door wiens pijp dit saad werd uitgeschoten. Hier toe moet de selve stijf gemaakt werden, want anders hangt hy slap, en op dat wy niet als de Satyrs met groote moeyelijkheid souden gaan, konnen wy die op sijn tijd dikker en stijf maken, en dit geschied als door de uitdruk van de min, de zenuw-vogten, de vliesen van dit deel soo opspannen, dat het makkelijk vol bloed kan loopen, en als een lang-werpige blaas, die vol bloed is kan uitspannen, want de beide zenuw-agtige lighaamen sijn vol blaasjes, die ligtelijk opgeblasen werden, en weder toe sygen. Maar men mogt denken, dat dit bloed soo ras sou wegloopen als het daar in geloopen was, 't welk waar is, indien niet te gelijk de buiken der spieren, welke de schaft heeft, met sijn persende ader, waar door het bloed anders moest te rugge loopen, eenigsins toeneep, soo dat'er in het stijf werden van de schaft meer bloed moet in vloeijen, als'er uitgaat. En terwijl dese spieren de schaft opligten, werd ook de schaft een weinig agterwaarts getrokken, waar door de senuwagtige lighaamen meerder werden opgeblasen, 't welk geschied, om dat, behalven zy het bloed vertragen te rug te loopen, ook beide beginsels der senuwagtige lighamen drukken, om het bloed des te beter na het hooft der roede te doen komen.

Van gelijken werd ook het spongieuse deel van de urethra oft pis-pijp opgespannen, en by gevolg van binnen vernegt, waar door het saad des te liefelijker

werd uitgespeut. Dese oprigtinge des schafts kan verwakkert werden, door dingen die de senuw-vogten en het bloed in haar loop doen verwakkeren en vlug maken, want hier door werden de instrumenten, die doen oprigten, versterkt.

Wanneer nu dese spieren in haar beweginge sijn, moeten sy, wijlse dik en opgespannen sijn, ook korter werden, waar door het saad uit het blaasjen werd uitgeperst, en uitgespeut: maar als dese uitspeutinge gedaan werd, werd ons

instrument, gelijk als een weinig beledigt, waar door alle blijdschap over gaat, waar door alles weder nedersijgt als een opgespanne blaas als men daar met een speld in steekt.

Wanneer sommige dit vogt al te veel uitschieten, werden sy slap, mager en siek, want sy onttrekken dese vlugge deelen het bloed al te seer, en daarom moeten sommige eerst getrouwde de voorkraam leggen. Wanneer ymand sijn mannelijke getuigen verloren heeft, voornamelijk eer hy manbaar was, werd hy als een vrouw, sonder baart, fijn van stem, sagt van vel &c. om dat die deeltjes van het bloed noit afgescheiden werden, en als onbewerkt blijven, want het is niet genoeg, dat als ik brood bak, meel en water heb met gest, maar wil ik goed brood hebben, moet ik het bewerken en ter dege doorkneeden. Alsoo geschiet het ook in de ballen, alwaar sulke deeltjes werden afgescheiden, weder in het bloed komen en daar voor een werksame gest verstrekken, die anders niet afgescheiden geweest sijnde, het bloed soo bewerkt niet sou sijn, maar trager en loomer, omtrent de werksame deeltjes.

In de sieke luiden gebeurt het ook, dat, om datse een bloed hebben vol suir en vast sout, geen vlug-saad werd afgescheiden, maar een waterig, daarom prikkelt het saad niet, ook sijn deser zenuwvogten en bloed onbequaam en te dik, om dese schaft

hoorlijk op te doen stijgen, want de kragten en fijne werksame deelen ontbreken.

XI. Hooft-Stuk.